Spektator. Jaargang 1
(1971-1972)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
Herman Pleij
| |
[pagina 29]
| |
volstrekt chaotisch. Een aantal zomaar gekozen aspekten worden, in eindeloze herhaling, opgesomd en gelardeerd met willekeurig gekozen voorbeelden. Kruyskamp maakte, in een recensie, overtuigend bezwaar tegen de hantering der terminologie, de indeling van de romans en het opnamebeleidGa naar eind(1). Zelf kan men zich na lezing al meteen afvragen waarom het werk niet ‘De Nederlandse prozaromans tot 1540’ heet, gezien schrijvers' depreciatie van de term ‘volksboek’ en warm pleidooi voor ‘prozaroman’, nog eens samengevat in het ‘Besluit’ (p. 352-3).
Debaenes mooie boek is nog steeds de grote Ausputzer aan het front van de bestudering van de Nederlandse prózaromans. Wie de inventaris opmaakt van wat er ná 1951 op dit terrein in Nederland en België gebeurd is, schrikt van de schamele opbrengst, zó schamel dat ik die met gemak hier kan memoreren. Van de vele nog onuitgegeven prozaromans in 1951 zijn er tot nu toe slechts drie in een nieuwe editie verschenen, te weten Margarieta van Lymborch (ed. Schellart, 1952), het Baghynken van Parys (ed. De Vooys en Kruyskamp, 1954) en De historie van Partinoples, grave van Bleys (ed. Uri, 1962), de beide laatste in de reeks ‘Nederlandse volksboeken’ van Brill als nr. 13 en 14. Van studies over het wezen van de dérimage in de 15de en 16de eeuw en de plaats van deze ‘ontrijmingen’ in de maatschappij en omgekeerd (wie maakte ze, wie las ze, hoe werden ze gemaakt, waarom werden ze gemaakt) is geen sprake geweest. Een artikel van A. de Maeyer lijkt in deze richting te gaan, doch behandelt achteraf voornamelijk een genre-probleemGa naar eind(2). Verder slechts een paar artikelen over enkele prozaromans afzonderlijk: Kroes over Het Nederlandse Volksboek van de reus Gilias, Duchateau en De Schutter over Het Volksboek Een schoone historie vander Borchgravinne van Vergi, Debaene over Nederlandse prozaromans en Spaanse Libros de Caballerias, en wéér Debaene over De betekenis van het oudste Vlaamse volksboek van UlenspiegelGa naar eind(3). Het is kenmerkend dat dit rijtje afgesloten wordt door juist weer tweemaal Debaene zelf, die overigens ook tot 1968 overdonderd lijkt door zijn eigen werk.
Toch lijkt de bestudering der prozaromans in de 15de en 16de eeuw zeer aantrekkelijk, zeker in deze tijden, door de gebondenheid van deze werken aan, voor het eerst, grote groepen van de bevolking, die, indirekt, gaan bepalen wat zij willen lezen. We staan rond 1500 met al die gedrukte leesboeken in de volkstaal aan het begin van een lééskultuur, die in haar eerste fase sterk bepaald wordt door vraag en aanbod van drukkers en lezers, door de eisen van een commerciële markt, niet door ivoren dichters. Vulgarisatie van de eliteverhalen uit de Middeleeuwen tot brede en platvloerse sentimenten is de kode, en die situatie is niet ongelijk aan de sociogenese van de talloze filmseries nu op de televisie. Wie schrijft, in feite, | |
[pagina 30]
| |
de serie Peyton Place? De Duitse prozabewerker (die zich overigens als anonymus presenteert!) van de Tristan und Isolde, gedrukt in 1498 te Augsburg, deelt het onomwonden mee: ‘Aber von der Leut wegen, die solche gereimte Bücher nicht gern haben, auch etliche, die die Kunst des Reimes nicht eigentlich verstehen können, hab ich Ungenannter diese Historie in die (Prosa)Form gebracht.’Ga naar eind(4). Het verfijnd gestileerde Franse Vergi-verhaal uit de 13de eeuw wordt via een middelnederlandse bewerking in de 16de eeuw gevulgariseerd tot een sprookje mét moraal: overspel is zonde, en àls je het doet, moet