Spektator. Jaargang 21
(1992)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De concurrentie tussen deverbale nomina met ge- en op -erij
|
- | nomina actionisGa naar eind2 (‘afleidingen die de handeling zelf noemen’): geblaf, gejuich, gezwoeg, gevlei, getik |
- | effectobject (‘afleidingen die het resultaat van de in het werkwoord genoemde handeling aanduiden’): gebak, gebouw, gedicht, gesticht |
- | affectobject (‘afleidingen die het objekt aanduiden dat passief bij de (door het werkwoord uitgedrukte) handeling betrokken is’): geschenk |
- | onafhankelijk object (‘afleidingen die een object noemen waaraan zich iets voordoet’): gewas, gevolg |
- | instrumentalis (‘afleidingen die het objekt aanduiden waarmee de (door het werkwoord uitgedrukte) handeling uitgevoerd wordt’): gehoor (= zintuig) |
- | agentief (‘afleidingen die levende wezens aanduiden die aktief bij de (door het werkwoord genoemde) handeling betrokken zijn’): gehoor (= zij die toehoren). |
Taeldeman constateert dat verreweg de meeste ge-afleidingen nomina actionis zijn en dat het procédé alleen met die betekenis, de handelingsbetekenis, produktief is. Vervolgens besteedt hij veel aandacht aan het onderzoek naar andere woordvormingsprocédés met deze betekenis. De aanwezigheid van een concurrerend procédé zou namelijk de produktiviteit van ge- negatief kunnen beïnvloeden, er zou sprake kunnen zijn van ‘blocking’. Hieronder verstaat Taeldeman het verschijnsel ‘dat een teoretisch mogelijke derivatie of samenstelling niet reëel tot ontwikkeling komt door het bestaan van één of meer andere woorden’ (37). Een mogelijke afleiding met ge- zou geblokkeerd kunnen worden door een ander woord met dezelfde betekenis, bijvoorbeeld door een andere afleiding van dezelfde basis.
De nomina actionis met ge- noemen de handeling zelf en zijn ongeveer synoniem met ‘het + infinitief’. Over het algemeen hebben deze afleidingen een
frequentief betekeniselement. Connotatief zijn ze negatief. In deze betekenis heeft ge- een concurrent: het denotatief en connotatief synonieme procédé [werkwoordstam + erij] (type knoeierij).Ga naar eind3 Men zou dus kunnen verwachten dat de produktiviteit van ge- door dit concurrerende procédé belemmerd wordt. De gegevens uit Van Dale wijzen echter niet in deze richting. Integendeel, in plaats van blocking constateert Taeldeman (1985:61/62) ‘bij heel veel basiswerkwoorden’ juist doubletten:
gebluf/blufferij | gepoch/pocherij |
gedroom/dromerij | geschimp/schimperij |
gefleem/flemerij | gesnoef/snoeverij |
gekijf/kijverij | gestoei/stoeierij |
geknoei/knoeierij | getob/tobberij |
gekuip/kuiperij | geveins/veinzerij |
Over deze doubletten zegt hij: ‘Een betekenisverschil is er in zulke gevallen nauwelijks of niet aan te duiden.’ (62) Ze verschillen hooguit op het stilistische vlak van elkaar: de ge-afleidingen lijken ‘een ietwat alledaagser karakter te hebben, terwijl die op -erij al wat meer in bijzondere stijl thuishoren.’ (62) Taeldeman vergelijkt de in Van Dale (1976) opgenomen ge-afleidingen met die op -erij. Het blijkt dat er maar een enkele -erij-afleiding is die geen tegenhanger heeft met het prefix ge-. Het omgekeerde daarentegen komt veel vaker voor: er zijn vrij veel ge-afleidingen zonder equivalent op -erij. Dit alles brengt Taeldeman tot de conclusie dat het procédé [ge + werkwoordstam] nergens geblokkeerd wordt door zijn directe semantische concurrent [werkwoordstam + erij].
Deze conclusie lijkt mij correct. Waar ik echter moeite mee heb is de verklaring, of beter: het ontbreken van een verklaring. Volgens de analyse van Taeldeman hebben we te maken met twee produktieve woordvormingsregels met als input dezelfde groep basiswoorden en met een min of meer synonieme output, zonder dat er sprake is van blocking. Nu is synonymie een vrij zeldzaam verschijnsel in natuurlijke talen. Synonymie verstoort de (ideale) één op éénverhouding tussen vorm en betekenis, is in strijd met het zogenaamde ‘Humboldtiaanse principe’. Het concept ‘blocking’ haakt hierop in: het berust op de observatie dat taalgebruikers kennelijk ertoe neigen-synonymie-te-vermijden.Ga naar eind4
Standaardvoorbeelden voor het voorkomen van synonomie in de morfologie zijn de feminiserende suffixen (-ster, -es, -e, -in) en de meervoudsuitgangen (-s, -en, -eren). Op het categoriale niveau zijn ze inderdaad synoniem, maar ze hebben verschillende domeinen. Er is sprake van een terreinverdeling tussen de verschillende suffixen, een complementaire distributie. Over het algemeen is er per basiswoord maar één mogelijkheid. En als er toch twee mogelijkheden zijn, is er vaak sprake van betekenisverschil (vgl. bladen/bladeren, benen/beenderen). Met andere woorden: Ondanks synonymie op het categoriale niveau ontstaan er over het algemeen geen synonieme afleidingen.
