Maar dan zou ik Hanssen tekortdoen, want zijn misvattingen bestrijken een breder terrein dan het door Reve genoemde macabere voorbeeld. Vooral de eerste alinea van het citaat uit ‘Een dorst die nooit overgaat’ is een boeiend amalgaam van diverse ideologische visies op literatuur. We herkennen de feministische uit de jaren zeventig en tachtig, maar ook de multiculturele van het laatste decennium. Zie de term ‘buitensluiten’. Maar ik signaleer ook de amateur-psychologie die in de jaren vijftig en zestig opgeld deed in de literaire kritiek. En, last but not least, de geest van het tijdschrift Forum uit de jaren dertig, geredigeerd en volgeschreven door Menno ter Braak en Eddy du Perron, die de ‘vent’ verkozen boven de ‘vorm’. ‘Alleen de tekst telt, buiten de kaften van het boek is er geen literatuur.’ Dit adagium was inderdaad een gruwel in de ogen van beide forumianen.
Die Forum-visie vormt de grondverf voor Hanssens nieuwe literatuuropvatting, niet onbegrijpelijk voor iemand die zich jarenlang met het leven en werk van Menno ter Braak heeft beziggehouden. Al is dit laatste op zich geen argument. Kees Snoek - zijn biografie van Du Perron zal binnenkort verschijnen - lijkt in zijn publicaties tot nu toe een kritische afstand tot de Forum-opvattingen te bewaren. Hanssens betoog is echter doordrenkt van de opvattingen en methoden van de forumianen, wat heel duidelijk blijkt uit zijn aanval op het modernisme. Menno ter Braak met een zwarte bustehouder, zo zou je zijn organiser kunnen omschrijven.
Het is gevaarlijk om de Forum-methode te hanteren. Sjoerd van Faassen en ik constateerden in 2002 dat noch Ter Braak noch Du Perron ooit duidelijke criteria hebben gegeven voor hun ‘vormse’ dan wel ‘ventse’ kritieken. Terwijl er toch verscheidene dissertaties aan de forumianen zijn gewijd (die altijd de kwestie van de particuliere smaak probeerden te omzeilen). Wel vonden wij dat veel besprekingen van toenmalige auteurs door Ter Braak en Du Perron aansloten bij onze eigen waardeoordelen. Een kwestie van smaak? Want een systeem, zelfs impliciet, konden wij niet traceren. Wat wij zagen was dat schrijvers die de forumianen, los van enig criterium of systeem wel interessant vonden, positief werden besproken en anderen, die ze niet leuk, aardig of boeiend vonden, negatief. Smaak!
Het betoog van Hanssen vertoont eenzelfde willekeur als zijn inspirators uit de jaren dertig. Hij geeft metafysische voorbeelden van dichteressen die jaren tevoren in hun werk de dood van hun kind voorzagen. Daarbij krijg ik hetzelfde verwarde gevoel als toen een leraar Nederlands ons op het gymnasium vertelde dat de dichter Marsman zijn dood op een schip voorspelde in het gedicht ‘Maannacht’. Een leuke anekdote, maar was het gedicht daarom beter? Draagt zo'n ‘verbinding’ überhaupt iets bij aan de waardering? Ben je een onmens als je andere gedichten van Marsman veel geslaagder vindt? Natuurlijk durfden wij dat destijds niet te vragen.
Wat heerlijk, toen we kort daarna op de universiteit mensen leerden kennen - dood en levend - ‘voor wie alleen de tekst telde’ en we de intentional fallacy leerden kennen. Eigenlijk bedoelt Hanssen zijn metafysische voorbeelden als een bewijs voor zijn stelling dat negatieve critici hun werk niet goed hebben gedaan.
Namelijk wanneer zij een gedicht over een dood kind niet geslaagd vonden, maar niet wisten dat het in werkelijkheid om een gefingeerd kind ging. Dom was Gerrit Komrij, want dat dode kind kwam uit een andere ervaring. Een recensent die deze fout maakt, is dus ook niet te vertrouwen als hij een gedicht dat naar een werkelijk gestorven kind verwijst, minder goed kwalificeert.
Met deze polsstoksprong zonder polsstok laat Hanssen de onhoudbaarheid van zijn literatuuropvatting zien. In laatste instantie komt zijn waarderingsschema neer op deze stelling; authentieke teksten over dode kinderen worden te weinig gewaardeerd omdat mannelijke critici een truttig vooroordeel hanteren en ze bovendien de werkelijke situatie van de auteur niet kennen.