je er niet over praten, want dan krijg je gedonder. En het verhaal gaat afschuwelijk hinken op twee sporen: enerzijds de mythe van het sprookje over ridders en hertogen die begerenswaardige dingen doen en móeten doen, anderzijds de bourgeois-moraal die dat steeds wil veroordelen, maar toch nooit helemaal het sprookje aantast, beter gezegd, wil aantasten: wat jij doet is fout en lekker, niet lekker fout. Bondig samengevat vinden we deze houding in de beschrijving van de tweede liefdesnacht van de ridder en zijn burggravin. De authentieke Franse redaktie geeft volgens hoofs recept geen details maar verhultGa naar eind(5), de middelnederlandse bewerkers trekken zich ook bescheiden terug, maar de prozabewerker uit de 16de eeuw staat verlekkerd te misprijzen aan het zacht verende bed der gelieven: ‘(....) ende so sijn si ten lesten met bliden sinnen te samen slapen ghegaen op haer bedde, daer hebben si malcanderen lieflijc ontfanghen in haren armen, daer worden de borstkens aen een ghedronghen, menich hondert werf hebben si malcanderen ghecust, ende die bloemkens der natueren, ende den loon van venus wert daer minnelijck ghegheven. Ende si waren so verhit inder minnen dat si wel hadden willen altijt in de genuechte des vleesch te bliven sonder eens op haren scepper te dencken (....)’Ga naar eind(6). Blijde afgunst in het besef van een waterdichte moraal, die toch zo veel mogelijk getoetst dient aan datgene waartegen zij beschermt. Vele drukkers hebben erin geloofd en eraan verdiend. Het is niet zonder betekenis dat wij relatief zo weinig manifeste rederijkersprodukten gedrukt vinden in de incunabel- en postincunabelperiode, terwijl ons toch zoveel in handschrift overgeleverd is. Deze literatuur werd echter nadrukkelijk als kúnst gepresenteerd, met dientengevolge vooral formele implicaties, waarin de vox populi geen stem had en wilde hebben, ook al liet een hele generatie 19de-eeuwse romantische geleerden de bakker, de slager en de wever na gedane arbeid de veder opnemen tegen het verval der tijden. Het bedrijf der drukkers in de 15de en 16de eeuw karakteriseert het elitaire in deze rijmsport van rijkgeworden burgers en wittebroodskinderen als lokale nouveau-riche-imitatie van de Bourgondische hofpoëten: hier was geen droog brood aan te verdienen, een enkele uitschieter daargelaten (het Elckerlijc-niveau), en dan nog moest de Mariken van Nieumeghen omgebouwd worden tot een leesboek met plaatjes en een verteller. Zeker de eerste drukkers waren zakenlieden die geld wilden verdienen en niet uitsluitend eerGa naar eind(7). Dat betekent dat de inhoud en vormgeving van deze romans in hoge mate bepaald | |
[pagina 31]
| |
werden door de eisen die de markt stelde of verondersteld werd te stellen. Als in het begin van de 16de eeuw het Middeleeuwse Vergi-verhaal klaargemaakt wordt voor de markt, verdwijnt in de eerste plaats, al of niet bewust, de tijd- en vooral stándgebonden hoofse rimram, maar er komt ook iets bij: het verhaal opent nu, na een eindeloze proloog vol waarschuwingen, met een tournooi naar Bourgondisch model, waar de held en de heldin (dat blijven ze, ondanks hun zondig gedrag) elkaar netjes leren kennen alvorens ze hun hachelijk avontuur beginnen. Immers, de 16de-eeuwse burger heeft recht op een heus tournooi, met elkaar omduwende ridders en lonkende jonkvrouwen, al vervult het in het verhaal geen enkele rol en kon het ook niet in de authentieke redaktie voorkomen.
Over het hoe en waarom van deze belletristische proza-explosie rond 1500 weten we nog vrijwel niets. En toch zijn er zo veel mogelijkheden, en vooral nieuwe mogelijkheden na Debaenes standaardwerk.