Het lijkt me methodologisch zinvol om vrij sceptisch te zijn ten aanzien van op het eerste gezicht (systematische) synonymie tussen morfologische catego-
rieën, zoals die door Taeldeman voor ge- en -erij geconstateerd is. Daarom heb ik de concurrentie tussen ge- en -erij eens vanuit de andere kant, nl. die van het suffix -erij, bekeken. En ik denk dat ik een verklaring gevonden heb voor het door Taeldeman gesignaleerde feit dat het procédé [ge + werdwoordstam] niet geblokkeerd wordt.
Ik zal nu eerst een beschrijving geven van de betekenismogelijkheden van deverbale afleidingen op -erij (paragraaf 2). Het zal blijken dat de handelingsbetekenis een vrij marginale positie inneemt in het totaal van de betekenismogelijkheden van erij-afleidingen die van een ongeleed werkwoord zijn afgeleid. Dit heeft consequenties voor de veronderstelde concurrentie tussen ge- en -erij (paragraaf 3). In paragraaf 4 zal ik enige opmerkingen maken omtrent de produktiviteit van -erij. In de afsluitende paragraaf tenslotte worden naast de deverbale afleidingen op -erij ook de denominale (type smeerlapperij) en de samenstellende afleidingen (aandachttrekkerij) in de discussie betrokken.
2. De betekenismogelijkheden van deverbale afleidingen op -erij
Door het suffix -erij kan men werkwoorden nominaliseren. Semantisch gezien is er sprake van een tweedeling: er worden abstracta, de zgn. nomina actionis, gevormd, en daarnaast zijn er meer concrete betekenistoepassingen die metonymisch met de abstracte betekenis (en met elkaar) verbonden zijn.
Nomina actionis verwijzen naar de handeling zelf. Een eerste omschrijving van de betekenis van deze zelfstandige naamwoorden is ‘het + infinitief’. Deze betekenisomschrijving vinden we ook wel eens in Van Dale (1984a): flemerij - ‘het flemen’; klaploperij - ‘het klaplopen’. De nomina actionis op -erij hebben een sterk verbaal karakter. Meestal hebben ze een frequentief element. Connotatief zijn ze negatief. De betekenisomschrijving kan men als volgt concretiseren: ‘het telkens of aanhoudend (en (daarom) op een irritante manier) X’, waarbij X staat voor het met de afleiding corresponderende werkwoord. Ik geef twee voorbeelden:
Veiligheidsriem werkt blijkbaar alleen voor technisch hoogbegaafden. Onhandige zoekerij. Taxichauffeurs worden per claxon onheus. (INL, tekst 142, p. 90)Ga naar eind5Naast deze abstracte handelingsbetekenis kan men voor -erij (net als voor ge-) een aantal concretere betekenistoepassingen onderscheiden. Deze hebben een veel sterker nominaal karakter dan de nomina actionis. Ze hebben geen frequentief betekeniselement, maar zijn instantieel. In tegenstelling tot de abstracte nomina actionis kunnen ze daarom in het meervoud worden gebruikt en gediminueerd worden.Ga naar eind6 Dit zien we bijvoorbeeld in het volgende citaat, waar dromerij in de resultatieve betekenis ‘iets dat men droomt of gedroomd heeft’ gebruikt wordt:
Men moet het niet laten aankomen op allerlei laffe knoeierij met het beginsel, maar men moet de kiezers uit beginselen laten kiezen. (INL, tekst 35, p. 50)
Ik had Giuseppe mijn dromerijen toevertrouwd, en enkele motieven daaruit gebruikte hij zo nu en dan in zijn verhalen om mij extra te boeien. (INL, tekst 232, p. 147)Dit resultatieve betekeniselement treffen we vrij vaak aan bij afleidingen op -erij. Ik geef nog twee voorbeelden van afleidingen met de betekenis ‘concreet resultaat of produkt van X’ (in de terminologie van Taeldeman ‘effectobject’):
En de muren van het tweede trapgedeelte werden bekleed met een papier waar verbleekte 18de eeuwse herdersfiguurtjes op staan afgebeeld. Van onder tot boven is het een smaakloze knoeierij. (INL, tekst 555, p. 25)Als het met de afleiding corresponderende werkwoord onovergankelijk of absoluut gebruikt wordt, kan de resultatieve interpretatie leiden tot de betekenis ‘dat wat X-t’:
Deze anecdotische mijmerij verscheen in mijn tweede bundeltje Het witte zeil. (INL, tekst 201, p. 70)
Geen wonder dat Lorna zich er niet toe had kunnen zetten om haar brieven van de president te verbranden. Ze stonden vol met complimentjes, genegenheid en grappige vleierij. (INL, tekst 70, p. 73)Ook naar het ‘affect-object’ (Taeldeman) kan met behulp van een -erij-afleiding worden verwezen. De betekenisomschrijving luidt dan: ‘iets wat men kan X’ of ‘object van X’.
