Spektator. Jaargang 10
(1980-1981)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |||||||||||||
Stols en Du Perron: ‘Zo gratis mogelijk’...Ga naar eindnoot*
| |||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||
naar Franse auteurs, geschikt om deel uit te maken van een door Stols op te zetten serie van Franse uitgaven. Zijn adviezen bevielen Stols zo goed dat hij Du Perron zelfs directeur van de serie wilde maken. Het was voor Du Perron aanleiding zijn houding ten opzichte van Stols te herzien. In een brief aan Willink (3 februari 1928): Ik ben erg goed met Stols sinds enige tijd: hij gaat mijn Nutteloos Verzet uitgeven, op zijn kostenGa naar eindnoot2 en je weet, zijn uitgaven zijn voortreffelijk. De man is trouwens, als je hem beter kent, een zéér geschikt persoon: men moet er de Uitgever natuurlijk wat afkrabben. Maar spelen we niet allemaal een rolletje, wij, betekenisvolle mensen? De financiële situatie van (vooral) de uitgever begon echter in 1928 een bron van wrijving te vormen. Aanvankelijk sprak uit hun beider brieven nog een wederzijds mededogen, een gevoel met dezelfde problemen te moeten kampen, maar toen in 1931 de moeilijkheden wèrkelijk nijpend werden, veranderde Du Perron van toon. Tussen het medeleven en de veelvuldig uitgesproken hoop op betere tijden verscheen steeds vaker het verlangen schoon schip te maken, schulden te vereffenen en de simpele mededeling dat ook hij, Du Perron, geldzorgen kende: Ingesloten een rekening waar ik niets van begrijp. Ik geloof dat het hoog tijd wordt om eens uit te knobbelen hoe we op dit ogenblik tegenover elkaar staan. De afspraak was: jij zou uitrekenen hoeveel ik krijg voor de Puchkine en voor alle verkochte exemplaren van mijn eigen boekjes. Het opvallende is dat Du Perron zichzelf beschouwde als één van de oorzaken van Stols' geldzorgen. Omdat hij de uitgever niet langer met stroppen wilde opzadelen besloot hij zelfs om te zien naar een andere uitgever. In alle vriendschap, overigens, en in nauw overleg. Dus nogmaals, laten we elkaar niet vriendschappelijk klutten en menageeren, en òf compleet bij elkaar blijven òf uiteengaan. [...] Van Kampen bood mij indertijd aan een boek uit te geven van me; misschien dat ik daar probeeren kan. En begrijp me wel: ik bespreek dit met jou ‘als vriend’, niet als concurrent-uitgever! Ik blijf het liefst bij jou, ook als dit voor mij onvoordeeliger uitvalt. Maar een minimum zou toch zijn dat je niet strop aan strop aan mij beleefde. Hij bleef hoe dan ook Stols adviseren, niet alleen inzake de Franse serie, maar ook waar het series van Nederlandse auteurs betrof, of incidentele uitgaven (waarover later). Van Kampen werd inderdaad Du Perrons nieuwe uitgever, al had de ‘transfer’ nog de nodige misverstanden te overbruggenGa naar eindnoot3. Die werden echter opgelost (‘tactloos als altijd, maar niet zóó kwaad’ schreef Du Perron op 13 december 1932 aan Greshoff) en de weg naar een hechte, ongestoorde samenwerking tussen ‘een’ uitgever en zijn adviseur lag open. | |||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||
Eigen werkDe bemoeienissen van Du Perron met de uitgeverij van Stols speelden zich af op verschillende niveau's en werden steeds in kanttekening, of heel direkt, vergezeld van adviezen op typotechnisch of kommercieel terrein. Allereerst was daar zijn werk voor de genoemde series (Engels, Frans en Nederlands). In het onderzoek dat aan deze artikelen ten grondslag ligt, hebben wij gemeend ons te moeten beperken tot oorspronkelijk Nederlands werk, zodat in dit artikel Du Perrons bemoeienissen op buitenlandstalig niveau nagenoeg onbesproken zullen blijven. Natuurlijk had Du Perron ook een grote vinger in de pap waar het de uitgave van eigen werk betrof. Hij gaf bij Stols 17 werken uit