Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden
(1595)–Anoniem Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden– AuteursrechtvrijNa de wijse. Ontwaeckt nu Israel doet op u ooren.
WAeckt Ga naar margenootaop ghy Christenen, ghy cleyne schare
Waeckt op, het is nu de rechte tijt
De Schrift spreect clare, hier van tis ware
Ia Christus selve gebenedijt
Dat men u sal Ga naar margenootbdooden sonder respijt
Diet woort beleven vroech ende spa
Ghy schaerken vry, troost u, weest bly
Want u Ga naar margenootcverlossinge die is seer na.
Ghy cleyn Ga naar margenootdvergaderinge wilt doch niet vreesen
In dees Ga naar margenooteperijckeleus tijden seer quaet
Al is het cruys in desen, hooch opgeresen
Met bloetvergieten sonder eynde of maet
Tcruys is rontom u, over al, wat baet
In landen, in steden, waer ghy u went
Al tegen dit lijden Ga naar margenootfwilt vromelick strijden
De Ga naar margenootgCroone is u bereyt in shemels tent.
| |
[Folio 325v]
| |
Gods kinderen sietmen branden en blaken
Als lammerkens worden sy ter doot geleyt
Aen palen, aen staken, sietmense ghenaken
Een Ga naar margenootgspijse der beesten, so David seyt
Maer ghy cleyn hoopken, u handen wtspreyt
Inden Hemel te roepen met hellen gheluyt
Want Ga naar margenoothinden nieren, sal Christus stieren
Zijnen geest tot u, als zijn getrouwe bruyt.
Antiochus Ga naar margenootiwreetheyt en machmen ghelijcken
By dees twee beesten seer wreet en fel
Tghenaden Rijcken, O Heere doet blijcken
Die van dees beesten zijn in dit ghequel
Ghy schaepkens soet, lijdt u in dit ghestel
Roept Christum aen, u Medecijn
Hy coemt u Ga naar margenootkte bate, vroech ende late
Om u te verlossen wt deser pijn.
Hoort ghy Potentaten, ghy hoge Prelaten
Die Christum Iesum vervolcht te gaer
Al om u hooge staten, stoot ghy wt haten
Al tegen Ga naar margenootlden prickel, t'valt u te swaer
Als ghy vervolcht dees Ga naar margenootmcleyne schaer
Datse vlien in holen over al
O Heere der Heeren, wiltse bekeeren
Die daer onwetende Ga naar margenootnzijn in haren val.
Al is de Heere nu so lanckmoedich
Dat hy zijn schaepkens so verstroyen laet
En is so goedich, teghen u ghy bloedich
Cains ghebroet, ghy boos serpenten zaet.
Als hy sal comen Ga naar margenootoin zijne Majesteyt
Sult ghy bekennen dees boosheyt wel
Dus laet u raden, ghy Cains zaden
Tot rechte boete, zijn coemste sal wesen snel.
O ghy hoopken, meucht oock wel claghen
Over desen tijd vol lijdens groot
Hoe meucht ghy verdragen, de loose lagen
Der valscher gheesten, tis meer dat noot
Die onder Ga naar margenootpu opstaen, ick segghet u bloot
En verleyden de sielen menichfout
| |
[Folio 326r]
| |
Wacht Ga naar margenootqu ghy schaepkens, voor dese knaepkens
Van haer vergift, eer dat u berout.
Al in Ga naar margenootrschaepscleederen comen sy loopen
Onder u schaepkens, O Heere siet neer
Die gaen sy strooyen, met groote hoopen
Van u vergaderinghe seer cleyn en teer
De secten zijn veel met kettersche leer
Daer dees gheesten hen verweeren mee
Hout goede wachte, sy staen onsachte
Al int cleyn schaerken, sy doent so wee.
Prince ghy schaerken moet altijt lijden
En vander Ga naar margenootswerelt wesen seer veracht
Hoe sietmen u bestrijden, aen alle zijden
Van de Vorsten des werelts macht
En van dees gheesten oock, dus weest bedacht
Te bidden den Heere int firmament
Zijnen Ga naar margenoottgeest sal hy u geven, al in dit leven
En u verlossen wt dit regiment.
|
|