Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden
(1595)–Anoniem Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden– AuteursrechtvrijNa de wijse: De Mey staet nu schoon gebloeyt.
CHristelicke Broeders van herten [liberael]
Weest nu Gods woort altijt [obedient]
Hebt malcanderen lief, dat is het [principael]
Want liefde moet wesen van u dat [fondament]
So Christus sprack in present
Daer zijn Apostelen waren ontrent
Hebt malcanderen Ga naar margenootalief, ick beveel u dat
So ick u lief hebbe ghehadt.
Hoort wat Ga naar margenootbChristus sprack, de [Heer] ghebenedijt
Vercondicht mijn woort, waer dat ghy [henen] gaet
Soo wie mijn woort, al voor de [menschen] belijt
Die sal van deser werelt zijn ghehaet
V daer niet in en verslaet
Mijn gratie u by staet
Mijnen Vader sal u behoen
En vreest voor gheen menschen misdoen.
Als ghy van alle menschen zijt [versmaet]
Lijt in u herte daeromme gheen verdriet
| |
[Folio 58r]
| |
De Ga naar margenootcduysternisse heeft altijt dat licht ghehaet
Die claerheyt des lichts can sy ghedoghen niet
[Somen] nu daghelicx siet
Dat daer alsulcx gheschiet
[Laet] ons God bidden al
[Ick] hope dat eens beteren sal.
Daerom menschen wilt al tot Christum loopen
[Hy] Ga naar margenootdis de deure diemen totten Vader gaet
[Zijn] Goddelicke gratie en die staet altijd open
[Want] hy ons arme sondaren niet en versmaet
[Hy] is ons Advocaet
[Daer] al onsen troost aen staet
[By] zijnen Hemelschen Vaer
[Dat] segghe ick u voorwaer.
Ick ben de Ga naar margenootewech, de waerheyt, ende dat leven
[Niemant] en coemt totten Vader, dan alleen door my
[Voor] my en derfdy suchten, noch oock niet beven
[Want] ick alleene bekenne dat herte u
[Wilt] allegader comen tot my
[Ick] Ga naar margenootfben de medecijn
[Ick] ghenese u sondich fenijn
[Al] sonder wee oft sonder pijn.
Christus de Heere sprac tot zijnen Apostelen soet
[Ick] sende u Ga naar margenootgals schapen, midden onder de wolven hier
[Weest] voorsichtich als de serpenten vroet
[Ende] simpel als duyven goedertier
[Wacht] u voor de menschen fier
[Sy] sullen u leyden hoort dit bestier
[Voor] Princen en Coninghen groot
[En] veroordeelen u totter doot.
Noch sprack Ga naar margenoothChristus, die leeraer der rechter leer
| |
[Folio 58v]
| |
Ghedenckt Ga naar margenootimijns woorts, dat ick u [heb] verclaert
Hoe dat den knecht niet beter en is dan [zijn] Heer
Noch den Ga naar margenootkDiscipel boven zijnen [Meester] vermaert
Hebben sy my Ga naar margenootlvervolcht versmaet
So sullen sy u oock, weest niet vervaert
Ick sal u senden mijnen gheest
Om u te troosten aldermeest.
Dit Ga naar margenootmheb ick tot u gesproken, dat [ghy] u niet ergheren en sout
Sy sullen u inden banne doende zijn
Den tijdt sal comen, dat soo wie u [doodet] stout
Sal meynen te doen eenen dienst den Heere fijn.
Maer Ga naar margenootnen vreest niet op dat termijn
Sy en connen u maer een corte pijn
Ghedoen, door haren schalcken raet
Die u vervolghen seer obstinaet.
Ghy cleyne schare en weest niet [bevreest]
T'is mijns Ga naar margenootoVaders behaghen u te [geven] mijn eewich rijck
Ick sal u Ga naar margenootpsenden den trooster den heylighen Gheest
Dat hy by u blijve nu ende eewelijck
Blijvet Ga naar margenootqin my alle ghelijck
So sal ick in u tot alder tijt
Want sonder my vermeucht ghy niet
Te volbringhen mijn gheboden siet.
O Princelicke God, O eewige [wijsheyt]
O Hemelsche Vader, sent neder uwen [geest.]
Op dat Goddelick woort door ons [mach] worden verbreyt
Dat daer soo langhe verbeten is [gheweest]
Van Ga naar margenootrdat ghecroonde Beest
Daermen so veel af leest
De Hoere van Babylonien fel
Men kent haer treken wel.
|
|