en vertaalde er twee (van Larbaud: De arme hemdenmaker in 1932 en Fermina Marquez in 1935, de laatste onlangs heruitgegeven). Toen hij in 1925 Stols ontmoette stond zijn negende boek op het punt te verschijnen: Bij Gebrek aan Ernst, ‘zijde de volledige werken van Duco Perkens, uitgegeven door E. Du Perron’ (zie in dit verband ook noot 2). Hoewel het werd uitgegeven bij Simonson in Brussel had Stols hem, zoals blijkt uit een brief van Du Perron aan Carel Willink van 3 november 1925, aangeboden een gedeelte van de verkoop op zich te nemen. Om niet na te speuren redenen werd dit aanbod later weer ingetrokken, maar het belette Du Perron niet bij Stols Het boozige boekje (1926) te laten drukken. De uitgever had zich nauwgezet gehouden aan de straffe richtlijnen van de auteur, en het was dan ook ‘naar diens verwachting voortreffelijk’ uitgevoerd (brief aan Stols, 19 juni 1926). Het idee voor een eerste uitgave van de tandem Willink-Du Perron werd geopperd in december 1927, zoals blijkt uit een brief van Du Perron aan Willink: Hij [Stols, gj] geeft een serie ‘rijmprenten’ uit: no. 1 is verschenen [houtsnede van...] gedicht van Greshoff; no. 2 is...? gedicht van Timmermans; nu wil Stols een rijmprent van ons= houtsnede van jou, gedicht van mij. Begin maar vast. Snijd maar wat je wilt; mjn gedicht pas ik dan wel aan. In maart 1928 werd, in de later te behandelen serie Rijmprenten en Planodrukken, de rijmprent van Willink en Du Perron uitgegeven (Sonnet van Burgerdeugd). Bij wijze van illustratie heb ik hieronder in kort bestek de wordingsgeschiedenis geschetst van een aantal werken die Du Perron bij Stols uitgaf dan wel door Stols liet uitgeven. Daaruit zal blijken dat de auteur, doordat hij direkte persoonlijke belangen bij de uitgave had (méér dan een auteur die alleen zijn royalties ontvangt), in zekere mate wel verplicht was nauwlettend toe te zien op de handelwijze van zijn uitgever. Zo valt uit de korrespondentie op te maken dat Du Perron met Stols voor de werken Poging tot Afstand en Bij Gebrek aan Ernst (beide 1928/1929) de afspraak had gemaakt dat Stols zou uitgeven, maar Du Perron zou financieren. Laat mij tijdig weten hoeveel ik je bezorgen moet voor de oplaag van mijn twee eerste boekjes [bedoeld wordt: de twee eerstverschenen deeltjes van Cahiers van een Lezer, gj]. Ik heb mijn moeder er al over gesproken, maar je moet toch rekenen op een maand tusschenruimte. | |||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||
In de twee boekjes (eerder al in 1927 en 1926 uitgegeven) liet de auteur de opdrachten van de afzonderlijke verhalen vallen, want hij vond het ‘onpartijdig beschouwd een beetje kinderachtig’. Ook vroeg hij Stols om een tweede proef, omdat ‘de Kollewijnsche spelling de drukkers wat vreemd [lag]’. Stols wilde in Poging tot Afstand de tekening, die in de eerdere uitgave voorkwam, laten vallen, maar kreeg van zijn auteur de opdracht dan zelf naar een vervangende fleuron, houtsnede ‘of wat het wezen moet’ voor omslag en titelblad uit te kijken. (Alle citaten uit een brief aan Stols, vermoedelijk 12 mei 1928). In een brief van 26 augustus 1928 droeg Du Perron Stols op het colophon van Bij Gebrek aan Ernst zelf maar op te stellen: in het Kollewijnsch; geen verbuigings-ns, dus ‘in de boekhandel’ en overal een enkele klinker als de medeklinker niet verdubbeld is. Op 3 november 1928 kondigde Alexander Stols' broer Clemens de spoedige verschijning der twee boeken aan. Geheel op verzoek van de schrijver waren vijf exemplaren op mooi papier gedrukt om te worden verdeeld onder Stols, Greshoff, Roland Holst, Van Nijlen en Du Perron zelf. De gehele persdienst werd door Stols, in grote mate naar de aanwijzingen van de auteur, uitgevoerd. Niet alleen de uitgave op zich, ook de positie daarvan