Kwantitatieve gegevens over de prozaromanproduktie zijn van groot belang. Juist deze geven meteen een duidelijk beeld van de populariteit van bepaalde teksten en hun verspreiding. Zorgvuldig in kaart gebrachte systematisch-bibliografische gegevens, ook en vooral van drukken die niet overgeleverd zijn, met name uit die periode 1540-1600, kunnen ons eindelijk met enige zekerheid vragen doen beantwoorden over, bij voorbeeld, de voorkeur van de Hóllandse drukkers voor bepaalde teksten, de voorkeuren en ingrepen van de schoolboekenindustrie in het begin van de 17de eeuw, enzovoort. De belangrijkste gegevens op dit gebied na Debaene zijn: 1. De inventarislijsten van boekhandels te Mechelen, St. Omaars en Kortrijk in 1569 (met het oog op de Index die in 1570 uitgevaardigd werd), uitgegeven door AutenboerGa naar eind(8). Zij bevatten kostbare gegevens over onbekende drukken van prozaromans uit het midden der 16de eeuw. Autenboer zelf vestigt in zijn (beperkte) kommentaar reeds de aandacht op een aantal dezer drukken, doch veel liet hij nog staan voor de belangstellende gebruiker die maar niet komt opdagen. Er staan nog vele niet geidentificeerde titels op deze lijstenGa naar eind(9), bij voorbeeld nr. 103: ‘Ryckaert sonder bieese een histoire.’ Ongetwijfeld is hier een druk bedoeld van ‘Een schone ende wonderlycke Historie van Rijckaert zonder Vreese, sone van Robrecht de Duyvel’, ed. Antwerpen, H. Verdussen, 1619, waarvan Debaene geen vroegere edities kent en het mogelijk acht dat genoemde editie de eerste zou zijnGa naar eind(10). Of de merkwaardige verlezing van bieese voor vreese nu voor Autenboers rekening is of voor die van de censor-in-spe (ik denk de laatste) doet verder niet ter zake, wèl dat men met deze sterke vervormingen rekening dient te houden bij de determinatieGa naar eind(11). 2. De ‘openbaring’ van de Rosenwald-collectie, die een groot deel van de altijd ontoegankelijk gebleven Arenberg-collectie bevat, middels tentoonstellingen in Den Haag en Brussel in 1960, met bijbehorende catalogus | |
[pagina 32]
| |
Ga naar eind(12). Niet algemeen bekend is misschien dat de Koninklijke Bibliotheek te Brussel microfilms bezit van de meeste unica uit deze collectie, zodat deze edities toch enigszins bij de hand zijn gebleven. Dientengevolge kunnen nu een paar teksten bestudeerd worden in oudere edities dan Debaene beschikbaar had: Olyvier van Castillen (cat. nr. 110), Borchgravinne van Vergi (cat. nr. 169), Urbaen (cat. nr. 178), Peeter van Provencen (cat. nr. 182), en verder nog een aantal exemplaren van drukken die Debaene rekent tot de grensgevallen tussen prozaromans en volksboeken in ruimere zin. 3. Er duiken van tijd tot tijd nog steeds onbekende redakties van prozaromans op, zoals onlangs op de KB te Brussel, waar in 1969 het zogenaamde Primshandschrift, geschreven in 1593-4, aangekocht werd en vervolgens prachtig gerestaureerd. Dit voordien moeilijk toegankelijke handschrift, ook door de miserabele staat waarin het verkeerde, genoot reeds enige bekendheid door de Elckerlijc-redaktie die het bevat. Daarnaast staan er evenwel ook afschriften in van gedrukte redakties van De Borchgravinne van Vergi en van De verloren sone (gedeeltelijk), die nog nooit bestudeerd werdenGa naar eind(13). 4. Ook sluimert er in de bibliotheken nog ongetwijfeld menig exemplaar, vooral weer uit de periode 1540-1600, van edities van prozaromans. De Amsterdamse Universiteitsbibliotheek bezit bij voorbeeld al tientallen jaren, netjes gecatalogiseerd maar nog nooit opgemerkt: ‘Van Julius Caesar ende den Romeynen een warachtige Hystorie (....) Ghedruct Thantwerpen, by my Ian van Ghelen, inden witten Hasewint’ (1579), met een approbatie van 1544. Een zeer populaire prozaroman, vooral ook op school, in de 17de en 18de eeuw, maar dat de wortels in de eerste helft van de 16de eeuw liggen, moest tot nu toe gegist wordenGa naar eind(14).
In de tweede plaats staan ons ook steeds betere methoden ten dienst om, uitgaande van het overgeleverde materiaal, met enig houvast te konstateren welke verhouding de overgeleverde drukken tot elkaar hebben, en vooral welke thans ontbrekende schakels er bestaan moeten hebben. De prozaromans zijn vrijwel uitsluitend verspreid in gedrukte vorm, of liever: de mogelijkheden van dit nieuwe produktiemiddel hebben in feite het genre doen ontstaan. Vandaar dat de bestudering van het gedrukte boek in materieel opzicht, welke zo'n grote vlucht heeft genomen in de Angelsaksische landen vanaf het begin van deze eeuw, de grootste aandacht verdient van de geïnteresseerde in prozaromansGa naar eind(15). Een voorbeeld: dank zij de tentoonstelling van de Rosenwald-collectie kregen Duchateau en De Schutter toegang tot de nog niet bestudeerde druk van ca. 1550 van de Borchgravinne van Vergi. Een van hun onderzoekspunten was uiteraard de verhouding van deze druk tot de tot dan toe enig bekende editie van 1642 te Amsterdam. Zij meenden te kunnen vaststellen dat enkele passages die alleen in de jóngere editie voorkomen terug moesten gaan op een oudere en authentiekere druk dan die van ca. 1550. Het ‘bewijs’ daarvoor is traditioneel: iemand in het midden van de 17de eeuw kan niet zo goed zelf | |
