Spektator. Jaargang 9
(1979-1980)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
Boeken zijn zo goed als geld maar geld is beter: Johannes Allart (1754-1816)
| |
[pagina 15]
| |
uur in die stad overlijdt woont hij aan de Zuidwest Binnencingel nr. 3. Zo eindigde Johannes Allart zijn ‘onvermoeid werkzaam en nuttig leven, in den ouderdom van drie en zestig jaren, slechts na eene zeer korte maar spoedig toenemende ongesteldheid.’ aldus meldt zijn weduweGa naar eindnoot10 en uit de Naamlijst van Den Haag blijkt dat de doodsoorzaak eenvoudig ‘verval van krachten’ is geweestGa naar eindnoot11. Overigens geeft zijn vrouw 8 maanden na zijn dood het leven aan een welgeschapen kleine Johannes. Deze was één der erven die nogal gedelibereerd schijnen te hebben over de erfenis. Uiteindelijk werd zijn omvangrijk fonds en de inboedel verkocht in maart 1818 waar we een nalatenschapslijstGa naar eindnoot12 en een drukkerijcatalogusGa naar eindnoot13 aan overgehouden hebben. De nog aanwezige boeken, platen, riemen papier alsmede rechten op kopy brachten het respectabele bedrag van ruim tweehonderdduizend gulden op: f. 207.508,16! Zijn weduwe kocht ook een gedeelte van het fonds en zette onder de naam Weduwe Allart nog een tiental jaren de uitgeverij en boekhandel voort. Behalve uit de interessante nalatenschapslijst is een indruk van de omvang van Allarts bedrijf te krijgen uit de catalogus van zijn drukkerij. Hieruit blijkt nl. dat Allart ook een veelzijdig drukker was die tien drukpersen bezat, 65 verschillende typen drukletters gebruikte, in de talen van de bijbel (Hebreeuws, Grieks, Arabisch, Syrisch) kon drukken, het geheel op muziek zetten en van de nodige ornamenten voorzien. Van dit laatste is een voorbeeld als afbeelding bij dit artikel geplaatst. Wanneer in Allarts drukkerij acht van de tien persen continu in bedrijf zijn, dan zou het mogelijk zijn geweest om een uurproduktie van 2000 vel druks te halen (250 vel per uur is een uur werk voor twee man). Bij een werkdag van 10 uur en een 6-daagse werkweek kan binnen een week een boek van zestig pagina's met een oplage van tweeduizend gedrukt worden. Men dient niet te vergeten dat deze drukkerijcatalogus slechts een beeld geeft van Allarts bedrijf op het moment van zijn overlijden. Verschillende uitgaven werden door collega's gedrukt en het plaatwerk werd helemaal uitbesteed, waar de door Allart geëngageerde Reinier Vinkeles mogelijk de hand in heeft gehadGa naar eindnoot14 (foto). Naast deze lettertypen- en gereedschapscatalogus bestaat er ook nog de boven al genoemde Catalogus van Boeken, een van de belangrijkste bronnen voor de ‘Voorlopige Bibliografie van de uitgaven van Johannes Allart’, een publikatie die dit jaar zal verschijnenGa naar eindnoot15. Hierin zal een zo volledig mogelijke opgave vermeld staan van de uitgaven van Johannes Allart - een aantal van ruim 700 - gedurende zijn actieve uitgeversloopbaan van 1774-1816 en gebaseerd op bibliotheeks- en veilingcatalogi, lijsten van boeken als Saakes, Abkoude-Arrenberg, De Jong en bio-bibliografieën van diverse auteurs. Deze Voorlopige Bibliografie vermeldt naast titels en bronnen ook bijzonderheden van Allarts manier van zakendoen. Van dit laatste volgen hier enige voorbeelden waarbij de titel van het artikel spoedig duidelijk zal worden. In 1816 staat Johannes Allart op de stoep bij Hendrik Tollens: Het was om mij te vragen of hij dit gedicht (op het huwelijk van de prins van Oranje met de Russische Grootvorstin T.B.) uitgeven mocht en er mijne vrouw, die er bij zat, een betamelijk presentje voor mogt aanbieden. Zij knikt mij met een glimlach toe en 't accoord was gesloten. Toen ik van het sierlijk gedrukt vers een pak met exemplaren ontving, was er een brief van den speculant bij, waarin hij met vele dankbetuigingen bekende, niet te weten, welk cadeau mijne vrouw het aangenaamste zou zijn en dus de keuze aan haar zelfs overliet. Maar opdat ik weten zou wat hij er voor over had, zond hij er voor het Gedicht van 520 regels een kassiersbriefje van f. 520, - bij, zonder zelfs quitantie of eenig bewijs van verkoop of overdragt te vragen. - Daar werd de eerste stap op mijne dwaling gezet en het besluit genomen om negotie in verzen te doen, al bestemde ik ook al het provenu tot huiselijke presentjes. De ene verleiding volgde op de andereGa naar eindnoot16 | |
[pagina 16]
| |
Pagina D 5 uit de Catalogus van de inventaris van Johannes Allarts drukkerij.