Eerst gaan we inkopen doen, een heleboel lekkers, eterij en drinkerij, en gezelligs, alles zo overvloedig mogelijk [...] (INL, tekst 9, p. 128)
De kosten van de drank en vreterij waren er nu volledig uit. (INL, tekst 534, p. 196)
Interessant is de mogelijkheid om met een -erij-afleiding te verwijzen naar een ‘gelegenheid waarbij men X-t’. Zo kan eterij ook betekenen ‘gelegenheid dat er (min of meer feestelijk) gegeten wordt’. Een ander voorbeeld:
Terwijl ik dit boek schreef, heb ik deelgenomen aan een interessante, maar op den duur nogal misselijk makende proeverij van een groot aantal sinaasappellikeuren. (INL, tekst 562, p. 82)Als de door het basiswerkwoord aangeduide handeling als hobby of als beroep kan worden uitgeoefend, dan kan de -erij-afleiding dienen ter aanduiding van ‘het geheel van activiteiten en zaken die met X verbonden zijn (bijv. hobby, vak, bedrijf, beroep)’. Zo is in het volgende citaat voetballerij ongeveer synoniem met het voetbalwezen:
Arnold Mühren - een sieraad voor de voetballerij. (TV, Ned. 3, 21-5-89)Hiermee vergelijkbare afleidingen zijn bijv. turnerij, schaatserij, wielrennerij. Een ander voorbeeld voor deze betekenisgroep:
‘Daarom is de fokkerij zo'n mooi vak.’ (TV, RVU (Ned. 3), 20-8-1989)Met de vorige betekenistoepassing nauw verwant is de locatieve. Een woord als brouwerij kan verwijzen naar het beroep of naar het bedrijf van een brouwer, maar ook naar de gebouwen waarin (bier) gebrouwen wordt, de werkplaats van een brouwer. Als de door het basiswerkwoord uitgedrukte handeling aan een bepaalde plaats gebonden is, dan kan men een -erij-afleiding gebruiken om die plaats aan te duiden. Vooral als het gaat om een ‘professionele activiteit, een beroep’ hebben we vaak te maken met ‘nomina loci’. Connotatief zijn deze nomina absoluut neutraal. Voorbeelden zijn:
bakkerij, brouwerij, drukkerij, kwekerij, slijterij, spinnerij, stomerij, uitgeverij, ververij, weverij, zagerij enz.Samenvattend zet ik hier de betekenisonderscheidingen die ik bij de deverbale -erij-afleidingen gevonden heb, nog eens onder elkaar:
1) | het telkens of aanhoudend (en (daarom) op een irritante manier) X |
2) | iets dat men ge-X-d heeft; resultaat/produkt van X |
3) | dat wat X-t |
4) | iets dat men kan X |
5) | gelegenheid waarbij men X-t |
6) | geheel van activiteiten en zaken die met X verbonden zijn (vak, beroep, bedrijf) |
7) | plaats waar men (professioneel) X-t |
Dit rijtje lijkt op het eerste gezicht op de door Taeldeman samengestelde betekenissen van deverbale ge-afleidingen. In beide gevallen hebben we te maken met een abstracte handelingsbetekenis en een aantal metonymische concretere betekenissen. Maar er zijn belangrijke verschillen: ten eerste komen niet alle betekenissen bij beide procédés voor (vgl. bijvoorbeeld de -erij-betekenissen (5), (6) en (7) die we bij ge- niet vinden); en ten tweede is bij de -erij-afleidingen de handelingsbetekenis niet absoluut dominant, zoals dat bij ge- het geval was. Dit betreft zowel de bestaande afleidingen als de nieuwvormingen (vgl. paragraaf 4). Vooral de betekenissen (6) en (7) zijn zeer frequent. Er zijn tientallen afleidingen op -erij die bijna uitsluitend met deze betekenissen gebruikt worden. Maar ook voor de deverbale afleidingen die niet in deze beide betekenisgroepen vallen, geldt dat de handelingsbetekenis geenszins duidelijk overheerst. Dit zal in de volgende paragraaf blijken.