[pagina 33]
| |
hoofs-aandoende passages verzinnen, dús moet hij ze wel overgenomen hebben; ze staan niet in de ed. ca. 1550, dus moet er een oudere editie geweest zijn die ze wel bevatte, in het begin van de 16de eeuwGa naar eind(16). Het referentiekader van dit soort beweringen blijft toch steeds onze 20e-eeuwse voorstelling van hoe-het-zou-moeten zijn. Het wordt tijd dat we ook in Nederland andere wegen gaan bewandelen. Wat is de praktijk van een zetter in het midden van de 17de eeuw, die de opdracht heeft een prozaroman in vorm te brengen? Hij moest adapteren, in de ruimste zin van het woord, en dat kon gaan van eenvoudige aanpassingen in de spelling tot schrapping en toevoeging van gehele passages en scènes, allemaal om het verhaal logischer te maken, of spannender, of pikanter, maar altijd naar de eisen van de markt van die tijd en van die plaats. Daarnaast bleef toch ook veel uit de kopij staan, zelfs in de meest enge zin. Velen hebben opgemerkt hoeveel oude vormen juist in de prozaromans gehandhaafd werden, hetgeen niet alleen uit romantiek of slordigheid verklaard kan worden: er bestaat zoiets als dwang van de kopij, die het een zetter onmogelijk maakte konsekwent zijn spontane spellingsadaptaties toe te passen, terwijl bovendien die konsekwentheid niet tot zijn doelstellingen behoorde, kón behorenGa naar eind(17). Onze prozaromans bevatten dus een mengeling van oude en nieuwe vormen, en de gedachte dat men bij oude vormen in ieder geval met kopijspellingen te doen heeft en bij nieuwe vormen mogelijk is gestuit op eigen ingrepen van de zetter die verder gingen dan alleen adaptatie van kopijspelling, ligt voor de hand: bij toegevoegde passages kan geen dwingende kopijspelling bestaan. De door Duchateau en De Schutter cruciaal geachte passage in de ed. 1648Ga naar eind(18), die niet voorkomt in de ed. ca. 1550 en derhalve een oudere druk zou moeten representeren, bevat uitgerekend de aanspreekvorm Edele Gravinne voor de burggravin die verder nergens in deze editie gebruikt wordt noch in die van ca. 1550. Duidelijker verraadt zich de surplus-passage onder hun punt 5, die weer niet voorkomt in de ed. ca. 1550. De ed. 1648 bevat 65 x het woord ‘hertog’, 44 x gespeld hertoghe, 20 x gespeld hertoge, en één keer, juist in deze passage, Hartoch: onbevangen spelde de zetter in 1648 deze ene keer zijn eigen spelling (de hertoghe - hertoge spelling komt ongeveer in dezelfde verhouding voor in de ed. ca. 1550). Zoiets vormt een tamelijk mechanisch bewijs dat deze passage een toevoeging anno 1648 is, niet een echo uit een duister verleden. Een nauwgezette interpretatie, waartoe het analytisch-bibliografisch bewijs aanzet, bevestigt deze conclusie: de ed. 1648 is lijnrecht afhankelijk van de ed. ca. 1550, met minstens één tussenschakel, waarvoor ook het bewijs langs deze weg geleverd kan worden.
Ander voorbeeld. Nog steeds krijgt de lezer van de Mariken van Nieumeghen, als produktie zonder meer thuishorend in het fonds der ‘volksboeken’, als titel van dit werk door de editeur aangeboden ‘Die waerachtige ende een seer wonderlycke historie van mariken van nieumeghen (....)’, zonder dat | |
[pagina 34]
| |
er kommentaar wordt gegeven bij deze toch thans wat harkerig aandoende zinGa naar eind(19). Wie een plaatje van de titelpagina bekijkt van Vorstermans druk, ziet dat deze is opgebouwd uit een houtblok met de gesneden tekst ‘DIE WAERACHTIGE E’, vervolgens de gezette tekst ‘Een seer wonderlijcke historie van Marikē van // nieumeghen die meer dan seuen iaren // mettē duuel woēde ēn verkeerde’, en tot slot weer een houtsnede, voorstellende Marikens afscheid van oomGa naar eind(20). De titelpagina van een oude druk vervulde de rol van prospektus. De kombinatie van een overdreven aanprijzende en aanstellerige tekst plus plaatje(s) moest de potentiële klant bewegen tot aankoop. Deze houtblokken behoren tot de vaste en regelmatig gebruikte voorraad van een drukker, vandaar dat we dezelfde houtsneden, zowel met tekst als met plaatjes, zo vaak in verschillende drukken tegenkomen. Hier heeft de zetter, een beetje onhandig, het blok met de ‘waarachtige’ aanprijzing boven zijn uitgangstekst geplaatst, die op zichzelf best een autonome titel kan vormen. De gezette titel is dan ook waarschijnlijk de meest authentiekeGa naar eind(21).
