De Revisor. Jaargang 26
(1999)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
[pagina 21]
| |
tweespraak
| |
[pagina 22]
| |
Ralph Waldo Emerson
| |
[pagina 23]
| |
gen het ongaarne vast. Mensen lijken van de horizon de kunst van het zich voortdurend terugtrekken en voortdurend verwijzen te hebben geleerd. ‘In het gindse hoogland is het goed grazen, en mijn buurman heeft vruchtbare weide, maar mijn veld,’ zegt de verongelijkte boer, ‘houdt slechts de wereld bijeen.’ Ik citeer de woorden van iemand anders; ongelukkigerwijze trekt die ander zich op dezelfde manier terug, en citeert mij. De natuur houdt ons voor de gek door de dag van vandaag zo te verlagen; bedrijvig gerep alom, en ergens wordt op wonderbaarlijke wijze iets volbracht. Elk dak is aangenaam voor het oog totdat het wordt opgetild; dan treffen we treurnis aan en klagende vrouwen en mannen met hardvochtige ogen en een stortvloed van vergetelheid, en de mannen vragen: ‘Wat is er voor nieuws?’ alsof het oude zo slecht was. Hoeveel individuen kunnen wij tellen in de samenleving? hoeveel daden? hoeveel meningen? Zo veel van onze tijd is voorbereiding, zo veel is routine en zo veel is achteromzien, dat de kern van het genie van elke mens zich tot maar heel weinig uren samenbalt. De geschiedenis van de literatuur - neem het nettoresultaat van Tiraboschi, Warton of Schlegel - is de som van maar heel weinig ideeën en maar heel weinig oorspronkelijke verhalen; de rest bestaat slechts uit variaties daarop. Dus in deze reusachtige samenleving die ons tot ver in de omtrek omringt, zou een kritische analyse maar heel weinig spontane daden kunnen ontdekken. Bijna alles is louter gewoonte en ingegeven door primaire intuïtie. Er zijn zelfs maar weinig meningen en de weinige die er zijn, lijken de sprekers van nature aangeboren en verstoren de universele noodzaak niet.
Mensen treuren en beklagen zich, maar het is niet half zo slecht met hen gesteld als ze wel zeggen. Er zijn stemmingen waarin wij het lijden het hof maken, in de hoop dat we daar tenminste werkelijkheid zullen vinden, scherpe pieken en randen van waarheid. Maar het blijkt slechts decorschildering en vervalsing te zijn. Het enige wat verdriet mij geleerd heeft, is dat ik weet hoe weinig diepgaand het is. Dat het zich, net als al het andere, aan de oppervlakte afspeelt en mij nooit in de werkelijkheid doet belanden, voor het contact waarmee wij zelfs de hoge prijs van zonen en geliefden zouden willen betalen. Was het Boskovitsj die ontdekte dat lichamen nooit met elkaar in contact komen? Welnu, zielen raken nooit hun doel. Een onbevaarbare zee deint met stille golven tussen onszelf en de dingen waarnaar wij streven en waarmee we verkeren. Ook verdriet zal idealisten van ons maken. Met het overlijden van mijn zoon, nu meer dan twee jaar geleden, lijk ik een fraai landgoed te hebben verloren - meer niet. Dichter kan ik het mij niet laten naderen. Als ik morgen bericht zou krijgen van het bankroet van mijn grootste schuldenaars, dan zou het verlies van mijn bezittingen wellicht vele jaren een groot ongemak voor mij betekenen; maar het zou mij niet anders maken dan ik ben - beter noch slechter. Zo is het ook met dit onheil gesteld; het raakt mij niet; iets waarvan ik mij inbeeldde dat het een deel van me was, dat niet kon worden weggerukt zonder mij uiteen te rijten noch worden vergroot | |
[pagina 24]
| |
zonder mij te verrijken, valt van mij af zonder een litteken achter te laten. Het was van voorbijgaande aard. Het verdriet mij dat verdriet me niets kan leren en me evenmin een stap verder brengt in de echte natuur. De indiaan op wie de vloek werd gelegd dat de wind niet op hem zou blazen, dat het water niet naar hem toe zou stromen en dat het vuur hem niet zou verbranden, is symbolisch voor ons allemaal. De dierbaarste gebeurtenissen zijn als zomerregen, en wij als de regenjassen die elke druppel afweren. Niets rest ons nu nog dan de dood. En daarnaar kijken we met grimmige voldoening, terwijl we zeggen: Dat is in elk geval een werkelijkheid die ons niet kan ontglippen. Ik beschouw deze vluchtigheid en gladheid van alle objecten, die ze door onze vingers doen glippen wanneer we het hardste knijpen, als het meest onaantrekkelijke onderdeel van onze toestand. De natuur laat zich ongaarne gadeslaan en heeft liever dat wij haar dwazen en speelmakkers zijn. Wij hebben dan wel de aardbol voor ons cricketspel, maar nog geen aalbes voor onze filosofie. Tot het maken van rechtstreekse slagen heeft zij ons nooit in staat gesteld; al onze slagen ketsen af, al onze treffers zijn onopzettelijk. Onze onderlinge betrekkingen zijn ontwijkend en toevallig.