| |
[pagina 17]
| |
Verleidingen ook voor een andere vrouw: Elisabeth Maria Post had van Allart een gouden horloge ten geschenke ontvangenGa naar eindnoot17. Niet altijd ging het initiatief tot een uitgave van Allart zelf uit. In een brief van 1 februari 1803 schrijft P.G. Witsen Geysbeek aan Allart onder meer: Ingevolge onze afspraak heb ik 8 bladzijden van Maria Stuart vertaald, welke ter proeve hiernevens gaan (...) Is UEd. tot het uitgeven van dit stuk genegen, dan durf ik vooruit verzekeren, dat ik er eer mede bij UEd. zal inleggen. Lang heb ik gewenscht iets voor UEd. te doen; (...) Onder zoo veele kostbaare en interessante werken, die UEd. uitgeeft, is dit immers slechts eene kleinigheid, waaraan geen schatten behoeven gewaagd te worden. Aangaande de voorwaarden op welke ik deze vertaling voor u wensch te voltooijen, begeer ik daar voor geen comptant, maar 12 Exemplaren en eenig werk bij u uitgegeven, nader te bepalen (...) Ook bied ik u mijn dienst aan tot het corrigeren van proeven (...)Ga naar eindnoot18 Witsen Geysbeek vond echter geen gehoor en de uitgave van dit werk van Schiller heeft Allart nooit verzorgd. Wat zal Witsen Geysbeek kwaad geweest zijn! Zijn boosaardig grafschrift op Allart is gelukkig van betere kwaliteit dan de hier geciteerde stroopsmeerderige brief:
ALLART, die hier begraven ligt,
Behoeft geen prachtig grafgesticht:
In 't rijk der letterkunde als vorst ten troon verheven,
Heeft hij zich zelv' reeds bij zijn leven.
Een duurzaam monument van misdruk opgerigt’Ga naar eindnoot19.
