Spektator. Jaargang 14
(1984-1985)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 391]
| |||||||
Satire als letterkundig begrip
| |||||||
2. Verschillende betekenissen en benaderingenJürgen Brummack geeft in zijn artikel ‘Zu Begriff und Theorie der Satire’Ga naar eind2 als voorbeeld van de verwarrende meerduidigheid vijf mogelijke betekenissen van satire: satire kan opgevat worden als aanduiding van een bepaald genre, meer algemeen als ‘spottende houding’, als ‘saterspel’, ‘mengeldicht’ en als ‘tussengenre’. De beide laatste betekenissen vierden vooral in het begin van de 19e eeuw hoogtij, door toedoen van Friedrich Schlegel, maar lijken nu uitgestorven. De betekenis van ‘saterspel’ dateert uit de middeleeuwen, maar is het gevolg van een foutieve etymologieGa naar eind3. Resteren de beide eerstgenoemde betekenissen, genre en houding. Sedert 1940 lijkt een strijd gaande tussen de theoretici om de term ‘satire’ van toepassing te verklaren op één van de twee betekenissen. Enerzijds zijn er theoretici die satire trachten te definiëren als een specifiek genre, maar dezen stuiten steevast op het probleem dat niet of nauwelijks aan te geven is welke formele kenmerken dit genre dan draagt, en anderzijds zijn talloze theoretici doende satire te omschrijven als een bepaalde houding die een tekst (maar ook een film, schilderij of zelfs een muziekstuk) kan aannemen ten opzichte van iets in de werkelijkheid. Bedoeld wordt dan dat de tekst, of een der andere kunstuitingen, een gesignaleerde misstand of vorm van onrecht poogt te hekelen. Dientengevolge is satire nu, aldus Elliott, ‘one of the most worked literary designations and one of the most imprecise’Ga naar eind4. Elliott constateerde hoe moeilijk het is om een stuitende definitie van satire te formuleren. Wanhopig schrijft hij I can compare hundreds of different responsible uses of the term satire, trying to find common properties among them; but after my search I will be forced to conclude that there are no properties common to all the uses: or, if I could find an essential property, it would be so general as to be useless for purposes of definition.Ga naar eind5 Om uit de impasse te geraken stelt Elliott voor ‘satire’ te beschouwen als een | |||||||
[pagina 392]
| |||||||
open concept, dit in navolging van Wittgensteins benadering van het begrip ‘spel’Ga naar eind6. Op basis van gelijkenis, verwantschap en overeenkomst kan een groep worden opgesteld, waarvan de grenzen vaag zijn en waarvan de leden ‘satire’ genoemd worden. Het concept zou tot stand komen door enkele onbetwistbare satires, die a.h.w. in het hart van het concept liggen, als standaard te nemen en steeds te bekijken of werk X genoeg gelijkenis vertoont met de onbetwistbare voorbeelden om ingesloten te worden. Toch is deze benadering niet bevredigend, omdat niet vastligt in hoeverre werk X gelijkenis moet vertonen met de werken in het hart van het concept. Het aantal twijfelgevallen zal toenemen naarmate de gelijkenis afneemt. Ronald Paulson benadert het probleem van een andere zijde: hij brengt een zinnig onderscheid aan tussen ‘satire’ en ‘een satire’: Without an article ‘satire’ refers more to a tone than to a form. It is not at all the same thing to say that Pope wrote satire and to say that he wrote a satire. The latter introduces ideas of form and convention as well as of tone; but a novel, or a play, or a poem, can be satiric without being a satire, and the adjective ‘satiric’ is much the most popular form of the worldGa naar eind7. ‘Een satire’ is in Paulsons optiek een bepaalde min of meer afgebakende, volgens bepaalde conventies opgebouwde tekstsoort, terwijl ‘satire’ gereserveerd blijft voor de houding of tendens die elke tekst kan vertonen. Een andere, meer vruchtbare benadering van de satire-problematiek is die waarbij gezocht wordt naar kenmerken die een werk moet bezitten om ‘satire’ cq. ‘een satire’ genoemd te kunnen worden. Diverse theoretici hebben pogingen gedaan in deze richting. Northrop Frye bijvoorbeeld kwam tot de slotsom dat satire drie essentiële kenmerken bezitten moet: humor, een aan te vallen object en een morele standaard. Aanval zonder humor is de ene grens van het concept, humor zonder aanval is de andereGa naar eind8. De morele standaard werkt daarbinnen als een toetssteen, waarmee de gehekelde misstand of het waargenomen onrecht doorlopend impliciet vergeleken wordt. De satiricus zou volgens Frye voorgeven