3. De concurrentie tussen ge- en -erij
We hebben gezien dat Taeldeman (1985) het voorkomen van volgens hem synonieme doubletten met ge- en op erij- constateert. Als we dergelijke doubletten met elkaar vergelijken dan blijkt echter dat een zin als die onder (a)
intuïtief veel gewoner en waarschijnlijker klinkt dan die onder (b):
a) | Ik ben dat voortdurende gezwets/gezanik van hem spuugzat. |
b) | ? Ik ben die voortdurende zwetserij/zanikerij van hem spuugzat. |
Taeldeman zou dit verschil in acceptabiliteit alleen kunnen herleiden tot een verschil in stilistische waarde: -erij heeft een vrij hoge stilistische waarde en komt daarom in dergelijke zinnen niet voor. Zonder dit stijlverschil bij voorbaat te willen uitsluiten als verklarende factor, denk ik dat een ander verschil veel wezenlijker is. Naar mijn mening is er namelijk een vrij systematisch betekenisverschil aan te wijzen tussen de concurrerende afleidingen.
Om meer gegevens te krijgen over het gebruik dat van de concurrerende procédés gemaakt wordt, heb ik een klein corpusonderzoek gedaan. Daarbij heb ik gebruik kunnen maken van de lexicale databank CELEX (Nijmegen) en van de ‘Taaldatabank Hedendaags Nederlands’ van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie in Leiden.Ga naar eind7
Met behulp van CELEX heb ik 502 deverbale afleidingen met ge- kunnen vinden en 306 op -erij. Van deze 306 zijn ca. 100 afgeleid van een geleed (meestal geprefigeerd) werkwoord. In deze gevallen bestaat er geen corresponderende afleiding met ge-. Het prefix heeft namelijk een zeer duidelijke voorkeur voor ongelede basiswerkwoorden (vgl. ?geaanstel vs. aanstellerij, ?geopschep vs. opschepperij).Ga naar eind8
In totaal heb ik via CELEX 87 doubletten gevonden, d.w.z. in 87 gevallen correspondeert met een werkwoord zowel een ge-afleiding als een -erij-afleiding. Als we vervolgens kijken naar de frequentie van deze 174 verschillende afleidingen in de INL-taaldatabank, dan valt om te beginnen op dat een aantal van de afleidingen alleen in een woordenboek voorkomen, maar niet in een tekst (de frequentie is 0).Ga naar eind9 Dit geldt voor 9 van de 87 ge-afleidingen, waaronder woorden als gemelk, gezwendel. Voor -erij ligt het aantal veel hoger, nl. bij 37. Woorden als brabbelarij, flikflooierij, kijverij, kletserij, pralerij, prutserij, schimperij, stoeierij, talmerij of zanikerij komen in geen tekst voor. (In zes van de gevallen hebben we te maken met een ‘woordenboekdoublet’: zowel de afleiding met ge- als die op -erij komt alleen in een woordenboek voor. Bijvoorbeeld gebluf/blufferij of geteut/teuterij.) Dit alles betekent dat we bij -erij rekening moeten houden met een hoog percentage ‘woordenboeklijken’.Ga naar eind10 Voor meer dan 40% van de doubletten geldt dat het bestaan van de -erij-afleiding twijfelachtig is. Als zo'n afleiding nooit gebruikt wordt, dan is er echter ook geen sprake van synonymie(vermijding). Een woord dat nooit voorkomt, kan niet blokkeren.
Van de resterende -erij-afleidingen komen er een aantal niet in aanmerking als mogelijke blokkeerders van de corresponderende ge-afleiding omdat ze alleen in de gelexicaliseerde betekenissen ‘beroep, bedrijf, vak’ of ‘(werk)plaats’ voorkomen, bijvoorbeeld bakkerij, spinnerij, zagerij.Ga naar eind11
Ik heb al geconstateerd, dat pluralisering en diminuering en een abstracte handelingsbetekenis (‘het + inf.’) elkaar uitsluiten. Deze mogelijkheden hebben
-erij-afleidingen alleen in de meer concrete betekenistoepassingen. Omdat alleen abstracte -erij-afleidingen het produktieve procédé met ge- zouden kunnen blokkeren is het zinvol de frequentiegegevens op te splitsen en te kijken naar de verhouding tussen enkelvoudig gebruik enerzijds en meervouds- en diminutiefvormen anderzijds. Het blijkt dat een aantal afleidingen (veel) vaker in het meervoud en als diminutief voorkomen dan in het enkelvoud. Voor een paar afleidingen geef ik hieronder deze frequentiegegevens.
ev. | mv. | dim. | |
---|---|---|---|
beuzelarij | 5 | 12 | 1 |
draaierij | 0 | 5 | 1 |
dromerij | 14 | 23 | 0 |
kibbelarij | 0 | 4 | 1 |
knoeierij | 6 | 21 | 0 |
kuiperij | 7 | 17 | 0 |
plagerij | 18 | 46 | 14 |
tobberij | 3 | 6 | 0 |
vleierij | 29 | 17 | 1 |
De totale tokenfrequentie van de -erij-afleidingen bedraagt 984. Bijna 40% van deze tokens zijn meervouds- en diminutiefvormen. Deze zijn dus per definitie niet synoniem met de corresponderende ge-afleidingen.