Toch willigde Allart wel eens verzoeken tot uitgaven in, zeker als er geldelijk voordeel te verwachten viel: de uitgave van J. Meulman Woerden in slachtmaand MDCCCXIII b.v. kreeg een goedkopere uitgave ‘op wat gemeender papier en met kleiner letter’, op verzoekGa naar eindnoot20. Een uitgever moest natuurlijk wel op de hoogte zijn van het feit of een van zijn confraters niet dezelfde uitgavevoornemens had aangekondigd in de krant en zodoende recht tot uitgeven hadGa naar eindnoot21. Dit leidde nogal eens tot (al of niet opzettelijke) communicatiestoornissen. Zo moest Allart het letterlievend publiek meedelen in de Konst en Letterbode dat hij voornemens was het boek van Vivant Denon Reyze door Opper- en Neder-Egypte, vertaald en verzorgd door H. Bosscha, uit te geven en dat de boekverkoper Leeuwesteyn in Den Haag, hoewel deze het recht van Allart erkende, toch hetzelfde zou uitgeven ‘uit het Fransch vryelyk vertaald.’ Allart heeft ‘daarjegens gepaste middelen van Rechten (heeft) geëntameerd, ten einde tegentegaan zodanige inbreuken op zyne wettige Eigendommen, als meermalen tegen hem zyn ondernomen’Ga naar eindnoot22. Dit liet Leeuwesteyn natuurlijk niet op zich zitten. In hetzelfde blad deelt hij het ‘onbevooroordeeld letterlievend’ publiek mee dat hij veel eerder nl. in de Haagsche Courant van 19 november 1802, geadverteerd had en dat zijn uitgave de vrije vertaling van Kendal is en zijn eigendom blijft zoals trouwens door alle confraters, inclusief Allart, stilzwijgend was erkend. Het Hof van Holland had trouwens uitspraak gedaan, Allart tot de kosten veroordeeld en ondergetekende Leeuwesteyn het recht toegekend. ‘Het is voor het overige te wenschen, dat de Nederd. uitgave van Denon, by Allart, aan de daar gemaakte beschryving en ophef zal beantwoorden; en (...) niet het zelfde noodlot ondergaat, dat veelen zyner reeds uitgegeven Werken treft en anderen nog | |
[pagina 18]
| |
boven 't hoofd hangt, t.w. eene enorme prysvermindering en dat de Kopers zig in hunne verwagting te leur gesteld vinden!’Ga naar eindnoot23 Beiden hebben het werk uiteindelijk uitgegeven in 1803, Allart in 3 delen, Leeuwesteyn in 2 delen.
Omvangrijker is het conflict Allart vs. Versteegen over het uitgeven van het portret van Zoutman vlak na de Doggersbank-remise van 5 aug. 1781. Het zou te ver voeren om hier de hele zaak uitgebreid uit de doeken te doen; voor geïnteresseerden: in het Gildearchief bevindt zich een aantal bewijsstukken in de vorm van afschriften van brieven van Allart, de zoon en vrouw van de kunstenaar De La Croix, Zoutman zelf en de aantekeningen en officiële stukken van de overlieden van het gildeGa naar eindnoot24. In het kort komt het hier op neer: de zoon van De La Croix heeft Allart op 9 october 1781 geschreven dat hij het portret voor 12 ducaten mag hebben om te laten graveren, maar dat hij vóór 11 october moet beslissen. Allart schrijft terug, volgens hem zelf op tijd want de brief is gedateerd 10 october, volgens Versteegen en de familie De La Croix te laat (in de marge in het Gildearchief staat bij Allarts brief: ‘om reedenen geantidateert’). Hij wil slechts 6 ducaten betalen want hij heeft alleen de hals en het hoofd nodig, hij heeft Vinkeles al opdracht gegeven tot graveren en nu gaat hij adverteren. Versteegen die inmiddels al toestemming van De La Croix en Zoutman heeft, staat natuurlijk op zijn achterste benen en insinueert AllartGa naar eindnoot25. Zoutman en mevrouw De La Croix schrijven Allart dat hij inderdaad te laat is geweest. Allarts stemming laat zich gemakkelijk raden als men leest wat hij onder andere aan mevrouw De La Croix schrijft op 17 november 1781: ‘(...) vous avez: votre argent - Monsr Versteegen et moi le Pourtrait - et au reste vous n'en avez rein (sic) à faire - en je vous conseille de la laisser comme il est à présent.’ De uitspraak van de burgemeesters, die het weer doorspelen aan de overlieden van het boekverkopersgilde, is van 14 januari 1782. En weer zit Allart er naast: Versteegen wordt in het gelijk gesteld, wat ook de schrijver van het satirisch gedicht ‘Voor Jan Allart’ waarschijnlijk niet gedacht zal hebben:
Eerlang doet Zoutmans Beeld maet JAN Ducaten winnen,
Schoon hy het origineel nooit in besitting had,
't Geen in handen is eens mee Burgers zyner Stad,
Foey, Foey, Versteegen! wat durft gy u vermeeten?Ga naar eindnoot26
Medelijden hoeven we echter niet te hebben, want ook voor Allart keerde het tij wel eens. Als laatste voorbeeld aangaande copyrecht nu de zeer omvangrijke kwestie betreffende de Evangelische Gezangen. Opvallend is het feit dat de hele kwestie rond deze uitgave en zijn octrooi/copyrecht in het werk van Bronsveld, dat geheel aan de Evangelische Gezangen gewijd is, helemaal niet genoemd wordt. Wat was het geval? Het was onder boekverkopers algemeen bekend dat het recht van eigendom en kopij (men spreekt zowel van eigendomsrecht, copierecht, copijrecht als octrooirecht) niet gold voor Kerk- en schoolboeken. Decreten hierover waren voor Holland uitgevaardigd op 8 december 1796 en voor de gehele Bataafsche Republiek door het staatsbewind op 3 juni 1803Ga naar eindnoot27. Toen in 1803 de provinciale synoden te 's-Gravenhage bij elkaar waren gekomen, werd besloten de Evangelische Gezangen bij de psalmen te voegen, hetgeen er op neer kwam dat iedere gelovige deze gezangen wel in zijn bezit moest hebben. Tot het samenstellen van deze gezangen werd een commissie benoemd met afgevaardigden van alle synoden. In deze commissie zaten | |
[pagina 19]
| |
mensen als Ah. van den Berg, J. Scharp, H. Muntingh, P.L. v.d. Kasteele en Rh. Feith, allen schrijvers voor Allart! De diverse bijbeldrukkers als Enschedé & Zn., G. van Paddenburg en de zich noemende ‘Amsterdamsche Kompagnie-bybeldrukkers’ wachtten geduldig tot deze commissie haar werk gedaan had, maar kregen de schok van hun leven toen plotseling in 1805 Allart per advertentie aankondigde dat hij het copijrecht verworven had. Bodel Nijenhuis meent te weten dat hij er f. 30.000, - voor betaald heeftGa naar eindnoot28. De protesten van de bijbeldrukkers liepen in eerste instantie op niets uit en zij lokten een rechterlijke beslissing uit door zelf de Evangelische Gezangen uit te geven (druk bij Enschedé, uitgave bij R. Schierbeek te Groningen). Allart daagde hem natuurlijk voor het gerecht. Alom in den lande barstte de discussie los: in het Schuitpraatje wordt behoorlijk op Allart afgegeven. Van een rechtszaak wordt niet gerept, wel van een request aan raadpensionaris Schimmelpenninck. In de ZamenspraakGa naar eindnoot29 klaagt met name de boekverkoper over de oneerlijkheid van Allart en hoopt dat de rechtszaak voor de bijbeldrukkers en dus ook voor hem gunstig zal aflopen. De advokaat zegt dat de Commissie gebruik gemaakt heeft van haar volmachten om te verkopen. Hoewel hij de afloop niet durft te voorspellen, gaat zijn sympathie ook niet uit naar Allart ‘en dat hy, als hy zig van dit gedeelte meester heeft kunnen maken, zeer wel misschien de Monopolie van den geheelen Bybel zal weeten te krygen.’ Dit soort opvattingen hebben geen rol gespeeld in de rechtszaak waarvan de uitspraak op 2 maart 1807 gedaan werd. Allart werd namelijk toch in het gelijk gesteld. Ik citeer Bodel Nyenhuis: In 1806 echter bemoeide, gelijk ik reeds aanstipte, het Hoogste gezag zich met de gansche zaak volstrekt niet; dus sloten de afgevaardigden van al de Synodes, elk als privaat persoon, een overeenkomst over de uitgaven der Gezangen met ALLART, die, in 't bezit van het kopijrecht daarvan, krachtens art. 3 der wet van 1803, waarbij straf tegen de nadrukkers wordt bepaald, dezen rechtmatig kon vervolgen.’ De uitspraak luidde, dat aan gemelde 5 boekverkopers en alle anderen des noods, oppoene van f. 50, - geïnterdiceerd wordt, zonder Suppliants toestemming te drukken of te doen drukken, uittegeven &c. de gemelde Nieuwe Gezangen, alsmede dat zij den Suppliant zullen vergoeden alle in dezen gedane kosten (...)Ga naar eindnoot30. Het werk was inmiddels al in 9 verschillende formaten en papiersoorten bij Allart uitgekomen, die opnieuw blijk gaf van zijn fijne neus voor de wensen van het koperspubliek. In plaats van één standaardformaat probeerde hij door diversiteit in zijn assortiment een zo groot mogelijk publiek met verschillend formaat beurs te bereiken. Het weergeven van formaten van een bepaald werk in (ook moderne) bibliografieën kan dus bij de populariteitsbepaling van dat werk ook een rol spelen. Zo gingen inmiddels enige jaren voorbij tot de Franse tijd waarin de bijbeldrukkers dachten dat hun tijd nu gekomen was. Zij wendden zich tot de Directeur Generaal, Baron de Pommereul. Johannes Enschedé bezocht hem zelfs persoonlijk in Parijs, nadat Allart alweer een geding wegens nadruk, nu voor de Haarlemse rechtbank, had gewonnenGa naar eindnoot31. De Pommereul gaf geen duidelijk antwoord (de toestand in Parijs was nogal roerig aangezien Napoleon voor Moskou was gevallen) en het Hogere Gerechtshof te Den Haag veroordeelde de bijbeldrukkers opnieuwGa naar eindnoot32. Allart bleef de onbetwiste winnaar en het duurde nog tot 1818 voor dit recht van copij in andere handen overging en wel bij zijn nalatenschapsveiling. Nu wordt het ook duidelijk welke belangen er op het spel stonden en waarom er zo hardnekkig geprocedeerd werd: voor een be drag van f. 104.000, - (!!) werden de nog aanwezige exemplaren met het copijrecht | |
[pagina 20]
| |
verkocht aan P. den Hengst en zoon, vertegenwoordigend Enschedé, Brandt, R. Hoyman, R. Schierbeek en M. van Heyningen BoschGa naar eindnoot33. Behalve om copijrechten moesten de boekverkopers ook met elkaar slag leveren om de gunst van het publiek. Intekenberichten, vaak vergezeld gaande van enige pagina's voorbeeld van het te drukken werk en meestal ook nog van een inhoudsopgave, moesten een idee van de uitgave geven. Fraaie voorbeelden hiervan zijn nog te vinden in het bewaard gebleven materiaal van de boekhandelaar CahaisGa naar eindnoot34. Ook anderen dan boekverkopers hielden zich wel met intekening bezig: ‘Te Utrecht kan men Intekenen bij de student Koehl, wonende bij den bakker Morison in de korte Jansstraat.’Ga naar eindnoot35 meldt de Konst en Letterbode in 1790. Zoals zo vaak bij reklamepraktijken, werden ook hier de grenzen van de betamelijkheid wel eens overtreden en dan is Allart niets menselijks vreemd. Een beschuldiging aan zijn adres betrof de uitgave van Krijgsroem door J. Scharp, waarschijnlijk oorspronkelijk door J. Scheltema geschrevenGa naar eindnoot36. In de Recensent wordt tegen Allart stevig tekeer gegaan en de criticus spreekt van ‘(...) de opdringing van bezwaarde conditiën aan de Intekenaars, de kwakzalverachtige advertentiën in alle couranten geplaatst, tot het afschrikken van dezen, om een ander Werk te koopen, en de uitvlugten bij het verneemen der algemeene klagten over de nietigheid van dit Werk en bij het ongenoegen dergenen, wier