Het geheim van het illusoire schuilt in de noodzakelijkheid van een opeenvolging van stemmingen of oogmerken. Graag zouden wij ons anker uitwerpen, maar de ankergrond is drijfzand. Dit onafgebroken bedrog van de natuur is te sterk voor ons: Pero si muove. Als ik 's avonds naar de maan en de sterren kijk, lijk ik stil te staan terwijl zij zich voortreppen. Onze liefde voor het werkelijke doet ons naar bestendigheid verlangen, maar de gezondheid van het lichaam staat of valt met circulatie, en die van de geest met gevarieerde en gemakkelijke associatie. Wij hebben een verandering van oogmerken nodig. Het zich wijden aan slechts één gedachte wordt algauw onaangenaam. Wij leven te midden van oppervlakken, en de ware levenskunstenaar is hij die daar goed overheen weet te schaatsen. Wie over aangeboren kracht beschikt, gedijt even goed onder de oudste, meest schimmelige conventies als in de nieuwste wereld, en wel door een vaardigheid van aanpak en behandeling. Hij kan overal aarden. Het leven zelf is een mengeling van kracht en vorm, en niet bestand tegen de geringste overmaat van een van beide. Het beëindigen van het moment, het herkennen van het einde van de reis in elke stap die de weg lang is, het beleven van het grootst mogelijke aantal aangename uren, is wijsheid. Het is niet aan de mensen, maar aan fanatici, of wiskundigen zo men wil, om te zeggen dat het gezien de kortstondigheid van het leven de moeite niet loont om ons te bekommeren over de vraag of we gedurende zo korte tijd behoeftig terneerliggen dan wel hemelhoog tronen. Onze opdracht is er een van momenten, dus laten we daarmee zuinig omspringen. Vijf minuten vandaag zijn mij even lief als vijf minuten in het volgende millennium. Laten wij vandaag evenwichtig, en verstandig, en onafhankelijk zijn. Laten we de mannen en vrouwen goed behandelen; hen behandelen alsof ze echt zijn; misschien | |
[pagina 25]
| |
zijn ze dat wel. Mensen leven in hun fantasie, zoals dronkaards wier handen te slap en trillerig zijn om iets tot een goed einde te brengen. Het is een storm van fantasieën, en de enige ballast die ik ken is respect voor het huidige moment. Zonder een spoor van twijfel raak ik te midden van deze draaikolk van spektakel en politiek steeds vaster de overtuiging toegedaan dat wij niet moeten uitstellen en verwijzen en wensen, maar altijd ondubbelzinnig recht moeten doen, waar we ook zijn, aan een ieder met wie we te maken krijgen, door onze feitelijke metgezellen en omstandigheden, hoe nederig en onaangenaam ook, te aanvaarden als de mystieke instanties aan wie het universum al het aangenaams heeft gedelegeerd dat het ons te bieden heeft.