binnen Stols' gehele fonds, had Du Perrons grote aandacht. Zo vroeg hij in een brief van 2 oktober 1929: Een andere kwestie: Jany [Roland Holst, gj], die vrijdag hier [Gistoux, gj] komt, schreef me uit Holland dat Het Drama van H(uize)/a Zee eerst Januari in De Gids kan komen, en Hubertus (dat lange gedicht) in December. Je zou Nutteloos Verzet en Parlando dus tot eind Januari of Februari moeten aanhouden. Kan dat? ik bedoel: voor jouw serie ‘Luchtkastelen’? Anders zou ik je willen voorstellen om Slau's [Slauerhoff, gj] Lenteëiland te laten voorgaan, dus als no. III van de serie. Geef dit op de aankondiging in Mo Yang Ke [eveneens van Slauerhoff, gj] dan aan. Ook voor de verkoop van die twee Chineesche boekjes is het misschien beter als ze kort na elkaar (bijna gelijktijdig) verschijnen? Maak van Parlando dan no. IV van de serie, dan komt ook met De Gids alles precies uit. De plaatsing van die gedichten in dat blad brengt mij n.l. toch ook altijd een beetje geld op, wat niet onwelkom is in dezen tijd. Hoewel in de briefwisseling daarover niets blijkt, heeft Du Perron tussen oktober 1929 en januari 1930 ook nog de kopij van Een Voorbereiding (eerder bij Dinger, Bussum in 1927 door de auteur al uitgegeven) bij Stols afgeleverd. En ook nog dit: de Cahiers in hetzelfde formaat en zoo als de rest, maar wel te verstaan met den bladspiegel, letter en andere bekoorlijkheden van den voorgenomen druk van Een Voorbereiding. Doe niet de kleine letter! Het betreft hier de herdruk van Cahiers van een Lezer 1-3, bij Stols in 1931 uitgegeven onder de titel Voor kleine parochie, en de herdruk van Cahiers van een Lezer 4-5, in hetzelfde jaar bij Stols verschenen als Vriend of Vijand (zoals vermeld waren alle delen in 1928/1929 door Du Perron eerder in eigen beheer uitgegeven). Zodat rond de jaarwisseling 1929/1930 Stols en Du Perron in uitvoerig beraad waren over de uitgave van vier eerder verschenen werken van laatstgenoemde. | |||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||
Het zal echter ruim twee maanden duren voor we in de briefwisseling weer iets over die werken gewaar worden. Du Perron heeft Stols dan gevraagd de boekjes één corps groter te drukken dan ze in de eerste uitgave waren, en tevens om de omslag wat te wijzigen. Stols kan zich echter niet met àlles verenigen: Dus géén plaatjes voor de Cahiers; mij best- [...] Dus gewoon: titel, merk en firma; en geen lijstjes erom- [...] B.G. aan E. en N.V. geven we later vast nogmaals uit in grooteren letter en Poging tot Afstand (het beste eruit) komt, met Parlando, in Mikrochaos. De donkere dagen voor en na Kerstmis 1930 zijn alweer lang voorbij als Du Perron de tweede bundel kritieken (Vriend of Vijand, 1931) heeft ‘doorgestoomd’ voor Stols, die hem verwijt dat hij zoveel auteurs-korrekties in zijn drukproeven aanbrengt. Over de verschijning van de twee delen Cahiers had Du Perron in dit verband al op 18 november 1930 opgemerkt: Binnenkort komt alles immers [...] bij Stols uit, gekuischt en wel, en hier en daar van al te persoonlijke uitlatingen ontdaan [...] daarentegen, in deel 2, aanmerkelijk uitgebreid [...] Verder door de 2 bundels heen vele savoureuze voetnoten! Het mag dan ook geen verwondering wekken dat het tweede deel door Stols werd teruggestuurd, ‘omdat de tien vel die hij per deel geven [wou] door [Du Perron] reeds met een vel overschreden werd’ (brief van Du Perron aan Marsman, 10 juli 1931), zodat Du Perron daardoor ook weer teveel had voor het derde deel, omdat hij daarin aanvankelijk het overschot van het tweede wilde onderbrengen. Toen hij op 28 juli 1931 Stols de proeven terugstuurde, bleek hij er toch in te zijn geslaagd het overschot terug te brengen tot 'n half vel. Mèt twee bladzijden inhoudsopgave en misschien nog twee voor het colophon ‘of zoo’, kwam het boek dan in totaal op 174 bladzijden. Hij bood aan het verschil zelf te bekostigen, al ‘hoefde Ter Braak toch niets bij te betalen voor zijn aanmerkelijk te groote Man tegen Man?’ Uit dezelfde brief blijkt dat Een Voorbereiding tenslotte is verschenen ‘met de beroerde omslagjes’. Die overigens terugkomen in een brief aan Stols van 24 november 1931, waaruit blijkt hoe de verhoudingen tussen uitgever en auteur soms lagen: Ingesloten een rekening waar ik niets van begrijp. [...] De afspraak was: jij zou uitrekenen hoeveel ik krijg [...] voor alle verkochte exemplaren van mijn eigen boekjes [...]. Trek daar dus van af: de drukkosten van Een Voorbereiding en alle loopende kleine rekeningetjes, en geef mij dan precies op wat ik jouw schuldig ben of wat jij mij [...]. Verder moet ik jou nog betalen: 46 pop voor het nieuwe omslag van Een V. [...] Het wordt heusch tijd dat je alles eens uitrekent en dat we tot 1 November 1.1. schoon staan, anders komen we er niet meer uit. Die exx. van Een V. die mij nu in rekening worden gebracht, met de bandjes nog wel, alsof ik die niet afzonderlijk aan de firma Brandt betaald had, moeten natuurlijk worden geschrapt. Zoals blijkt uit de brieven van Du Perron aan Stols d.d. 23 september en 13 oktober 1932 verschenen in die periode Mikrochaos, 1932 (met gedeeltelijke herdruk van Poging tot Afstand 1927 en Parlando 1930) en Bij Gebrek aan Ernst. | |||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||
De beide boeken werden nauwelijks verkocht en er was twijfel gerezen aan het nut van de uitgave van Tegenonderzoek en Nutteloos Verzet. Uit de brief van 13 oktober 1932: Je begrijpt uit dit alles één ding: ik vind het oneindig prettiger om met jouw te doen te hebben, dan met allerlei anderen, maar het is wel een akelig gevoel, [...] om een zoo onverkoopbaar auteur te zijn! En als je al sympathie mocht hebben voor mijn schrijverij, het zal toch wel niet je bedoeling zijn om je bij mij te abonneren op een reeks stroppen. Wat Nutteloos Verzet betreft is Stols inderdaad teruggeschrokken voor weer een mislukking. Van Kampen bleek, zoals gemeld, bereid het uit te geven, als eerst de oude oplage werd opgedoektGa naar eindnoot3 en het had nog wat tijd nodig voor Du Perron weer schrijven kon te hopen dat Van Kampen het door Stols zou willen laten drukken, om zo de uitvoering van de andere delen te handhaven. Nog tot 1948 zouden werken van Du Perron bij Stols verschijnen. De correspondentie liep, ten tijde van dit onderzoek, echter tot 1933 (althans: in geordende en daardoor optimaal bruikbare vorm), en bovendien had de samenwerking Du Perron-Stols, waar het oorspronkelijk, door eerstgenoemde geschreven werk betreft, haar hoogtepunt zo ongeveer bereikt. Hopelijk zal uit de bovenstaande neerslag daarvan voldoende blijken hoe uitgeven voor Stols en Du Perron een voortdurende samenspraak was, waarin de auteur niet zelden het laatste woord had. Zoals er ook uit blijken zal dat Stols met Du Perron risico's heeft durven nemen en de gevolgen daarvan heeft willen dragen. | |||||||||||||
SeriewerkDe inmiddels wellicht gewekte indruk dat Stols minder invloed uitoefende op ‘zijn’ auteurs dan zij op hèm, wordt alleen maar versterkt wanneer we nader ingaan op de totstandkoming van een aantal van zijn series en de rol die Du Perron daarin gespeeld heeft. Die rol heeft allereerst betrekking op de samenstelling, maar ook (en dat is misschien nog belangrijker) op de afzonderlijke werken. Talrijk zijn de brieven aan zijn vakbroeders waarin hij adviseert bepaalde gedichten te schrappen, de volgorde te veranderen, of zelfs maar helemaal ander werk bij te dragen. Vooral met Greshoff overlegt hij uitvoerig over derden, en hoe hun bundel eruit zou moeten zien. Het betreft vooral de totstandkoming van drie series, die ik kort zal belichten. Hoewel er meer geweest zijn, mogen deze gelden als exemplarisch waar het de rol van Du Perron betreft. | |||||||||||||