Een nadere analyse van de plaatsen waar een -erij-afleiding in het enkelvoud gebruikt wordt, laat zien dat ook hier de meer concrete betekenistoepassingen duidelijk overwegen. Beuzelarij heeft volgens Van Dale (1984a) de resultatieve betekenis ‘onbeduidend vertelsel; nietigheid’, en in die betekenis wordt de afleiding ook in het INL-corpus gebruikt. Knoeierij betekent vooral ‘slordig werk’ of ‘bedrog, list, kuiperij’ (omschrijving uit Van Dale). In de taaldatabank zijn maar drie citaten (van 27) te vinden waar de betekenis ‘het knoeien’ van toepassing is. Het duidelijkste voorbeeld heb ik in paragraaf 2 al geciteerd. Kuiperij komt drie keer in het enkelvoud voor en heeft telkens de duidelijk resultatieve betekenis ‘intrige’. Plagerij betekent in bijna alle citaten ‘kwelling die men iem. aandoet’ en heeft dus een duidelijk instantiële en resultatieve betekenis. Voor tobberij kon ik maar één gebruiksgeval met de handelingsbetekenis vinden. Vleierij tenslotte heeft in het enkelvoud in meer dan de helft van de bewijsplaatsen de betekenis ‘dat wat vleit, compliment’.
Ook in die gevallen waar de frequentiegegevens niet bij voorbaat al wijzen op een semantisch verschil tussen de concurrerende afleidingen, kan over het algemeen een duidelijk betekenisverschil geconstateerd worden. Zo komt gedrink tweemaal voor, telkens in de betekenis het ‘voortdurend (alcohol) drinken’. Drinkerij daarentegen betekent in de beide citaten uit het INL-corpus ‘iets om te drinken, alcohol’. Zuiperij komt eenmaal voor en is in dat citaat ongeveer synoniem met ‘alcoholisme’. Strijkerij heeft tweemaal de betekenis ‘iets dat gestreken is, gestreken kleding’, en in het derde citaat is het een nomen loci.Ga naar eind12 Vliegerij betekent in alle tien citaten ‘het geheel van activiteiten en dingen die met de luchtvaart te maken hebben’.
Ik wil het hierbij laten. Waar het mij om gaat, zal inmiddels duidelijk zijn: in de overgrote meerderheid van de gevallen worden de deverbale -erij-afleidingen niet in de abstracte handelingsbetekenis (‘het + inf.’), maar in één van de concrete betekenissen gebruikt.
Taeldeman had geconstateerd dat het procédé [ge + werkwoordstam] nergens geblokkeerd wordt door zijn directe concurrent [werkwoordstam + erij]. Ik denk dat ik op de voorafgaande pagina's een aannemelijke verklaring hiervoor gepresenteerd heb: de door Taeldeman veronderstelde systematische synonymie tussen de beide procédés bestaat niet. In meer dan veertig procent van de 87 doubletten bestaat de -erij-afleiding alleen op papier, d.w.z. in het woordenboek. Voor de resterende afleidingen geldt dat ze in de overgrote meerderheid van de gebruiksgevallen een concrete betekenis hebben en daardoor bestaansrecht hebben naast de corresponderende ge-afleiding met een abstracte handelingsbetekenis.