In de derde plaats dienen teksteditie en tekstkritiek volgens de moderne verworvenheden hun toepassing te vinden op het terrein van de prozaromans. Alois Brandstetter zette voor het Duitse taalgebied de voornaamste problemen uiteen met betrekking tot het editeren van de prozaromans, en dat zijn wel dezelfde die voor ons geldenGa naar eind(22). Ook hier dient de analytische bibliografie vertrekpunt te zijn. De veel bekommentarieerde topper uit onze letterkunde, de Mariken van Nieumeghen, overgeleverd in een inderdaad miserabele druk, schreeuwt om zakelijke tekstkritiek in plaats van geleerd impressionisme. De ed. Verhofstede c.s., voorzien van een facsimile van de bron, lijkt grote nauwgezetheid te betrachten, gezien het gekompliceerde systeem van ronde en vierkante haken, in kursief en in romein, vet en gewoon gedrukt (zie de verantwoording op p. 3). Op zichzelf is deze haken- en ogengeschiedenis al geheel overbodig, waar elke bladzijde gespiegeld wordt door een foto van de bron. Juist hier had men zo goed de zo noodzakelijke kritische editie kunnen gevenGa naar eind(23). Maar erger is dat deze nauwgezetheid misleidend is, want zij gaat uit van verkeerde principes. Een van de toegepaste struktureringsmiddelen in de tekst is het gebruik van initialen. Op 15 plaatsen is door de zetter zo'n initiaal bedoeld, getuige de daarvoor ingeruimde plaats plus de kapitaal als tweede letter. Het is er echter, door een onhandig produktieschema in het atelier (vorm x met initiaal A bevond zich nog op de pers, toen vorm y gezet werd waar dezelfde initiaal nodig was), niet helemaal van gekomen: 8 x staat de initiaal er, 4 x staat hij er niet, 2 x is hij vervangen door een kapitaal, en 1 x door een half-initiaal. De kritische editie dient de bedóelde strukturering te honoreren, beter dan Vorstermans zetter, dus 15 x een initiaal (of welk 20e-eeuws markeringsteken dan ook), en biedt de interpretator de tekst | |
[pagina 35]
| |
in de 15 bedóelde delen aan. Wat doet Van Mierlo nu (de tekstverzorger in Verhofstedes combine)? Géen initiaal editeert hij met een kursieve initiaal, wèl een initiaal met een romeinse initiaal, maar dat doet hij ook wanneer er slechts een kapitaal of een half-initiaal staat. Op fol. (C5) verso verlaat hij evenwel dit twijfelachtig systeem en editeert de kapitaal die op het vrije veld van een bedoelde initiaal staat, als kapitáal, daarmee de tekst een strukturering ontnemend, nog juist wel op een punt waar dit zo voor de hand ligt, namelijk de beginregel van het beroemde refrein dat Mariken uitspreekt in de Antwerpse herberg.
Steeds dient men zich bij het editeren af te vragen: ‘hoe komt het dat hier staat wat er staat?’, wanneer men op basis van de kontekst iets anders zou verwachten. In r. 1224 in de ed. Verhofstede c.s. wordt fors ingegrepen op de tekst van de bron. Daar staat (ik translittereer ook de regel ervoor): ‘Och och ick crighe sulcken berouwen hertelijc // Datnvth erte al besluyten och ic beswelte’. Van Mierlo maakt van de laatste regel (overigens in navolging van Leendertz' ed. van 1907) ‘Dat mi therte sal besluyten! och, ic beswilte;’ en geeft als ‘verklaring’: ‘de zetter heeft hier geknoeid.’ Jawel! Maar waarom dan, en vooral hóe? Ik neem aan dat in de drukkerskopij stond: ‘Dat nv therte sal besluyten och ic beswelte’. Vergeleken met het resultaat voor ons in de druk valt dan op dat het verschil hieruit bestaat dat de -s- van sal ontbreekt en dat de eerste woorden vreemd aaneengeklonterd zijn. Hoe kan dat dan gekomen zijn? In de drukproef (of tijdens het drukken) bleek dat de -s- van sal ontbrak. De meest eenvoudige manier om dat te herstellen is ruimte maken door de voorgaande woorden voor deze keer aanelkaar te schuiven, een overigens niet ongebruikelijk verschijnsel in populair drukwerk (over editeursproblemen gesproken!). Voorzichtig schoof de zetter nv naar Dat toe in de vorm, en begon vervolgens aan therte. Plotseling wordt hij echter weggeroepen, of anderszins afgeleid, de vorm wordt opgepakt want de pers moet draaien, en wij zitten ruim 400 jaar later met een regel-opweg-naar-korrektie. Mijn emendatie nu berust op een rekonstruering van het drukproces, en op één oorzaak van vergissen tijdens dat procédé. De zetter was geen knoeier, integendeelGa naar eind(24).