LuchtkastelenDe eerste keer dat er van deze serie melding wordt gemaakt is in een brief aan Stols waarin Du Perron (mede namens Slauerhoff) meedeelt samen met laatstgenoemde diens Chinese verhalen ‘in elkaar gezet’ te hebben. Het geheel zal net zoo'n boekje vormen als Mo Yang Ke; het zou dus wel aardig zijn, vind je niet? om deel 1 onder den naam van Ravenswood (John) en deel 2 van Slauerhoff (Jan Jacob) in de serie Luchtkastelen onder te brengen. | |||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||
'n Tijdje later vroeg hij Stols, zoals we in de inleiding al zagen, de verschillende tijdstippen van uitgave op elkaar af te stemmen, zowel in het belang van de werken zèlf, als dat van de makers (waardoor hier vast een voorproefje van Du Perrons funktie van intermediair spontaan naar boven komt). Verder vraagt Slauerhoff je wat te wachten met de compositie van zijn Chineesche bundel. Daarbij wil hij nog doen: de Chineesche verzen die ik bij mijn bundel doe + drie Chin. verhalen die nog in Holland. - Als het absoluut niet meer kàn, wil hij die verhalen wel ergens anders zien te publiceren, maar de gedichten moeten er bij. Zo werd ook de volgorde van de afzonderlijke deeltjes, geheel naar het advies van Du Perron, aangepast aan de verschijningsdatum van enkele gedichten in De Gids.
In december 1929 schreef Du Perron aan Gaston Burssens dat Stols een keuze wilde maken uit het werk van Van Ostaijen ‘(door mij samen te stellen)’, vermeldde zelfs heel nauwkeurig hoe hij zich die bundel had voorgesteld, maar jammer genoeg verleende Sikkelman van De Gemeenschap geen autorisatie (het werk is dan ook niet in de serie opgenomen), tenzij de oplage van het tijdschrift (500 exx.) zou zijn verkocht. Als pleister op de wonde zond Du Perron Stols het manuscript van Kelk's klein toneelspel De Parasieten (in 1932 in de serie verschenen), vooral omdat ‘Slau het ook zo aardig vond’. (Later, in een brief aan Kelk, vermoedelijk van 26 april 1930, zou hij deze toch adviseren De Parasieten later uit te geven, en voor de serie wat inedita te maken. Kelk zou, zoals uit de publikatie ervan blijkt, toch de voorkeur geven aan zijn klein toneelspel). Vooral waar het deze serie betreft blijkt duidelijk dat Du Perron nauw kontakt onderhield met Greshoff, niet eens zozeer om overleg te plegen, dan wel om tegenover hem zijn gedachten te ventileren, te denken op papier. Van Sander kreeg ik een briefje en een pak poëzij van Ten Berge, ter leezing voor de ‘luchtkasteelen’. Ik heb er sterk vóór geadviseerd, bijna zonder lezen [...]. Dus: opnemen - en zonder dralen! In talloze volgende brieven, vooral aan Stols en aan Greshoff, zou hij deze voorstellen nog herhalen, uitdiepen en van kommentaar voorzien, tot hij in een brief van 20 februari 1930 Stols kan melden hoe de serie er volgens hem zou moeten uitzien:
| |||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||
Waaruit blijkt dat Du Perron grotendeels de samenstelling van de Luchtkasteelen bepaalde. Ten Berge kwam er op zijn voorspraak in, De Vuurproef van Blijstra, het werk van Roelants en natuurlijk de twee bundels van Slauerhoff. Met de laatstgenoemde werkte hij samen aan diens bundels, korrigeerde ze en maakte ze zelfs persklaar (waarover later). Hoewel de basisideeën voor deze serie van Stols afkomstig waren, liet hij de uitwerking vrijwel geheel in handen van zijn eerste adviseur op seriegebied. | |||||||||||||
