Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden
(1595)–Anoniem Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden– AuteursrechtvrijNa de wijse: Mach ick ongheluck niet wederstaen.
ICk sucht Ga naar margenootaen schrey nacht ende dach
Met groot gheclach
Wt gantschen gront mijn herten
O God Ga naar margenootbwilt mijns ghenadich zijn
Om den Ga naar margenootcName dijn
Gheneest my alle mijn smerten
Ick ben Ga naar margenootddoorwont
Met menigher font
Der sonden aert
Haer Ga naar margenooteseer verclaert
In my met Ga naar margenootfquade perten.
Als ick mijn leven wel beschou
Seer grooten rou
Die moet ick daer Ga naar margenootgwt vaten
Och lieve Heer God, wat mijns gheschiet
Wilt Ga naar margenoothwreken niet
Mijn boosheyt boven maten
Sy maken my
Te Ga naar margenootimale onvry
Heer met u gnaet
Voorts by my staet
Mijn boosheyt wil ick laten.
Aen mijnder hert gheen troost geschien
Waer Ga naar margenootksal ick vlien
Heer God Ga naar margenootlvoor uwen toren
Coemt my u ghenade niet te baet
Om mijn misdaet
Blijf ick eewich verloren
Ter hellen gloet
Ick sincken moet
In swaer torment
Al sonder ent.
| |
[Folio 181r]
| |
Wee dat ick ben gheboren.
Och gnadich God, Ga naar margenootmverhoort mijn stim
Stilt uwen grim
Vergheeft my mijn misdaden
Ontbint Ga naar margenootndes Duyvels banden vast
Den swaren last
Daer met ick ben beladen
Reyct my de hant
Maect my bekant
V ghenaed' groot
So heb ick gheen noot
So en can my niemant schaden.
Barmhertich Ga naar margenootoeewich Vader goet
V ghenade soet
Laet mijnder herten voelen
Op dat gherust sy mijnen sin
Wilt storten in
V Ga naar margenootptroost die can vercoelen
Der sonden brant
Die den vyant
Gheschoten heeft
In al dat leeft
Vergift vanden Helschen Poelen.
Paulus u knecht den heylighen man
Schrijft ons daer van
En doet ons so verhalen
Trect Ga naar margenootqaen Gods wapen goet en sterck
Leeck ende clerck
En staet vast sonder falen
Doet wederstant
Vwen vyant
Dat ghy ontgaet
Zijn pijlen quaet
T'welck zijn der sonden stralen.
O God gheeft my dit wapen goet
Seer wel ghemoet
Wil ick dan gaen te strijde
Den Ga naar margenootrhelm, den kreeft, des geestes sweert
Veel eeren weert
Dat gort aen mijnder zijde
| |
[Folio 181v]
| |
T'welck Ga naar margenootsis u woort
So gae ick voort
Dan Ga naar margenoottstae ick stijf
En waech mijn lijf
Hier mede t'allen rijden.
Nu gheeft my oock den stercken schilt
O Vader milt
T'welck Ga naar margenootvis een vast gheloove
Daer met so wil ick hubsch en fijn
Op de wake zijn
Dat my Ga naar margenootxniemant beroove
Der Ga naar margenootyvreden stadt
Den edelen schat
Der Ga naar margenootzsonden slaef
Die weeret aef
Dat hy my niet en verdoove.
Ten strijde waer ick wel bereyt
Voor grief noch leyt
En sou ick niet vertsaghen
Waert dat ick niet mijn meeste partie
Een quade prie
Dagelijcx met my Ga naar margenootamoest draghen
Daer van my vreest
Nu aldermeest
Sy mocht my schaen
End' oock verraen
En bringhen in sware plaghen.
Fenijnich Ga naar margenootbquaet is haren gront
T'is my wel cont
Ick heb seer wel bevonden
Sy heeft my meer ghebrocht ghevaen
Groot leyt gedaen
Met menighen swaren sonden
Daerom vrees ickt
En ben verschrickt
Int herte mijn
Voor Ga naar margenootchaer fenijn
Nu en ten allen stonden.
O God waer ick daer van Ga naar margenootdverloost
Ick ware ghetroost
| |
[Folio 182r]
| |
Niet meer en sou ick treuren
Daerom schelt my mijn sonden quijt
Maect my bevrijt
Van dese vyants versteuren
Helpt my Heer Godt
Wt Ga naar margenootfmijnder nodt
Dat ick u ghenaet
Door mijn misdaet
Niet Ga naar margenootgmeer en moet verbeuren.
Bekeert Ga naar margenoothvoort mijnen wech, O Heer
Dat ick niet meer
Vander waerheyt can dolen
Ws Ga naar margenootiheylichs woorts den dieren pant
Dat recht verstant
Hout voor my niet Ga naar margenootkverholen
Gheen meerder schat
Begeer ick, dan dat
Op dat u knecht
Leere Ga naar margenootlu recht
Voert hem in dijner scholen.
Ten is doch Ga naar margenootmniet dan ydelheyt
Al s'werelts ghereyt
Hoe groot dat schijnt van weerden
Daerom weet ick noch ghelt noch goet
Daer mijn ghemoet
Aencleeft op deser eerden
Niet Ga naar margenootnmeer dan een
Begheer ick alleen
T'welck blijft hier naer
Dats liefde eenpaer
Die laet my eewich gheweerden.
|
|