een bepaalde waarde te verdedigen en zou vanuit die waarde zijn aanval lanceren. Deze kenmerken worden, zij het soms in andere bewoordingen, door meer theoretici genoemd. Frances Russell had reeds voor Frye, nl. in 1920, satire omschreven als ‘humourous criticism’Ga naar eind9, Ellen Leyburn noemt ‘judgement’ en ‘indirection’ als belangrijkste componenten van satireGa naar eind10. Paulson merkt, onder verwijzing naar Frye en Leyburn op dat bij hedendaagse definities van satire meestal twee termen verbonden worden, t.w. humor, gebaseerd op een gevoel van groteske of op fantasie, en een aanvalsobjectGa naar eind11. Feinburg spreekt van satire als ‘a playfully critical distortion of the familiar’ en noemt daarmee impliciet drie kenmerken van satire: speelsheid, kritiek en vervormingGa naar eind12. Edward Rosenheim beschouwt ‘aanval’ als voornaamste kenmerk van satire, waarbij wel opgemerkt moet worden dat hij ‘aanval’ ruim opvat, want ook kritiek, ontmaskering en spot begrijpt hij onder ‘aanval’. Het belang van het kenmerk ‘aanval’ moge blijken uit deze formulering: Satire consists of an attack by means of a manifest fiction upon discernible historic particularsGa naar eind13. Brummack tenslotte noemt drie kenmerken: aanval, norm en indirectheidGa naar eind14. | |||||||
[pagina 393]
| |||||||
3. Twee kenmerken: aanval en indirectheidHoe ongelijksoortig de diverse genoemde kenmerken ook mogen lijken, ze zijn m.i. te verdelen in twee groepen of clusters. De eerste groep wordt gevormd door begrippen als ‘aanvalsobject’, ‘aanval’, ‘kritiek’, ‘judgement’, ‘moral standard’ en ‘norm’. Deze groep heeft vooral betrekking op de inhoud van de satire en geeft de kern van satire aan, nl. dat zij gericht is tegen iets dat als verwerpelijk ervaren wordt door de satiricus. De satiricus wil iets aanvallen en wil daartoe de hoon van zijn publiek richten op de misstand. Ter beïnvloeding van de opinie van zijn publiek is hij aangewezen op de tweede groep kenmerken. In deze groep plaats ik termen als ‘indirection’, ‘humor’, ‘vervorming’, ‘groteske’ etc. Deze termen hebben meer op de vorm van de satire betrekking en vormen tesamen het onontbeerlijk kenmerk ‘indirectheid’. Een satircus doet geen rechtstreekse, directe aanval op iets of iemand in de vorm van een scheldrede of een kritiserend argumentatief betoog. In satire geschiedt de aanval indirect, als het ware via een omweg: de satiricus maakt gebruik van een aantal technieken en procedé's om zijn kritiek uit te oefenen. Een overkoepelend element daarin is wat de engelstalige kritiek de ‘fiction’ noemt, de fictieve wereld die door de satiricus geschapen wordt. Nu is ‘fiction’ een begrip dat allerminst beperkt is tot de satire - iedere prozaschrijver schept een fiction - maar in satire is ‘fiction’ het medium waarlangs de aanval wordt uitgevoerd. Weisgerber beschrijft dit procedé en spreekt daarbij van een spel: Instead of exercising a direct influence, the satirist uses an intermediary; he produces a play in which his representative attacks a ‘social’ evil impersonated by the victim and from which the reader is supposed to deduce the opposite good (...) The communication is indirect because it takes the shape of an attack shedding light on the very reverse of what is actually recommendedGa naar eind15. Binnen de fiction staan de satiricus diverse technieken ter beschikking, met behulp waarvan hij zijn indirecte aanval gestalte kan geven. De bekendste indirecte techniek is wel de ironie, waarbij de schrijver het tegenovergestelde bedoelt van wat hij zegt, in de veronderstelling dat zijn publiek in staat is de indirectheid van zijn boodschap te onderkennen. De discrepantie tussen de geveinsde en de bedoelde mening werkt humoristisch. Humor is vaak een bestanddeel van spot, een aanvalsvorm die er op uit is het object in de ogen van het publiek onwaardig te maken. De humor fungeert als bindmiddel en tracht de aandacht van de toeschouwers vast te houden. Ook wanneer het procedé van de groteske wordt gehanteerd is humor vaak een bijprodukt. Groteske is een vervorming (‘distortion’) van de werkelijkheid, een afwijking van de norm. De werkelijkheid wordt dermate vervormd weergegeven, dat de dwaze kanten van het gehekelde object meer dan levensgroot in het oog springen, op die manier in het belachelijke worden getrokken en m.b.v. humor onschadelijk gemaakt worden. Groteske hangt samen met burleske technieken als vergroting en verkleining, procedés die zeer vruchtbaar zijn in satire, o.a. in de vorm van een karikatuurGa naar eind16. | |||||||