Rijmprenten en Planodrukken.Het valt aan te nemen dat Du Perrons invloed op aard en samenstelling van deze serie (die ‘kleiner’ was dan Luchtkasteelen) beduidend kleiner is geweest dan in het geval van hierboven besproken serie, en ook kleiner dan Du Perrons invloed op Standpunten en Getuigenissen. Dit is heel begrijpelijk, als we bedenken dat de serie ten eerste al bestond toen Du Perron Stols voor het eerst onmoette; ten tweede een persoonlijke hartstocht was van de uitgever (vanwege de overwegend typografische aspekten) en ten derde een veel persoonlijker serie was voor de diverse makers: dichters in samenwerking met beeldend kunstenaars. Dat het helemaal Stols' idee en uitwerking was, blijkt uit een brief die Du Perron op 23 december 1927 schreef aan Willink (samen met wie hij één van de deeltjes zou verzorgen): Het sonnet dat Stols mij voor de rijmprent gevraagd heeft, is geschreven en heeft zelfs het voordeel, misschien, van bij verkoudheid geschreven te zijn. Het moet, zei Stols, bij den burger in de gang worden opgehangen en zoo zoetjesaan door ‘denzelve’ van buiten worden geleerd. [...] Ik weet [...] nog helemaal niet of Stols er wel tevreden over is. Misschien moet ik het wel overmaken? Wel, dat hoefde niet: begin maart 1928 verscheen hun beider Sonnet voor Burgerdeugd. Pas in januari 1930 werden nieuwe stappen ondernomen. Du Perron had Stols een rijmprent van Van Vriesland toegespeeld en hem aangeboden de kosten voor te schieten (nadat Stols er blijk van had gegeven de serie, vermoedelijk om financiële redenen, niet voort te willen zetten): Du Perron zendt me uw brief door en ik antwoord u op het betreffende gedeelte: | |||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||
Het onderhavige sonnet is door Van Vriesland in nauwe samenwerking met Willink (die de illustratie maakte) en Du Perron vervaardigd. Omdat Amsterdamsche Bohème de enige rijmprent was waar Du Perron zich in die mate mee bemoeide, en omdat uit die bemoeienis blijkt hoe hij te werk ging als adviseur tussen auteur en uitgever, heb ik uit de korrespondentie over dat gedicht een bloemlezing gemaakt die voor zichzelf spreekt: Ik zal in Brussel onmiddellijk werk maken van je Kringvers als rijmprent. Wie wil je als illustrator? Is Willink naar je zin of heb je liever een ander? Ik zou een anderen titel [oorspronkelijk: Kringvers, gj] geven aan het ding; iets ‘affers’: Amsterdamsche Bohème of zoo. Het woord ‘impressies’ is akelig. Verder staat er één regel in, die niet op het peil staat van de rest en die mij altijd hindert n.l.: ‘en spiegelen ons in hun oogenglans’. Kan je daar niet wat anders van maken? ‘Avondglans’ (in de beteek. van: ‘de bepaalde glans die zij alleen bij avond nog verkrijgen’) [...]. Het gedicht verscheen als no. 6 in de serie; de bewuste regel luidde uiteindelijk: ‘want authentiek is toch heur oogenglans’. Waar Du Perron verder ‘heur’ voorstelde, heeft Van Vriesland ‘haar’ gebruikt. Dit, en Du Perrons eigen gedicht zijn de enige van de serie waarover hij, althans in de correspondentie, zijn licht laat schijnen. Veel belangrijker is het, dat hij Stols heeft weten over te halen de serie voort te zetten; zelfs bereid was daar geld in te steken (al is het mij niet bekend of het ook werkelijk zover gekomen is). | |||||||||||||
Standpunten en GetuigenissenDeze serie laat zich minder gemakkelijk karakteriseren dan de twee voorafgaande. Ze wordt eigenlijk alleen bijeen gehouden door het predikaat ‘kritisch proza’, al is daarmee ook eigenlijk te weinig gezegd. Bovendien wordt uit de geraadpleegde korrespondentie niet altijd even duidelijk of een genoemd werk voor die serie was bestemd of zelfstandig werd uitgegeven. Sommige zijn in de fondskatalogi genummerd, andere weer niet. Evenmin, overigens, als dat het geval is bij (om er een paar te noemen) de series Luchtkasteelen en Kaleidoscoop zijn ook hier niet alle in de serie verschenen werken inédit. Wèl is Du Perron, samen met Van Vriesland, bij de opzet en afwikkeling betrokken geweest. | |||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||