In het begin van dit opstel is gewezen op het belang van systematisch-bibliografische gegevens voor de bestudering van de populariteit en verspreiding van de prozaromans. Nog niet benut tot nu toe is de vermelding van een achttal prozaromanedities uit ca. 1590 in de eerste catalogus van de Utrechtse Universiteitsbibliotheek (1608), welke edities thans helaas geheel spoorloos zijn. Boekenoogen was indertijd op de hoogte van deze vermelding, maar deelde hem niet in zijn geheel mee. Een afzonderlijk gegeven hieruit verschafte hij, desgevraagd, aan mevrouw Kronenberg, voor haar determinatie van de twee katernen van een proza- | |
[pagina 36]
| |
Merlijn van ca. 1540, en zelf benutte hij de informatie bij zijn Ridder metter Swane-editie in 1931. Dit lekte door in Debaenes standaardwerk, dat nu een beetje vertekend beeld geeft, want de catalogus van 1608 bevat nog meer informatieGa naar eind(25). Wat staat er precies in deze catalogus?Ga naar eind(26) Op fol. Ii 2 recto tot Ii 2 verso staat, onder de afdeling ‘Historische Bvcher’, formaat in-4o, beschreven als één band: ‘Verscheyden lustighe historien ende nieuwicheden / door Fransoys Lockman / t'Hantwerpen 1589. Itē vā Ioncker Ian uyt den Vargiere des Graven Sone van Artoys. t'Alckmaer. Itē vā Hugo vā Bordeeus / t'Antwerpen. 90. Item van Vrbaen den onbekenden Sone van Frederick Barbarosse / t'Hantwerpen. (sic) Item van den Ridder mettē Swaē / die te Nimwegē int Gelderlātsche eye quā. rc. t'Hantw. Itē vā den wonderlickē Meerlijn / t'Hantwerpen 1588. Item van de destructie Ierusalem / t'Hantwerpen 1589. Item van Florens ende Lyon des Roomschen Keysers Octaviani Sonen / t'Hantwerpen 1590. Item van Malegijs die dat vervaerlick peert Rosbeyart gewan / Delft 1591.’ Voor dit item in de catalogus staat een B. gedrukt, hetgeen wil zeggen dat het afkomstig is uit de nalatenschap van Huybert Edmond van Buchell, wiens in 1599 gelegateerde bibliotheek in 1608 een belangrijk deel van het bezit vormtGa naar eind(27). In de tweede catalogus van de bibliotheek, die van 1670, komt een beschrijving van de band niet meer voor: tussen 1608 en 1670 moet hij dus verdwenen zijn.
De dominees die in de 17de eeuw rond de bibliotheek cirkelen, zullen bij de vele reorganisaties wel nauwgezet het huns inziens ongepaste erfgoed verwijderd hebben. Was het in 1635 toen de bibliotheek een rol moest gaan spelen bij de Illustre School in oprichting? Of al eerder, in 1622 of in 1633, toen dubbele én overbodige exemplaren krachtens vroedschapsresoluties verkocht dienden te worden om er passender werken voor te kunnen terugkopen? Overigens werd in 1635 ook gekonstateerd dat veel boeken vermist warenGa naar eind(28). We zitten er maar mee. Wat hebben we verder aan deze vermelding in de Utrechtse catalogus? | |
1. Verscheyden lustighe historien ende nieuwicheden, door Fransoys Lockman, t'Hantwerpen 1589.Als enige van dit item hoort dit werk volgens de engere opvatting van het begrip ‘volksboek’ niet bij dit genre, maar bij dat van de novellenbundelsGa naar eind(29). Eén exemplaar van deze editie, bewaard te Berlijn, is ons overgeleverd: ‘Lvstige Historien oft Nieuwicheden, inhoudende vele schoone recreatiue ende playsante gheschiedenissen, ouergheset wt diuersche talen in onse Nederduytsche sprake: Door Fransoys Loockmans van Antwerpen’, gedrukt te Antwerpen in 1589 bij de weduwe van Guiliam van ParijsGa naar eind(30). Er zijn lichte verschillen tussen deze titelbeschrijving en die in de catalogus van 1608. Toch moet men aannemen dat hier dezelfde editie bedoeld is: een | |
[pagina 37]
| |
catalogusbeschrijving uit vroeger tijd is meer uit op mededelingen over het werk in het algemeen aan de hand van de titelpagina dan op de nauwgezette beschrijving van een editie aan de hand van een exemplaar. | |