4. De produktiviteit van -erij
Behalve frequentiegegevens kan men in CELEX ook opzoeken of een woord in Van Dale (1984b) opgenomen is. Voor de 87 doubletten levert dat het volgende resultaat op:
in woordenboek? | ja | nee |
---|---|---|
ge- | 55 | 32 |
-erij | 82 | 5 |
Dit is een opmerkelijk verschil. Dat 32 van de 87 ge-afleidingen niet in Van Dale staan kan niet op toeval berusten. Waarschijnlijk zijn deze woorden niet opgenomen omdat ze niet gelexicaliseerd zijn. Het gaat om volstrekt regelmatige afleidingen die voor de lezer/hoorder geen interpretatieproblemen opleveren. Het betrekkelijk hoge aantal ‘types’ (in totaal heb ik in CELEX 502 deverbale ge-afleidingen gevonden) en het hoge percentage niet in Van Dale opgenomen afleidingen bevestigen de intuïtieve aanname dat het procédé [ge + werkwoordstam] zeer produktief is. Voor -erij daarentegen wijzen de cijfers niet zo eenduidig op produktiviteit: relatief weinig ‘types’ (ca. 200 op basis van een ongeleed werkwoord), veel woordenboeklijken (zie boven), nauwelijks nieuwvormingen die (nog) niet in het woordenboek staan.Ga naar eind13
Taeldeman (1985:62) suggereert naar aanleiding van de door hem geconstateerde stilistische gemarkeerdheid van de -erij-afleidingen een ‘tanende produktiviteit’ van het procédé. De cijfers lijken hem gelijk te geven. Het zou echter zeker voorbarig zijn nu te concluderen dat het procédé [werkwoordstam + erij] improduktief is. De volgende nieuwvormingen (ze komen niet in Van Dale (1984a) of in het CELEX-bestand voor) bewijzen ‘de taaie levenskracht’ van het suffix. Opvallend is dat al deze nieuwvormingen concrete betekenissen hebben. Eerst twee voorbeelden met de betekenis ‘resultaat, produkt van X’:
[...] en ‘spuiterij’, de alom tegenwoordige graffiti, is ook een onding. (NRC, 15-7-89)Filmerij is in het volgende citaat ongeveer synoniem met ‘het filmwezen’.
[Gert Berg over Koos Posterma:] ‘Maar hij spuit alleen maar ongenuanceerde brallerij. De meeste recensenten doen dat.’ (HP/De Tijd, 29-3-91, p. 84)
[...] Blue Movie en Turks Fruit. Zelfs deze twee zijn er niet in geslaagd, de reputatie van de Nederlandse filmerij hecht te verankeren in het Franse volksbewustzijn. (INL, tekst 1, p. 136)
Connie Palmen past het procédé toe met de betekenis ‘dat wat X-t’:
Met te veel omhaal van woorden legde ik haar uit dat ik Daniël pas sinds kort kende en liet doorschemeren dat wij alleen maar op dezelfde school zaten en niks anders aan onze kop hadden dan filosofische en andere zweverijen. (Connie Palmen: De wetten. Amsterdam: Prometheus, 1991, p. 55)Opvallend is het volgende citaat; slaperij heeft hier namelijk een locatieve betekenis.
Verschil tussen dit pension en een hotel? Geen enkel. Als we het met een goed hotel vergelijken. Maar veel hotels zijn akelig veel slechter dan deze Zierikzeese slaperij, sommige hotels kunnen eraan tippen maar vragen dan twee keer zoveel geld. (Vrij Nederland, 13-7-91, p. 39; Ben de Cocq)
De nieuwvormingen bevestigen de al geconstateerde voorkeur van de taalgebruikers voor concrete betekenistoepassingen boven de abstracte handelingsbetekenis. Het suffix -erij is niet improduktief, maar het lijkt, gezien de hier gepresenteerde taalgebruiksfeiten, zeer onwaarschijnlijk dat een nieuwe -erij-afleiding op basis van een ongeleed werkwoord een abstracte handelingsbetekenis zal hebben.Ga naar eind14 Als men het concept ‘het (voortdurend) + inf.’ wil uitdrukken, is de meest waarschijnlijke vorm daarvoor een afleiding met ge-.
De situatie ligt iets anders bij de -erij-afleidingen op basis van gelede werkwoorden. Ze verschillen wat betreft hun betekenismogelijkheden weliswaar niet van de afleidingen met een ongeleed werkwoordelijk correlaat, maar de handelingsbetekenis lijkt hier beter vertegenwoordigd te zijn dan bij de tot nu toe besproken afleidingen. Dit hangt zonder twijfel samen met het feit dat gelede werkwoorden niet of nauwelijks in aanmerking komen voor prefigering met ge-. Vaak wordt met afleidingen als aanstellerij of klaploperij niet alleen verwezen naar een (voortdurende) handeling, maar naar een bepaald gedrag waarvoor deze handeling karakteristiek is. Een voorbeeld:
De palestijnen in Washington: strategie of meeloperij? (Konfrontatie, feb. 1992, nr. 7, p. 6; kop)Ook voor afleidingen op basis van een geleed werkwoord geldt uiteraard, dat ze de tendens vertonen om in een meer concrete betekenis gebruikt te worden. Als ‘uitsmijter’ nog één citaat, waarin van begraven een zelfstandig naamwoord is afgeleid met de betekenis ‘bedrijf, vak’:
Wildschut is bij de begraverij betrokken omdat zijn partyservice voedsel en drank levert bij begrafenissen. ‘Begraven is gelukkig niet de hoofdschotel’, aldus een jolige Wildschut. (Volkskrant, 24-10-90, p. 13)
5. Besluit
Ik heb laten zien waarom het procédé [ge + werkwoordstam] nergens geblokkeerd wordt door zijn concurrent op -erij: de hiervoor vereiste synonymie tussen de beide procédés komt niet of nauwelijks voor. Deverbale -erij-afleidingen worden, zoals blijkt uit het corpusonderzoek, nauwelijks in de abstracte handelingsbetekenis gebruikt die zo typerend is voor de afleidingen met ge-. Afleidingen op -erij hebben prototypisch een meer concrete betekenis.