Hij [Stols, gj] wil het eens probeeren met een serie bundels kritisch proza en mijn Cahiers v/e Lezer [...] als eerste deel erin uitgeven! Verder hebben wij besproken wie de anderen kunnen zijn [...] Ter Braak, Helman, Donker and [...] jij natuurlijk [...] Du Perrons bemoeienissen blijven op het niveau van verkooptechnische, redaktionele aard. Hij onderhield zich met Van Vriesland uitvoerig over de vast te stellen volgorde en over het te bereiken publiek: Stols vermeent dat hij, door de boekjes op ƒ 1,50 te brengen, een publiek bereikt van leeraren [...]. De meningen zijn hierover verdeeld, maar het is beter in zoo'n geval géén raad te geven. Ter Braak diende zich aan, met Afscheid van Domineesland (1931). Een titel waarmee Du Perron zich niet kon verenigen. Ter Braak echter zette door: akoustisch: het rhytme is niet slecht en ik geloof zeker dat die titel de verkoop in Nederland eer zal stimuleren dan verminderen. Het klinkt toch vriendelijk, en tevens nog geheimzinnig, omdat niemand kan weten, wat ik ermee bedoel. Maar vraag Stols' meening eens over de verkoopbaarheid onder dien titel; ik wil hierin ook met zijn belangen rekening houden. Zoals we kunnen weten verscheen het boek onder de door Ter Braak verdedigde titel, zodat we mogen aannemen dat Stols zich ervóór heeft verklaard. De serie kabbelt dan, lijkt het, rustig voort, zonder in de Du Perron-brieven nog genoemd te worden, en verkoopt goed: Angèle verkoopt zoo goed die serie Standp. en Getuigenissen; kan je niet wat spoed zetten achter mijn 3e deel en Donker's Pegasus? - Hoe gauwer je me de proeven zendt, hoe beter. Du Perron zelf droeg de eerder genoemde Voor kleine parochie en Vriend en Vijand bij, en later (1933) ook nog Tegenonderzoek. Uit een brief aan Stols van 15 december 1932 blijkt dat Du Perron wèl royalties kreeg van zijn eigen bijdragen, maar de toevoeging ‘al reken ik wschl. nòg ironischer dan jij op die “latere beroemdheid” die dit resultaat [het gedekt zijn van de drukkosten, gj] bereiken moet’, doet toch de indruk ontstaan dat hij voor zijn overige bemoeienis geen honorarium ontving. Je zou de 3 ‘Standp. & Getuigenissen’ van mij - een aantal ervan, tenminste, kunnen laten inbinden: de 3 dln. in 1 band, en voor iets goedkooper verkoopen. Noem ze dan, met een nieuw titelblad voorin: Cahiers van een Lezer. Vroeger had jij zelf dat idee; misschien is het niet slecht. Onder het derde deel waarover Du Perron hier schrijft, dienen we Tegenonderzoek te verstaan.Ga naar eindnoot4 In een brief aan Stols, waarin een berekening wordt gegeven van de wederzijds verschuldigde betalingen, lezen we: | |||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||
Dus, behalve de complete opbrengst van alle oranje boekjes, hoef je voor mij nooit meer af te rekenen op mijn “Standpunten en Getuigenissen”. Ik wil ook Tegenonderzoek hierbij rekenen; op alle 3 dln. Cahiers van een Lezer vervalt dus het honorarium.’ In 1933 verscheen Tegenonderzoek, ook als Cahiers van een Lezer. Tot zover Du Perrons aktiviteiten waar het de series van Stols betrof. Natuurlijk is niet alles vermeld (zo heb ik Helikon buiten beschouwing gelaten omdat het méér zegt over Du Perron dan over Stols én Du Perron, en bovendien omdat het geen elementen zou hebben toegevoegd die hier boven al niet ter sprake zijn gekomen). Wèl heb ik ernaar gestreefd een zo volledig mogelijk beeld te geven van Du Perrons opvattingen en hoe hij die binnen Stols' fonds gestalte gaf. | |||||||||||||