4. Literaire satireSatire is evenwel niet simpelweg ‘indirecte aanval’. Daarmee is nog niet vol- | |||||||
[pagina 394]
| |||||||
doende gezegd over het typische van de literaire satire, want de formeel-tekstuele kant van de literaire satire is niet vastgesteld. Een opening in deze geeft het beknopte maar heldere artikel ‘Some Characteristics of Satire’ van William HaasGa naar eind17. Haas onderscheidt drie, elkaar niet uitsluitende soorten satire: ‘satire per se’, ‘satire of infusion’ en ‘literary satire’. Van ‘satire per se’ spreekt Haas als de schrijver het werk niet als satire bedoeld heeft of als het publiek het ten tijde van de verschijning niet als zodanig geïnterpreteerd heeft, terwijl wij het werk nú wel als satire opvatten. Zo is het ook mogelijk dat toekomstige generaties lezers teksten die wij nu serieus nemen, als satire gaan opvatten. De ‘satire of infusion’ is een vorm van satire die door de individuele lezer in het werk gelezen wordt: een lezer kan een tekst, op grond van zijn eigen individuele achtergronden en ervaringen, als satire begrijpen, zonder dat opnieuw de schrijver de bedoeling heeft gehad iets te hekelen. Haas noemt dat ‘individual isolated responses of a satiric nature which were not intended by the author’Ga naar eind18. De literaire satire is de derde variant: de satire die bewust als satire bedoeld is door de schrijver en algemeen zo ervaren wordt door het lezerspubliek. Volgens Haas kan van deze literaire satire onmogelijk een definitie opgesteld worden, daar ze nauwelijks gebonden is aan een vaste vorm of structuur, en in plaats daarvan bestaat als een benadering van een situatie die kan plaatsvinden in elk literair genre. Wel zijn volgens Haas enige karakteristieken te noemen. Hij formuleert zes ‘essential characteristics’, maar deze zijn door Gregory FitzGerald terecht in elkaar geschoven tot drie karakteristieken, in welke vorm ik ze overneem:
De eerste twee criteria sluiten alle werken in die in het algemeen als satire worden aangemerkt; het derde criterium sluit die werken uit die wel satirische elementen bevatten, maar niet als satire gezien mogen worden. De diverse satirische technieken (bijv. ironie, parodie, burleske, karikatuur, sarcasme) kunnen afzonderlijk of gezamenlijk optreden in het werk, maar dienen een zekere dominantie te bezitten, d.w.z. de essentie van het werk uitmaken. FitzGerald beschrijft in zijn commentaar bij de drie punten hoe hij hun werking ziet: Number one, attack, is the sine qua non of satire. Number two not only includes irony, (...) but also includes that fantasying tendency (‘the fiction’) always found in the satiric vehicle, even though it be essay, oration, dialoque or some other genre with which (in normal non-satiric manifestation) a ‘fiction’ is not ordinarily or indispesible associated. The third point, that the techniques of satire always dominate the work, provides us with one of the gates with which to bar works containing merely adventitious satiric attack. But what are these techniques of satire? Any literary device that contributes significantly to reductive attack by ridicule or scorn on any manifestation of vice or folly is a satiric technique. Familiar examples are exaggeration, understatement, caricature, grotesquerie etc. When such techniques dominate any work it is a satire; when such techniques do not dominate a work or are merely incidental, it is something else: for example a-short story with some satiric touches (...)Ga naar eind20. De eerste twee criteria van Haas en FitzGerald komen overeen met de hier eer- | |||||||
[pagina 395]
| |||||||
der geformuleerde kenmerken ‘aanval’ en ‘indirectheid’. Het derde criterium behoeft enige toelichting. | |||||||
