Voorwoord
Vier jaar geleden verscheen een (taalkunde-)aflevering van Spektator (jaargang 6, nummer 7/8) met een speciaal karakter: een ‘squibnummer’. In de Amerikaanse linguïstiek wordt het woord ‘squib’ (vert.: ‘voetzoeker’ of ‘schotschrift’) gebruikt voor een korte taalkundige beschouwing over taalfeiten die een probleem vormen voor de bestaande taalkundige theorieën of nog niet bestudeerd zijn. In Nederland is de bedoeling van de term wel samengevat in de aanduiding ‘spierinkje’, uiteraard ontleend aan de zegswijze ‘een spierinkje uitgooien om een kabeljouw te vangen’.
De waardering die deze Spektator-aflevering bij de lezers ontmoette, heeft de redactie op het idee gebracht het woord ‘squib’ behalve een taalkundige ook een letterkundige (literatuurwetenschappelijke) betekenis te geven. Dit nummer is het resultaat van dat idee.
Hoewel een aantal literatuurwetenschappers er aan twijfelden of hun inzending ‘nu wel een echte squib’ was, rechtvaardigt het tentatieve, stellingname- en/of polemische karakter van de bijdragen volledig de titel ‘squibnummer’ op het omslag.
Vele facetten van ‘de’ literatuurwetenschap komen aan de orde en daardoor kan dit nummer een staalkaart heten van de meest recente theoretische ontwikkelingen in het vakgebied. Uiteraard is er ruime aandacht voor de problematiek van tekstanalyse en -interpretatie, literaire geschiedschrijving en genre-aanduiding, waarbij de wetenschappelijke status van de onderzoeksresultaten een belangrijke rol speelt. Dit laatste geldt ook voor beschouwingen over literatuurwetenschap in het algemeen. Hiernaast wordt de rol van de lezer (en zijn verwachtingen) benadrukt, niet alleen vanuit richtingen als receptie-esthetica en psychoanalyse, maar ook vanuit de literatuurdidaktiek.
In de literatuurwetenschappelijke visvijver zwemt heel wat rond dat het vangen waard is. Dertien auteurs hebben in deze aflevering hun lokkend aas uitgegooid.
F.C. de Rover