Afgezien van dit meer inhoudelijke resultaat heeft mijn onderzoek in methodologisch opzicht duidelijk gemaakt dat men erg voorzichtig moet zijn met het doen van uitspraken op basis van woordenboekgegevens. Taeldeman (1985) had op basis van de gegevens uit Van Dale (1976) geconcludeerd dat er op grote schaal synonieme afleidingen met ge- en op -erij bestaan. Uit het voorafgaande blijkt dat dit in strijd is met de daadwerkelijke verhoudingen in het taalgebruik zoals men die in het INL-corpus vindt.
Een belangrijk aspect van de woordvorming met -erij is hierboven onbesproken gebleven. Het suffix kan namelijk niet alleen ter vorming van deverbale nomina gebruikt worden, maar ook om denominale nomina (wijsneuzerij, fatsoensrakkerij)Ga naar eind15 en samenstellende afleidingen (aandachttrekkerij, paniekschopperij; valsspelerij, dikdoenerij) te vormen. Ge- is voor de vorming van dergelijke afleidingen niet geschikt. Net als de deverbale nomina kunnen ook de denominale en de samenstellende afleidingen worden gebruikt om naar menselijke handelingen, naar een als irritant ervaren gedrag verwijzen. Daarnaast kennen ook deze afleidingen allerlei concrete betekenistoepassingen, die grotendeels overeenkomen met de betekenismogelijkheden van de deverbale categorie.
Vanuit onomasiologisch gezichtspunt zijn er verschillende mogelijkheden om het concept ‘menselijke handeling(en), irritant menselijk gedrag’ uit te drukken. Er staan twee affixen ter beschikking, die elkaar niet zozeer beconcurreren, maar veeleer aanvullen. Er is sprake van een morfologisch geconditioneerde terreinverdeling. Men kan namelijk hele duidelijke voorkeuren vaststellen voor wat betreft de combinatie van bepaalde basiswoorden met één van de twee affixen:
BASISWOORD | AFFIX | |
---|---|---|
nomen | -erij | |
groep woorden | -erij | |
werkwoord | ||
geleed | -erij | |
ongeleed | ge- |
Om een beter beeld te krijgen van de verhouding tussen ge- en -erij lijkt het me
noodzakelijk om dit aspect in het onderzoek te betrekken.Ga naar eind16 Meer in het algemeen denk ik dat een systematische combinatie van semasiologisch en onomasiologisch onderzoek ons inzicht in het functioneren van woordvorming alleen maar ten goede kan komen.
Bibliografie
Aronoff, M. (1976) Word formation in generative grammar. Cambridge, Mass.: MIT press. |
Baayen, H. (1990) ‘Corpusgebaseerd onderzoek naar morfologische produktiviteit’, in: Spektator 19, p. 213-233. |
Baayen, H. (1991) ‘De CELEX lexicale databank’, in: Forum der Letteren 32, p. 221-231. |
Bree, C. van (1990) Historische taalkunde Leuven, Amersfoort: Acco. |
Devos, F. (1990) ‘Semantiek en produktiviteit van nomina actionis op -ing in het Nederlands’, in: Studia Germanica Gandensia 19, p. 25-55. |
Mackenzie, J.L. (1985) ‘Genominaliseer’, in: ttt 5, p. 177-199. |
Marle, J. van (1988) ‘Betekenis als factor bij produktiviteitsverandering’, in: Spektator 17, p. 341-359. |
Santen, A. van (1992) Produktiviteit in taal en taalgebruik. Een studie op het gebied van de Nederlandse woordvorming. diss. Leiden. |
Taeldeman, J. (1985) ‘Afleidingen van het type [GE + ww.STAM] in het Nederlands. Semantiek en produktiviteit’, in: Studia Germanica Gandensia 3, p. 34-69. |
Van Dale (1976) Groot woordenboek der Nederlandse taal. 10de druk, door C. Kruyskamp. 's-Gravenhage: Nijhoff. |
Van Dale (1984a) Groot woordenboek der Nederlandse taal. 11de druk, door G. Geerts en H. Heestermans. Utrecht, Antwerpen: Van Dale Lexicografie. |
Van Dale (1984b) Groot woordenboek van hedendaags Nederlands. Door P.G.J. van Sterkenburg en W.J.J. Pijnenburg. Utrecht, Antwerpen: Van Dale Lexicografie. |
Adres van de auteur:
Matthias Hüning, Rijksuniversiteit Leiden. Vakgroep Nederlands, Postbus 9515, 2300 RA Leiden
- eind1
- Met dank aan Ariane van Santen en Cor van Bree voor hun commentaar op een eerdere versie van dit stuk.
