De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers
(1775)–Anoniem De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers– AuteursrechtvrijZingende de aldernieuwste Liederen, die hedendaags gesongen worden
Stem: Ionge Ieugt der Minnen.1. Als de Nagt-gordynen,
Aan ons quam verschynen:
Nam ik het Roer in de hand,
De Hondekens plaisant,
Deden het Wild verdwynen;
Langs kanten en hagen,
Quam ik snel te Iagen:
Maar ik vond stil stand,
Aan een waterkant,
Daar ik Diana vand.
2. Langs een klaar Fonteine;
Vond ik alleyne:
Een soete Herderin,
| |
[pagina 32]
| |
Speelen soet van min,
By haar Schaapjes gemeene,
In deese wellusten,
Quam ik wat te rusten:
Want de helder Zon,
Haren loop begon;
En mijn Ionk hertje won.
3. ‘k Liet mijn Honden rusten,
Op dees groene kusten,
En met groot ootmoet,
Heb ik haar gegroet:
Het was haar wil en lusten,
Al de Vogelen zongen,
En de Schaapjes sprongen;
In het Ieugdig kruyt,
Door het zoet geluyt:
Een yder paard zijn Bruyt.
4. Za Iagers gepresen,
Wel hoe kan dit wesen?
Dat gy so op het Land,
Iaagt na een Warand?
Zegt my dog eens mids desen,
Iaagt gy Wilde zwynen?
Hasen of Konynen?
Zegt my wat het is,
Snippen of Patrys?
‘k Schenk u die bloem tot prys:
5. Dat ik u mogt genieten,
Op de schoone bloemen;
Die so staan in fleur,
Aangenaam in geur:
Van de Maagd eigendommen,
| |
[pagina 33]
| |
O liefden vol Waarden!
Wilt de min aanvaarden,
Uwen glans sal gaan,
Hoger als een Indiaan,
Die ook groots wonder slaan.
6. Uyt mijn Eigendommen,
Nooit geen bloemen kommen,
Flora dag en Nagt,
Houd een goede wagt:
Daar op wil ik roemen,
Want de reukbaar Planten,
Ziet men ‘t allen kanten,
Verliesen hun kragt,
Als zijn gebragt:
Onder Iagers magt.
7. Pronkbeeld der Maagden,
Appollo behaagden;
Zilvia zijn Bruyd,
Door zijn vast besluyt:
Die haar jonkhert neer jaagde,
Laat de Liefde stralen,
In u herte dalen;
En ontfangt mijn min,
Liefste Herderin:
Door al het soet begin.
8. Nooit en sal mijn zinnen,
Een Iager minnen,
‘t Is te wankelbaar:
Vertreck vry minnaar,
Voegende in ‘t beginnen,
Als de Vogelen zingen,
Zy den tak op springen,
| |
[pagina 34]
| |
En veranderen ziet?
Zingen menig Lied,
Tot smert en zwaar verdriet.
9. Mijn zult g’ wesen,
Gy kunt mijn genesen:
Staat in mijn hert geplant,
Als een Diamant:
ô Maget gepresen!
‘k Zal uw Schaapjes leyden,
Door de groene Weyden,
Speelen op de fluyt,
Maken soet geluyt;
Al in het jeugdig kruyt.
10. Mijn hert moet beginnen,
Uwe Liefde winnen,
So gy spreekt opregt,
Het geene gy segt;
Gy sult overwinnen,
Door u lieflijk schieten:
Zult gy mijn genieten,
Door u lood en kruyt,
En het vast besluyt,
Hebt gy mijn tot u Bruyt.
11. Dat Mars laat ontvonken,
En het Musquet ronken,
Op ons Bruylofts-feest:
Elk verheugt van Geest,
En dan Hoezee gedronken,
Komt Daphne wilt cieren,
Vlegt u Laulieren,
Dat de Herders al,
Maken bly geschal;
| |
[pagina 35]
| |
Door het aerdsche Dal.
12. Musikanten wilt ontwekken,
Na het Veld toe trekken:
Speelt op Bas, Fiool en fluyt,
Maakt een soet geluyt;
Wilt u snaren trekken,
Dat in alle vreugden,
Voor dees jonge Ieugde,
Ionkheyt aan leert,
Nooit u min verkeert:
Zo word g’ u Lief weert.
|
|