namen buiten hun weten op de lijsten geplaatst zijn, -’.Ga naar eindnoot37 Dezelfde kritische schrijver had nog meer tegen Allart: ‘De schrijver bezorgde zulks, en nu liet Allart eenen kladdruk vervaardigen, in folio, ter halver blad, en dezen kladdruk werd gezonden aan verscheidenen Krijgsbevelhebbers, tot in Rusland toe;’Ga naar eindnoot38 En dit was niet de enige klacht over Allart: in het boven al genoemde Schuitpraatje zegt Vrymond: (...) ik heb eens horen vertellen, dat hy onder anderen met de Pharmacopea Batava, eerst by alle Doctoren, Chirurgyns, Apothecars, Chimisten en Drogisten rond zond om in te tekenen, en hy het zyne er van hadt, eerst aan zyne Confraters de inteekeningen lysten zond - toen die Boekverkoopers by hunne klanten daar mee zonden, hadden de meesten reeds by Allart ingeteekend en dus kwamen die even als Mostaard naar de Maaltyd.’Ga naar eindnoot39 Deze Pharmacopea werd in 1805 uitgegeven. De Vereniging bezit een prospectus die gedateerd is: 9 juli 1805; in september van datzelfde jaar werd in de Lijst Saakes aangekondigd dat het werk bij intekening te verkrijgen is. Dit zijn wellicht de feitelijke bewijzen van de juistheid van Vrymonds verhaal. Als bijkomende handige zet drukte en verkocht Allart tevens Etiquettes tot gemak voor de Heeren Apothecars met de oude en nieuwe naamen der medicamenten zo als dezelve, volgens de Publicatie op de flessen doozen &c. bij de invoering der Pharmacopea, moeten gesteld wordenGa naar eindnoot40. Konden tot nog toe de klachten van Allarts collega's teruggevoerd worden op jalousie de métier, de volgende betreffen Allart als werkgever. Allereerst is daar het gedrukte bericht van 6 dec. 1808Ga naar eindnoot41 waarin Allart zelf aan het woord is: Reeds zeedert lang griefde het mij, te moeten ontwaren, dat zommige myner beste, nieuw uitgegeevene en courante boeken, op Kermissen, op Stalletjes, enz. geheel nieuw te koop stonden, en voor zeer geringe prijzen opentlijk verkocht werden. en Ik deed dan ook in het verloopen najaar mijn Fonds een nieuw geheel opnemen, en nieuwe Zolderboeken aanleggen, welk Fonds op vijf groote Pakzolders buiten mijn huis, waar ik meende dat mijne Boeken veilig en wel vertrouwd lagen, gelegen is; Dit Zolderboek was omtrent Nieuw-jaar in orde. | |
[pagina 21]
| |
Hij ontdekt dan op diverse stalletjes allerlei werk van hem waarvan hij een opsomming geeft (...) in alles, na de ruwe berekening bedragende meer als f. 7.000, -. Verbeeld u myne beroering en smart over zulk een verschrikkelijk verlies. Bij navraag bij de verkopers naar de herkomst verneemt hij dat zij van mening zijn dat (in de furieuse woorden mét uitroeptekens en onderstreping van Allart): ‘ik myne bedienden en andere werklieden, hun loon in boeken betaalde!!’ Het wederwoord komt van Barend Haring die twaalf jaar bij Allart heeft gewerkt en nu boekhandelaar is, alsmede van Daniel Rooseboom (ver)koper van oude boeken. Zij zijn gearresteerd en weer vrijgelaten ‘aangezien alles slechts op presumptie geschiedde’ en Rooseboom beschuldigt Allart van poging tot omkoperij om zijn collega voor 40 ducaten vals te beschuldigen. Zij komen tevens met voorbeelden waarbij Allart spectaculaire kortingen geeft: Allart biedt soms (...) den buitenlieden onder u, alles uit zijn fonds aan, wat zy begeeren, tegen 4 exemplaaren voor één: - somtijds voor 30 pct. enz.’ ‘Een innaayer van Allart (byvoorbeeld) heeft werk van hem in huis (dus losse exemplaren); de man is om geld verlegen, 't zij voor zyne huishouding, 't zij om zijn werkvolk te betalen; Allart betaalt nog niet (hiermee kwelt hij zijne bedienden doorgaans vrij lang en onbarmhartig), of is niet t'huis, en bij den Boekhouder is geen geld voorhanden; wat doet de innaayer nu, hy teekent een commissiebriefje van eenige exemplaren van het een of ander werk van Allart; verkoopt die exemplaren, tegen welken geringe prijs der daarop gestelde werken laten gelden, verliest zeer veel, en wordt werkende arm. - Is dit niet met boeken betalen en komen op die wyze niet losse exemplaren uit 's mands fonds in andere handen?Ga naar eindnoot42 Twee voorbeelden uit de Voorlopige Bibliografie tonen aan dat Allart inderdaad spectaculaire kortingen geeft. Buffons Natuurlijke Historie, een der belangrijkste 18e eeuwse wetenschappelijke werken, wordt aangeboden in een bericht van november 1800. De prijs was al verminderd, nl. f. 76.10. - voor boekverkopers en f. 90. -. - voor particulieren. Allart biedt aan voor f. 36. -. - per exemplaar (18 delen) mits men vóór 1 mei betaalt waarvoor hij een schuldbekentenis meezendt. Op 2 maart 1801 biedt Allart in de Rotterdamsche Courant de laatste 50 delen aan voor f. 48. -. - in plaats van f. 150. -. -. Desondanks bleef hij met de nodige exemplaren in zijn maag zitten want hij bericht nog eens aan de boekverkopers op 21 april 1801: ‘Ik heb nu nog maar een klein getal Exempl. nog overig de prijs is nu f. 36. -. -’. De Verzameling van Placaaten van J.A. de Chalmot kostte bij uitgave f. 108.12. - zijnde 59 delen. Allart biedt dit aan voor f. 16. -. -(!) bij afname van minstens drie exemplaten wat een halve premie oplevert en hij voegt er aan toe: ‘Indien ik dezelve openlijk adverteer zal zulks niet minder zijn, dan voor f. 30. -. -’Ga naar eindnoot43. K. van Hulst uit Kampen herinnert zich in 1865: Zelfs vond men in dien tijd op stalletjes boeken, vóór dat ze in den handel waren, en hadden zommige boekverkopers in Groningen geschilderde uithangborden, waarop met groote letters geschilderd stond, de fondsartikelen van J. ALLART zijn alhier te bekomen met 50% rabat.Ga naar eindnoot44 Geheel uniek kan Allarts manier van zakendoen overigens niet genoemd worden. Aan de andere kant van het Kanaal opereerde namelijk de Engelse Allart, James Lackington (1746-1816) op een zelfde manier: | |
[pagina 22]
| |
(...) succes uniformly attended his undertakings, and was due, he says, primarily to his invariable principle of selling at very low figures and only for ready-money. When he began to attend the trade sales he created consternation among his brethren. ‘I was very much surprised to learn that it was common for such as purchased remainders to destroy or burn one half or three-fourth of such books, and to charge the full publication price, or nearly that, for such as they kept on hand.’Ga naar eindnoot45 Lackington en zijn-partners hadden een boekenwarenhuis met een kwart millioen boeken en deze ‘Temple of the Muses’ ‘was so vast that a mail-coach and four were driven round the counters at the opening.’Ga naar eindnoot46 De General Catalogue for the year 1811 van Lackington, Allen & CO's bevat 29.056 verschillende titels waaronder 29 Hollandse boekenGa naar eindnoot47. Eén van deze titels is Bilderdijks vertaling van Delille's Het Buitenleven, uitgegeven bij Johannes Allart. In Allarts nalatenschapslijst in 1818 komen nog 19 exemplaren van dit werk voor, het totale aantal aangeboden publikaties verbleekt natuurlijk bij de Engelse hoeveelheden. In de Voorlopige Bibliografie komt het aantal publikaties door Allart uitgegeven of verhandeld net boven de 700. Wat betreft prijzen, oplagecijfers en formaatgegevens is het gebrek aan gegevens opvallend vooral wat de eerste twee betreft. Het zal weinigen verbazen dat poëzie vaak tweemaal zo