Du Perron als intermediairZoals uit het voorgaande al blijkt, zorgde Du Perron er niet alleen voor dat een groot aantal buitenlandse werken in vertaling door Stols werden uitgegeven, was hij uitvoerder van een aantal series, hij fungeerde ook als tussenpersoon tussen de auteurs en Stols. Niet zelden bracht hij schrijvers of illustratoren onder de aandacht van de uitgever. Zoals, rond 1927, Willink en Van Ostaijen. Van laatstgenoemde wilde hij door Stols Barbaarse Dans in de serie To the happy few laten uitgeven. Zend me ook zo spoedig mogelijk het Nutteloos Verzet en als je kan, en wilt, de Barbaarse Dans. Mag ik Stols vragen die in enkele exx. te drukken in zijn serie ‘To the happy few’? hij is zo vriendelijk tegen me, de laatste tijd!... Na van Ostaijens dood, in maart 1928, begon Du Perron in opdracht van Stols aan een gedichtenverzameling van de dichter. Ik heb daaraan al aandacht geschonken in het hoofdstuk over Luchtkasteelen, en heb daar ook vermeld dat het hele plan niet door kon gaan omdat De Gemeenschap geen autorisatie verleende. We zagen ook al hoe Du Perron met Slauerhoff een aantal bundels van diens Chinese verhalen in elkaar zette en ook een aantal van diens typoscripten korrigeerde: Serenade, Schuim en Asch, Lente-eiland, Soleares. Met Maurice Roelants stelde hij diens bijdrage aan de Luchtkasteelen samen, nadat hij eerst Stols met klem geadviseerd had werk van hem op te nemen. Van Vriesland kon door Du Perrons bemiddeling bij Stols een rijmprent laten uitgeven. Hij had minder succes met een bundeltje poëtisch proza, maar wèl kwam Van Vriesland in de serie Standpunten en Getuigenissen, waarvan hij zelfs met Du Perron in grote mate het gezicht zou gaan bepalen. Natuurlijk hangen alle niveau's waarop Du Perrons bemoeienissen zich afspeelden ten nauwste met elkaar samen. Juist omdat hij met Greshoff bij Stols zo'n vertrouwenspositie innam was hij in staat veel voor anderen te doen. Stols nam zijn raad ter harte, want hechtte waarde aan zijn oordeel en handelde dan vaak ook dienovereenkomstig. Zelfs op zakelijk niveau bestookte Du Perron zijn uitgever met adviezen. Overigens heb ik geheel vergeten je te zeggen [...] dat je liever niet meer moet zetten: ‘un volume de 18 pages’. Beneden de, laat ons zeggen, 80 à 90 blzn. moet men spreken van een pla- | |||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||
quette. En dan niet ‘une plaquette de’, maar liever directer: ‘Plaquette, 18 pages’, of zoo. En voor dikkere deeltjes: ‘Vol. de X pages’. Vergeef mij deze schoolmeesterij en let op de goede bedoeling. Vooral wanneer het minder bekende auteurs betrof drong hij er voortdurend bij Stols op aan toch hun werkjes behoorlijk aan te kondigen, flinke advertenties te zetten en ‘het boek ook niet te duur (te) maken, hoogstens fl. 4, -’ (brief 16 maart 1930). Zoals hij ook een helder beeld geeft van de taak en betekenis van de boekhandelaar: De menschen moeten zoo'n boekje opnemen en in hun poten ronddraaien, gedurende welke verrichting de boekhandelaar dan gelegenheid heeft een slijmerig praatje af te draaien. | |||||||||||||
Zo gratis mogelijkUit het hoofdstuk dat ik hiermee besluit, blijkt wellicht niet in voldoende mate welke de invloed van Stols op Du Perron geweest is. Voorzover er van zo'n invloed sprake is geweest (zeker was die kleiner dan die van de schrijver op Stols!) is zij onvoldoende uit de verf gekomen doordat de antwoorden van Stols, in het bezit van Johan Polak, voor ons niet toegankelijk zijn gebleken. Dat is jammer; al is, nogmaals gezegd, zelfs zonder die brieven de indruk gerechtvaardigd dat de invloed van Stols op Du Perron in het niet moet hebben gezonken vergeleken bij de invloed die hij moet hebben ondergaan van zijn leverancier van ‘invalletjes’. Maar zooals gezegd: mijn invalletjes zijn zoo ‘gratis’ mogelijk, beste Sander, je kijkt, mediteert even en ziet wat je doet. | |||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||
|