Het wonder van het leven, dat zich niet laat verklaren maar een wonder zal blijven, voert een nieuw element ten tonele. Ik geloof dat het sir Everard Home was die opmerkte dat in de groei van het embryo de evolutie zich niet vanuit één centraal punt voltrekt, maar in gelijke mate vanuit drie of meer punten. Het leven heeft geen geheugen. Datgene wat zich achtereenvolgens voltrekt wordt wellicht herinnerd, maar datgene wat gelijktijdig bestaat, of is geëjaculeerd vanuit een dieper liggende oorzaak, en zich vooralsnog nergens van bewust is, kent zijn eigen aanleg niet. En zo is het ook met ons gesteld, die nu eens sceptisch gestemd zijn of eenheid ontberen, omdat we zijn doordrenkt van vormen en effecten die allemaal van gelijke maar vijandige waarde lijken te zijn, en dan weer religieus gestemd, want ontvankelijk voor godsdienstige wetten. Neem deze verwarring, deze gelijktijdige groei van de delen voor lief; op een dag zullen zij ledematen zijn, en aan één wil gehoorzamen. Op die ene wil, op die raadselachtige beweegreden, vestigen ze onze aandacht en hoop. Het leven wordt hierdoor tot een verwachting of een religie versmolten. Onder deze onharmonische en onbeduidende details schuilt een muzikale perfectie; het Ideaal dat ons altijd vergezelt, de hemel zonder scheur of naad. Men hoeft slechts te kijken naar onze geestelijke verlichting. Wanneer ik in aanraking kom met een diepzinnige geest, of op enig moment dat ik alleen ben een goede gedachte krijg, dan ondervind ik niet onmiddellijk bevrediging, zoals wanneer ik water drink als ik dorstig ben, of mij naar het vuur begeef als ik het koud heb, nee! maar wel wordt mij direct te kennen gegeven dat ik mij in de buurt van een nieuw en voortreffelijk domein van het leven bevind. Wanneer ik volhard in het lezen of denken, zal dit domein zich verder openbaren, door middel van lichtflitsen als het ware, van het plotseling onthullen van zijn grote schoonheid en rust, alsof de wolken die het bedekten zich van tijd tot tijd scheiden en de naderende reiziger een blik gunnen op de bergen in het binnenland, met de vredige eeuwige weiden die zich uitstrekken aan hun voet, waarop kuddes grazen en herders fluitspelen en dansen. Maar elk inzicht vanuit deze gedachtenwereld wordt als een begin ervaren en belooft een vervolg. Ik maak het niet zelf; ik kom er aan en aanschouw wat er al was. Ik iets maken? Welnee! Vol kinderlijke vreugde en verbazing klap ik in mijn handen wanneer | |
[pagina 26]
| |
deze verheven pracht zich voor het eerst aan mij openbaart, oud van de liefde en het eerbetoon van ontelbare eeuwen, jong van de levenslust van het leven, het door een stralende zon beschenen Mekka van de woestijn. En wat een toekomst legt het open! Ik voel een nieuw hart kloppen van de liefde voor de nieuwe schoonheid. Ik ben gereed om uit de natuur te verscheiden en herboren te worden in dit nieuwe maar onbenaderbare Amerika dat ik heb gevonden in het Westen. Als ik het leven heb beschreven als een stroom van stemmingen, dan moet ik daar nu aan toevoegen dat er datgene in ons is wat niet verandert en belangrijker is dan alle gevoelens en gemoedsgesteldheden. Het bewustzijn van elke mens is een glijdende schaal, die hem nu eens met de Schepper vereenzelvigt en dan weer met het vlees van zijn eigen lichaam; leven boven leven, in oneindige gradaties. De waardigheid van iedere daad wordt bepaald door het gevoel waardoor ze is ingegeven, en de eeuwige vraag is niet wat je hebt gedaan of nagelaten, maar op wiens bevel je het hebt gedaan of nagelaten.
Als ik bij een ontmoeting ontbreek, zou mijn aanwezigheid op de plaats waar ik ben even nuttig moeten zijn voor het gemenebest van vriendschap en wijsheid als mijn aanwezigheid op de plek van die ontmoeting. Op alle plaatsen doet mijn kracht zich in gelijke mate gelden. Zo reist het machtige Ideaal voor ons uit; voor zover bekend is het nooit achterop geraakt. Geen mens heeft ooit een ervaring gehad die bevredigend was, maar zijn goede ervaring is een voorbode van een nog betere. Almaar voorwaarts! Op bevrijde momenten weten wij dat een nieuwe voorstelling van leven en plicht al mogelijk is; in vele geesten om ons heen zijn al de elementen aanwezig van een doctrine van het leven die elke geschreven documentatie waarover wij beschikken zal overtreffen. Deze nieuwe verklaring zal zowel de sceptische als de gelovige kanten van de samenleving omvatten, en uit het ongeloof zal een credo worden gevormd. Want scepsis is niet gratuit of wetteloos, maar een beperking van de bevestigende verklaring, en de nieuwe filosofie moet de scepsis een plaats geven en bevestigende verklaringen formuleren buiten haar om, net zoals zij de oudste geloofsovertuigingen moet omvatten.