2. Item van Joncker Jan uyt den Vargiere des Graven Sone van Artoys, t'Alckmaer.Deze prozaroman is slechts bekend uit een druk bij H.J. Muller te Amsterdam van ca. 1590, uitgegeven in facsimile door Priebsch in 1931. Gevoegd bij Debaenes konklusie dat er een Antwerpse druk van vóór 1516 bestaan moet hebben, opent deze mededeling omtrent een Alkmaarder druk tegen het eind van de 16de eeuw toch meer perspektieven voor een zekere populariteit van het verhaal in de 16de eeuwGa naar eind(31). Dat de editie te Alkmaar gedrukt werd, wekt enige bevreemding. Er zijn ons geen Alkmaarder edities van prozaromans bekend uit de 16de eeuw. De voornaamste drukker in deze tijd te Alkmaar was Jacob de Meester, aktief van 1594-1611Ga naar eind(32). Veel van wat hij drukte was opgedragen door Haarlemse, Hoornse of Amsterdamse uitgevers: rederijkerswerk, liedboeken, populaire theologie en geneeskunde, Van Mander, ‘De Nederduytschen Helicon’, Een prozaroman treft men echter niet aanGa naar eind(33). Van de drukker Joost Willemsz Duyt te Alkmaar zijn alleen enige drukken uit 1587 bekend: theologisch werk, een nieuwstijding en een kroniekGa naar eind(34). Duyt of De Meester moet dus de drukker zijn van deze editie, misschien in opdracht van een Amsterdamse uitgever. | |
3. Item van Hugo van Bordeeus, t'Antwerpen, 90.Dit werk behoort tot de prozaromans die vanaf het begin van de 16de eeuw tot in de 19de eeuw populair zijn gebleven. Gezien de veelvuldige referenties aan deze roman rond 1600 móesten er wel meer edities zijn dan de bekende van 1584 bij Jan II van Ghelen, en daarvoor die van ca. 1540 bij Willem Vorsterman, beide te AntwerpenGa naar eind(35). De Friese boer van Hollandse afkomst Dirck Jansz maakte in zijn dagboek uit het begin der 17de eeuw de inventaris van zijn boeken bekend, waaronder ‘Een hijstorie van Hwijghe van Berdeens en conienck Abroen.’Ga naar eind(36). In 1612 wordt de roman in Brugge verboden als schoolboek, in [62] eveneens te Antwerpen alsook te Mechelen in 1623 of iets later, overigens in de beide laatste gevallen met de aantekening dat ze na korrektie weer op school toegelaten zullen worden. Inderdaad verschijnt dan in 1632 bij G. Lesteens te Antwerpen een gekastreerde editie, die in 1642 goedgekeurd blijkt voor de schoolGa naar eind(37). De belangstelling in het begin van de 17de eeuw wordt verklaarbaarder uit de hier genoemde editie van 1590. In deze periode komen te Antwerpen nogal wat drukkers in aanmerking voor de produktie van prozaromans: Jan II van Ghelen, Jan III van Ghelen, de weduwe van Willem van Parijs, Pauwels Stroobant en Hieronymus VerdussenGa naar eind(38). | |
[pagina 38]
| |
4. Item van Urbaen den onbekenden Sone van Frederick Barbarossa, t'Hantwerpen.Dit verhaal is in onze taal slechts bekend uit een editie 1558 bij de weduwe van Jacob van Liesveldt, Marion Ancxt, te AntwerpenGa naar eind(39). In het begin van de 17e eeuw komt de vermelding van een editie voor op een lijstje van te verbieden boeken in het bisdom Antwerpen: ‘Historie vanden onbekenden Sone Keijser Barberossa’; falsa, turpis, venerea, apud Paulum Stroobant.Ga naar eind(40). Deze Pauwels Stroobant had in de periode 1596-1616 te Antwerpen een bedrijf, mogelijk al eerderGa naar eind(41). Waarschijnlijk is deze Stroobant-editie eveneens in de Utrechtse catalogus van 1608 bedoeld. | |
5. Item van den Ridder metten Swaen, die te Nimwegen int Gelderlantsche eye quam. rc. t'Hantw.Ook hier wordt de kontinuiteit van de populariteit van dit verhaal bevestigd door deze druk. Bekend en overgeleverd zijn vier bladen van een ed. Jan van Doesborch te Antwerpen van ca. 1520 en een ed. 1651 te Amsterdam, welke uitgegeven is door Boekenoogen in 1931. De approbatie in deze druk van 1547 verraadt een druk van die tijd. Tezamen duiden deze gegevens op een zekere populariteit in de 16de eeuw, welke de vele vermeldingen in het begin van de 17de eeuw verklaartGa naar eind(42). De hier genoemde editie is waarschijnlijk gedrukt door Hieronymus Verdussen te Antwerpen, die vanaf 1589 produceerde, misschien eerderGa naar eind(43), aangezien het boven reeds genoemde lijstje van te verbieden boeken in het bisdom Antwerpen vermeldt: ‘Historie vanden Ridder met den Swaen, Apud Jeronymum Verdussen, Antverpiae, fabulosa mendax inqua miscentur prophana divinis.’Ga naar eind(44). Boekenoogen stelt een interessante emendatie voor in deze titelbeschrijving: ‘(....) die te Nimmegē in Gelderlāt tschepe quā. rc.’, gebaseerd op de bekende titels van de andere edities. In het gotische lettertype ligt een vergissing wel voor de hand, zeker wanneer wat dicht op elkaar gedrukt is. De dominees die de catalogus van 1608 opstelden zullen weinig vertrouwd geweest zijn met dit soort teksten, evenals de censores van een halve eeuw daarvoor (zie boven). | |