5. Satirische techniekenEen satirische techniek is een literaire methode die d.m.v. spot bijdraagt aan een kleinerende aanval op elke uiting van ondeugd of dwaasheid. FitzGerald merkt op dat verschillende van de genoemde technieken (understatement, overdrijving) ook kunnen voorkomen in niet-satirische werken, hetgeen suggereert dat er minstens twee soorten satirische technieken zijn: ten eerste de specifiek satirische technieken, zoals karikatuur, die zelden in staat zullen zijn andere dan satirische effecten te bewerkstelligen en, ten tweede, technieken als ironie en overdrijving die zowel andere effecten kunnen produceren (komische, tragische of pathetische) als satirische, afhankelijk van hoe en tot welk doel de technieken door de schrijver aangewend worden. Op zichzelf is FitzGeralds criterium van de dominantie van ‘techniques of satire’ een juiste en nuttige aanvulling, maar helaas is ze wat vaag, doordat ze een cirkelredenering impliceert: het is onmiskenbaar juist te stellen dat satire werk is waarin technieken van de satire voorkomen, maar dat is vergelijkbaar met beweren dat een stenen huis opgebouwd is uit stenen. Met andere woorden: het derde criterium is wel op zijn plaats, maar doordat het er niet in slaagt het eigene van de literaire satire onder woorden te brengen (behalve door het opsommen van voorbeelden) is een herformulering gewenst. Wanneer we FitzGeralds omschrijving van technieken van de satire in ogenschouw nemen, moeten we concluderen dat het overwegend technieken betreft die steeds uiting geven af te wijken van een impliciete norm. Daarmee is bedoeld dat de meeste technieken op een of andere wijze een normale werkelijkheid vervormen. Understatement bijvoorbeeld werkt doordat de geuite tekst herkenbaar níet de werkelijkheid weergeeft, maar een verstoorde, in dit geval te licht voorgestelde werkelijkheid: met opzet wordt iets minder groot, goed of belangrijk afgebeeld dan het object in werkelijkheid groot, goed of belangrijk is. Zo werkt ook, nog duidelijker, overdrijving, waarbij iets veel te groot of belangrijk wordt voorgesteld. Beide technieken vertonen dus steeds een verstoorde werkelijkheid of geven, beter gezegd, een verstoorde voorstelling van de werkelijkheid. Karikatuur werkt in wezen volgens hetzelfde procedé: bepaalde trekken van karakter of uiterlijk worden overdreven groot en opvallend of juist klein en onbeduidend beschreven. Opnieuw treedt een verstoorde weergave van iets in plaats van de normale werkelijkheid, hier een vervormd uiterlijk i.p.v. een realistisch uiterlijk. Parodie werkt eveneens volgens het principe van de vervorming: het gehekelde object wordt nagebootst, maar in een opzettelijk vervormende nabootsing. Metaforen en in bredere zin alle vergelijkingen kunnen satirisch gebruikt worden door ze zodanig te kiezen dat het gewraakte object van de satire negatief afsteekt bij het beeld dat er mee in verband wordt gebracht. Andere technieken werken d.m.v. tegenstellingen, bijv. de litotes, waar een begrip wordt uitgedrukt door ontkenning van het tegenovergestelde (‘dat is niet slecht’). Litotes kan effectief zijn doordat het ironie oproept. Ook de antithese kan als techniek van de satire dienst doen: afhankelijk van de tegengestelde term kan een object ongunstig worden afgeschilderd. Wezenlijk aan de technieken van de satire is dat het gehekelde object afgebeeld wordt op een vervormende manier. In satire wordt niet een beschrijving gegeven | |||||||
[pagina 396]
| |||||||
van een normale werkelijkheid, er wordt een verstoorde voorstelling van die werkelijkheid gegeven, opdat de lezer met de satiricus de gehekelde ondeugden of dwaasheden van mens of maatschappij als verwerpelijk zal opvatten. Daarbij moet de vervormende tendens van de technieken van de satire ruim opgevat worden: niet alleen letterlijke vervorming wordt bedoeld, ook subtiele verstoringen van de werkelijkheidsweergave moeten daaronder begrepen worden. Ironie is het mooiste voorbeeld van zo'n subtiele verstoring in satire. | |||||||
6. ConclusieEen nadere bepaling van ‘satire’ als letterkundig begrip is nu mogelijk geworden: als in een tekst met behulp van dominant aanwezige satirische technieken (gekenmerkt door een vervormende tendens) op indirecte wijze een aanval wordt gedaan op de dwaasheden en ondeugden van mens of maatschappij, hebben we te maken met een literaire satire. In deze omschrijving van literaire satire zijn aspecten terug te vinden van de eerder gesignaleerde opvattingen dat satire ofwel een genre, ofwel een houding aangeeft. Beide aspecten zijn terug te vinden in onze omschrijving van literaire satire. Wanneer een werk niet beantwoordt aan de drie beschreven karakteristieken van literaire satire, kan het hoogstens satirisch van aard zijn, maar is het niet een satire. Tenslotte is het mogelijk dat een auteur in een literair werk een spottende of hekelende toon of houding aanneemt, waarmee hij wel satire bedrijft, zonder dat zijn werk een satire hoeft te zijn. Daartoe dient het te beantwoorden aan de hier geformuleerde criteria. |
|