Het is hoogst ongelukkig maar niet meer te verhelpen: de door ons gedane ontdekking dat we bestaan. Die ontdekking heet de zondeval. Sinds die tijd hebben wij altijd argwanend tegenover onze instrumenten gestaan. We hebben geleerd dat we niet rechtstreeks zien, maar via een omweg, en dat we geen mogelijkheden hebben om die gekleurde en vervormende lenzen die we zijn te corrigeren, of om te berekenen hoe vaak ze ons bedriegen. Misschien bezitten die subject-lenzen een creatieve kracht; misschien zijn er geen objecten. Ooit leefden we in wat we zagen; nu wordt onze aandacht in beslag genomen door de hebzucht van die nieuwe kracht, die alles dreigt op te slorpen. Natuur, kunst, personen, letteren, religies en objecten storten achter elkaar in, en God is slechts | |
[pagina 27]
| |
een van de ideeën ervan. Natuur en literatuur zijn subjectieve verschijnselen; al wat goed en kwaad is, is een schaduw van onszelf. Voor de trotsen is de straat vol vernederingen. Zoals de schalk zijn baljuws met zijn livreien tooide om hen zijn gasten aan tafel te laten bedienen, zo nemen de ergernissen die als luchtbellen door het slechte hart worden afgescheiden onmiddellijk de gedaante aan van dames en heren op straat, van winkeliers of barlieden in hotels, en bedreigen of beledigen alles wat er in ons te bedreigen of te beledigen valt. Met onze afgoderij is het precies eender gesteld. Mensen vergeten dat 't het oog is dat de horizon creëert, en het afrondende geestesoog dat van deze of gene mens een symbool of vertegenwoordiger van de mensheid maakt, met de naam van held of heilige. Jezus, ‘de voorzienige’, is een goed mens, voor wie volgens velen deze optische wetten van kracht zijn. Enerzijds uit liefde en anderzijds omdat men heeft nagelaten bezwaar aan te tekenen, is voor zekere tijd bepaald dat wij naar hem zullen kijken in het centrum van de horizon en hem de eigenschappen toeschrijven die iedere mens aankleven die aldus wordt gezien. Maar de langste liefde of afkeer is slechts van korte duur. Er zal dezelfde kloof gapen tussen elk ik en gij als tussen het origineel en het schilderij. Het universum is de bruid van de ziel. Alle persoonlijke sympathie is vooringenomen.
Illusie, Temperament, Opeenvolging, Oppervlak, Verrassing, Werkelijkheid, Subjectiviteit - dit zijn draden op het weefgetouw van de tijd, dit zijn de heren van het leven. Ik pretendeer niet dat ik hun volgorde kan aangeven, maar noem ze slechts zoals ik ze op mijn pad vind. Ik zal wel wijzer zijn dan te beweren dat het beeld dat ik schets volledig is. Ik ben een fragment, en dit is een fragment van mij. Ik kan vol zelfvertrouwen een of andere wet proclameren, die vervolgens reliëf en vorm aanneemt, maar ik ben nog een paar eeuwen te jong om een wetboek samen te stellen. Ik besteed mijn uurtje aan het babbelen over de eeuwige politiek. Ik heb menig fraai beeld gezien dat de moeite waard was. Ik heb in een prachtige tijd geleefd. Ik ben niet de beginneling die ik veertien of zelfs zeven jaar geleden was. Laat men maar vragen: Waar is de vrucht? Mij is een persoonlijke vrucht voldoende. Dit is een vrucht - dat ik niet om een overhaast resultaat van overpeinzingen, raadgevingen en het vergaren van waarheden vraag. Ik zou het als verachtelijk beschouwen om een resultaat te eisen voor deze stad en dit land, een duidelijk gevolg voor de maand en het jaar waarin ik leef. Het gevolg is even diep en seculier als de oorzaak. Het doet zich gelden in perioden waarin het sterfelijke leven niet meer is dan een stipje. Ik weet slechts wat