6. Item van den wonderlicken Meerlijn, t'Hantwerpen 1588.Deze vermelding was reeds bekend dank zij Boekenoogen en mevrouw Kronenberg (zie boven). | |
7. Item van de destructie Jerusalem, t'Hantwerpen 1589.Ook dit is een onbekende druk van een zeer populaire tekst, tot in de 19de eeuw. De vroegst bekende is een ed. ca. 1540 bij Willem Vorsterman te Antwerpen, gevolgd door een bij Jacob van Liesveldt, of de weduwe, van diezelfde tijd of iets later, eveneens te AntwerpenGa naar eind(45). Waarschijnlijk wordt | |
[pagina 39]
| |
op de inventarislijst van een boekhandel te St. Omaars in 1569, Die destructie vand. staet van Jerusalem., een, niet overgeleverde, editie van 1566 bedoeld, die we kunnen vermoeden uit de approbatie in een editie van 1644Ga naar eind(46). Daarna komt dan de hier genoemde editie van 1589 te Antwerpen. Verder is er nog een editie 1598 te Antwerpen bij Anth. de Ballo voor uitgever Jan van Keerberghen, snel gevolgd door één bij Jan II van Ghelen in 1603, waarvan waarschijnlijk Dirck Jansz ook een exemplaar bezat: Een hijstorije vand onderganck der stat JerusalemGa naar eind(47). En dan stort de schoolboekenindustrie te Antwerpen, Brugge, Gent en Mechelen zich op deze romanGa naar eind(48). | |
8. Item van Florens ende Lyon des Roomschen Keysers Octaviani Sonen, t'Hantwerpen 1590.Merkwaardigerwijs is ons nog steeds geen enkele Nederlandse druk overgeleverd van dit gezien de vele vermeldingen toch populaire werkGa naar eind(49). Waarschijnlijk is hier de druk bij Pauwels Stroobant bedoeld waarvan de censuurlijst uit het begin der 17de eeuw te Antwerpen gewaagt: ‘Historie vanden Jonghelinck Florent ende Lion, apud Paulum Stroobant, nulla auctoritate vel privilegio.’Ga naar eind(50). Mogelijk refereert Dirck Jansz ook aan een Nederlandse editie van deze roman met ‘een van den roemsen keyser Octafeanus’Ga naar eind(51). Te Antwerpen, Brugge en Mechelen wordt de tekst na aanpassing geschikt geacht voor schoolgebruikGa naar eind(52). | |
9. Item van Malegijs die dat vervaerlick peert Rosbeyart wan, Delft 1591.De Malegijstraditie in proza lijkt pas te beginnen rond het midden der 16de eeuw met een editie 1556 bij Jan II van Ghelen, uitgegeven door Kuiper in 1903. Maar dan blijft het verhaal ook de volgende eeuwen populair, zowel in de oorspronkelijke als in een gekuiste redaktieGa naar eind(53). Mogelijk las Dirck Jansz deze tot nu toe onbekende Delftse editie: Een hijstorije van Maeldeghijs, die ros Beyierdt wanGa naar eind(54). Als drukker lijkt Bruyn Harmensz Schinckel te Delft het meest in aanmerking te komen, daar hij nogal wat populair werk in de volkstaal in de periode 1588-1621 produceerde, met name de Reynaert-editie van 1589Ga naar eind(55).
De vermeldingen in de Utrechtse catalogus van 1608 zijn voor ons van belang omdat ze ons inlichten over herdrukken van een aantal prozaromans rond 1590, die de kontinuiteit van dit soort verhalen naar de 17de eeuw beter verklaren. Tevens blijkt de participatie van drukkers in het Noorden reeds in de 16de eeuw verder te gaan dan Amsterdam alleen met z'n H.J. Muller. En tenslotte worden we nog eens nadrukkelijk gekonfronteerd met het | |
[pagina 40]
| |
sluimerende besef dat veel van dit soort drukwerk verloren gegaan is en moet zijn. Prozaromans en volksboeken in ruimere zin werden in de bibliotheken niet bewaard, in de dubbele zin van de uitdrukking.
Amsterdam, juli 1971 |
|