duur is als proza en dat oplagecijfers van b.v. Evangelische Gezangen driemaal zo hoog zijn als van een Handboek voor deurwaarders. Formaten daarentegen worden nogal eens vermeld en octavo komt in meer dan 80 procent van de gevallen voor. Het uitgeven in verschillende formaten kan een indicatie zijn van de populariteit van een werk en het vermelden daarvan in bibliografieën is daarom ook heden ten dage nog van belang. In een volgend artikel hoop ik meer inhoudelijk op het fonds in te gaan; diverse lezers hebben zich dan van een exemplaar van de Voorlopige Bibliografie van de uitgaven van Johannes Allart kunnen voorzien en zullen dan mede in staat zijn zich een oordeel te vormen. Tevens zal dan aandacht geschonken worden aan Allarts mogelijke auteurschap van enige patriottische geschriften, zijn politiek weerhaangedrag daaropvolgend, alsmede zijn kontakten met auteurs, want tot nu toe is er nauwelijks gesproken over beroemde mensen als Feith, Wolff en Deken, Bilderdijk en Martinet, om enkele van Allarts successchrijvers te noemen. Het functioneren van boekhandel, uitgeverij en drukkerij is trouwens voor de bestudering van de Neerlandistiek even belangrijk als de zoveelste met gepaste geestdrift uit plaatselijke archieven opgeviste brief van een bekend historisch romancier aan zijn of haar uitgever. Daarbij komt dat er wat dat laatste betreft nog veel te weinig boven water gehaald is t.a.v. Allart. Behoudens opmerkingen van Betje Wolff ‘Thans zijn wij bij onzen vriend Allart (...)’ of Margriet van Essens brief aan haar ‘goede Allart’ bestaan er bijvoorbeeld slechts enkele regels die Allarts kampioenschrijver Feith wijdt aan zijn ‘brouillering’ met Allart (die volgens mij in 1806 plaatsvond) of Allarts manier van manuscriptbeheer. Hier volsta ik nog met een paar doldrieste opmerkingen uit de feestelijke vertoningen van KeesVermijnens Lanterne Magique waarin boekverkopers zoveel mogelijk als zotte bedriegers of dronken hoerelopers worden afgeschilderd door een pseudo-fransman: - en dan! o dan die Imprimeur, die Boekdrukkere, die krote Eere, die curieuse et majestueuse personne, o à toute coté perfecte! - Un selle sien de man die is kemaakt tot de Koninke te Dordrekte door syn confratere de Koopmanne in de Boek, um sel sien die Vorste sien kroon, sien rekeer en sien as de beeste op de wage van de krui. - (...) de Koninke, is Monsieur Allarte van Amsterdamme, die Screeuwere, die Pohamakere van de premiere Klasse. -Ga naar eindnoot48 | |
[pagina 23]
| |
Een andere typering van Allart: ‘Die man de goede smaak van onze medeburgers en den welvaard van zijne eigene beurs met elkander combineerende’Ga naar eindnoot49 is minder negatief en mét de benaming ‘veeldrukker’ uit het Algemeen Noodwendig Woordenboek der ZamenlevingGa naar eindnoot50 daar aan toegevoegd, lijkt me dat een aardiger typering van Johannes Allart. Natuurlijk, als smaakmaker was Allart medebepalend voor datgene wat het letterlievend publiek las, maar daarmee was hij in goed gezelschap van collega's als Immerzeel, Gebr. van Cleef Holtrop, Warnars, Enschedé of Loosjes. Het is waarschijnlijk juist wat de boekverkoper Murray in 1768 in Engeland schreef: ‘Many Blockheads in the Trade are making fortunes; and did we not succeed as well as they, I think it must be imputed only to ourselves.’Ga naar eindnoot51 Het is vooral de omvang en de variëteit van zijn fonds en de voor die tijd in Holland onorthodoxe manier van boekverkopen die Allart toch nog tot een daar bovenuit stekend boekverkopersopperhoofd maken. Misschien kan hem posthuum nog de Laurens Jansz. Costerprijs worden uitgereikt.Ga naar eindnoot52 |
|