ontvangen is; ik ben en ik heb: maar ik verwerf niets, en wanneer ik mij verbeeldde dat ik iets verwierf, merkte ik dat het niet waar was. Ik aanbid vol verwondering de grote Fortuna. Ik heb zoveel ontvangen dat ik er niet om maal wanneer ik het een of ander in al te ruime mate ontvang. Ik zeg tot het Genie, als het mij het spreekwoord vergeeft: Wie het kleine niet acht, krijgt over het grote geen macht. Wanneer ik een nieuw geschenk ontvang, kastijd ik mijn lichaam niet om de rekening te vereffenen, want als ik zou sterven | |
[pagina 28]
| |
zou ik de rekening niet kunnen vereffenen. De baat heeft de merites vanaf de eerste dag overtroffen, en is de merites blijven overtreffen. De merites zelf beschouw ik als een onderdeel van het ontvangen. Ook dat hunkeren naar een duidelijk of tastbaar resultaat schijnt mij een vorm van afvalligheid toe. Ik ben in alle oprechtheid bereid om af te zien van dit hoogst onnodige gedoe. Voor mij heeft het leven een visionair gezicht. Ook de moeilijkste, zwaarste daad is visionair. Het is slechts een keuze tussen zachte en woelige dromen. Mensen verachten kennis en het intellectuele leven, en dringen aan op daadkracht. Ik ben heel tevreden met kennis, als die mij maar vergund was. Het vergaren van kennis is een verheven genoegen, waaraan ik lange tijd voldoende zou hebben. Het hebben van een klein beetje kennis zou de wereld al de moeite waard maken. Altijd hoor ik de wet van Adastria, namelijk dat ‘elke ziel die enige waarheid had vergaard, tot een volgend tijdperk voor kwaad behoed zou moeten worden’. Ik weet dat de wereld waarin ik verkeer in de stad en op de boerderijen niet de wereld is die ik dénk. Ik ben mij van dat verschil bewust, en zal mij ervan bewust blijven. Op een dag zal ik de waarde en de wet van deze discrepantie kennen. Maar ik heb niet gemerkt dat er veel te winnen viel bij manipulatieve pogingen om de gedachtewereld te verwezenlijken. Vele geestdriftige lieden doen achtereenvolgende pogingen in die richting, en maken zichzelf belachelijk. Zij krijgen volkse manieren, het schuim staat hun op de lippen, ze haten en loochenen. Erger nog, ik neem waar dat er in de geschiedenis van de mensheid nooit één voorbeeld is geweest van mensen die slaagden volgens hun eigen criteria van welslagen. Ik bedoel dit polemisch, of als antwoord op de vraag: Waarom zou je je wereld niet verwezenlijken? Maar de wanhoop die de wet veroordeelt op grond van verachtelijk empirisme, werp ik verre van mij; want alles wat op een integere manier wordt ondernomen, zal slagen. Als we maar voldoende geduld oefenen, zullen we uiteindelijk winnen. Wij moeten zeer op onze hoede zijn voor het bedrog van het element tijd. Het kost heel veel tijd om te eten of te slapen, of honderd dollar te verdienen, en maar heel weinig om een hoop en een overtuiging te koesteren die het baken van ons leven worden. Wij verzorgen onze tuin, nuttigen onze maaltijden, bespreken het huishouden met onze vrouw, maar deze dingen maken geen indruk, zijn de volgende week alweer vergeten; in de eenzaamheid waarnaar elke mens altijd weer terugkeert, beschikt hij echter over een gezond verstand en inzichten die hij bij zijn overgang naar nieuwe werelden met zich mee zal nemen. ‘Sla geen acht op spotternij, sla geen acht op mislukking; vooruit maar weer, oud hart!’ lijken ze te zeggen, ‘alle gerechtigheid zal nog zegevieren; en de ware romantiek die de wereld als hoogste doel heeft te verwezenlijken, zal het veranderen van het genie in bruikbare kracht zijn’
Vertaling Peter Bergsma |
|