- eind2
- Taeldeman gebruikt voor deze groep de aanduiding ‘faktitief’. Omdat ik deze term in eerste instantie associeer met de classificatie van werkwoorden, geef ik in deze context de voorkeur aan de term ‘nomina actionis’.
- eind3
- Als ik het in dit stuk heb over -erij dan bedoel ik telkens ook de allomorfen van dit suffix, nl. -arij en -derij. Taeldeman (1985:60) houdt geen rekening met allomorfie. Hij constateert dat -erij ‘niet aangehecht kan worden bij werkwoordstammen die eindigen op sjwa + konsonant.’ In deze gevallen vinden we echter wel -arij: babbelarij, rekenarij.
- eind4
- Vgl. Taeldeman (1985:38). - Synonymievermijding blijkt ook een relevante factor voor taalverandering te zijn, veel belangrijker dan zijn tegenhanger homonymievermijding. Vgl. hiervoor hoofstuk 7.3. over het Humboldtiaanse principe in Van Bree (1991).
- eind5
- Citaten met de bronvermelding ‘INL’ zijn afkomstig uit de ‘Taaldatabank Hedendaags Nederlands’ van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie te Leiden.
- eind6
- Voor verschillen tussen instantiële en niet-instantiële nomina actionis vgl. Devos (1990:34 e.v.).
- eind7
- Voor eerste informatie over CELEX verwijs ik naar Baayen (1991). Over de Taaldatabank van het INL alleen dit: het corpus van de Taaldatabank bestaat volgens de gebruikershandleiding uit een duizendtal teksten van (voornamelijk) na 1970. Het bestand bevat op het ogenblik zo'n 56 miljoen woorden (‘tokens’).
Ik wil hier graag Harald Baayen bedanken voor zijn hulp bij de materiaalverschaffing uit CELEX en prof. P.G.J. van Sterkenburg voor de mogelijkheid gebruik te maken van de Taaldatabank van het INL.
- eind8
- Vgl. hiervoor ook Mackenzie (1985:189/190). Taeldeman (1985:42) constateert terecht dat geleedheid op wortelniveau geen belemmering vormt voor prefigering met ge-, vgl. geflikflooi, gestofzuig, getouwtrek.
- eind9
- CELEX geeft ook frequentiegegevens die gebaseerd zijn op het INL-corpus, maar houdt geen rekening met hapaxen. Deze krijgen de frequentieaanduiding ‘0’. Hetzelfde geldt voor woorden die twee maal voorkomen, maar dan in één tekst. Daarom gebruik ik liever de originele INL-frequenties.
- eind10
- Een paar van deze ‘woordenboeklijken’ vinden we trouwens in het lijstje van doubletten die Taeldeman (1985:62) als illustratief beschouwt voor de synonymie tussen ge- en -erij.
- eind11
- Bovendien is ook gebak gelexicaliseerd. Het woord heeft een concrete betekenis (vandaar de mogelijkheid tot diminuering: gebakje). Bij gespin/spinnerij moeten we waarschijnlijk uitgaan van een homoniem werkwoord spinnen. Gespin wordt namelijk vooral gebruikt om naar het geluid van katten te verwijzen.
- eind12
- Gestrijk kan trouwens naast de handelingsbetekenis (‘het gestrijk van de vingers’) ook de resultatieve betekenis ‘muziek, klanken van een strijkinstrument’ hebben.
- eind13
- Vgl. voor het verband tussen frequentie en produktiviteit bijv. Baayen (1990).
- eind14
- De oorzaak voor de mogelijk ‘tanende produktiviteit’ van deverbaal -erij moet men mijns inziens niet zoeken in de stilistische gemarkeerdheid van deze afleidingen, maar in de semantische diversiteit van deze categorie: veel verschillende concrete betekenissen naast een niet (meer) of nauwelijks voorkomende handelingsbetekenis, die conceptueel gezien de concrete betekenissen aan elkaar relateert. De tanende produktiviteit van de handelingsbetekenis zou dus wel eens consequenties kunnen hebben voor de produktiviteit van het procédé als zodanig. - Vgl. voor het verband tussen semantische coherentie en produktiviteit Aronoff (1976), Van Marle (1988) en Van Santen (1992).
- eind15
- Denominale -erij-afleidingen zijn gevormd door middel van suffigering (warhoofd-erij) of door affixsubstitutie (alwet-er → alwet-erij).
- eind16
- Zo'n onomasiologische benadering maakt deel uit van mijn promotieonderzoek. Daarbij zullen ook historische aspecten van de concurrentie tussen ge- en -erij bestudeerd worden (bijvoorbeeld het verband tussen betekenisontwikkeling en produktiviteitsverandering).