| |
| |
| |
de revisor
[1997/3]
| |
| |
| |
| |
| |
H.H. ter Balkt
Oden en Hymnen
Ode aan de leilinden en de lindeboom
Toen de mars van de aarde nog reusachtig was
en graan uitdeelde bij de vleet, haver en rogge,
hazelaar, haagbeuk en eik, aan de hoge hemel,
hoger dan nu, hielden de leilinden, leek het,
bos en veld bijeen, het huis en de wijde hazelaar
en het pad van het stookhok langs de kersenboom
naar de houten deur. Een lichtgroene fontein
was het lover van de linde die alleen stond,
dichtbij het hek. De leilinden waren toverrijk
als de bronzen gesp uit de mars: de rennende
vos op de gesp die zijn lange tong uitstak tegen
de bijlen. De leilinden stonden fijn geknoopt als
tapijten aan de nachthemel, de heldere sterren
schenen op hun blad en op de solitaire linde
waardoorheen de meikevers in hun botsautootjes
snorden en tikten. Het was toen nog alle jaren
mei en onder de linde klonken de stemmen op
van die er nog waren, als een vos met zijn tong
uit de bek haastte het pad zich van de deur
naar het stookhok. Rook wandelde, de grote mars
wentelde rond, de leilinden ruisten op avonden
dat de meelbestoven en vosrode meikevers vlogen
en niets verder was van de leilinden dan schrik,
verbijstering, dan de verre zang van de wegen.
Lichte schaduwen alsof de tover al bijna verging.
| |
| |
| |
Ode aan de betekenis
aan Gertrude Stein
Een bietenveld is een bietenveld is een bietenveld
De A73 is de A73, niet de A72 maar de A73, en let op de weg
De motregen is de motregen en niets dan de motregen
(Maar pas op dat de motregen geen gaten brandt in je hart)
En Troje voor de Trojanen
De spookrijders zijn vaak anderen dan de spookrijders
De gloeilamp in 't Mastbos is deze en geen andere gloeilamp
En de ster Venus is de ster Venus is niets dan de ster Venus
Bozer dan de nachtschade is een zwart hart met een zwarte tong
(En Troje voor de Trojanen)
De Itchen is de Itchen is de Itchen is de rivier de Itchen
En godallemachtig, Venus help mij, een kreeft is een kreeft
Nu het sterfbericht doorkwam van de eiken zijn de eiken
(Mars help de eiken) niet meer, niet langer de fiere eiken
Maar Troje voor de Trojanen
Richt standbeelden op voor de wormen, voor de regenwormen,
voor de aardwormen, langs de invals- en uitvalswegen, onder
de niet meer goedmoedige wolken, onder het mond-en-klauwzeer
Standbeelden voor de regenworm, voor de zegevierende wormen
En Troje voor de Trojanen
(1996)
| |
| |
| |
Ode aan de nachthemel boven Rome
Hoe sterk moet de oeroude nacht zijn
zo lang al boven de aarde die de stappen
van de verdwenen goden met zich voert
en hun echo's uitwaaierend in de cipressen
en die het gegrom van Jupiter en Trajanus
voortdraagt in de rammelende autobussen
- sterrennachten voortslepend in hun assen -
over de vierkante keien die je overal
gehamerd vindt waar allure, zij het ijler
of schoorvoetend, overleefde, terzijde
van de beroemde parken en de marmeren
trappen, als die genoemd naar Spanje
waar in de kokende schaduw, ergens in
het jaar 1821, John Keats doodging, en die
in de stoffige musea of die nog Bernini's
beitel hoorden, op dat plein met de vier
stromen; het is nacht, ook in de platanen
en in de woest kolkende Tiber onder
de brug met de engelen, die hun spons
en hun speer heffen naar de strooien eeuw.
| |
| |
| |
Ode aan de hoefsmid Sachs en de klompenmaker Bel
De kop van de oostenwind afgeslagen als de kap
van een ei; ruwe wind viel neer op het dak.
Windbrokken, vuilgele houtspaanders en -krullen
rolden rond in de werkplaatsen, daarna dreef
westenwind, zachtjes gloeiend, onder het halve
hoefijzer van de maan. Boven de asfaltbronnen
sproeiden sterren hun lichten als vonken, de klop
van paarden leek op een kort aanslaande motor;
westenwind hief zijn zoete hamer als de smid
Sachs bij zijn aambeeld; oostenwind rustte wit
rokend uit bij 't vuur en nog even lichtte
winter op, als eens met kerstmis de hoge hijskraan
witschitterend als lindenhout, als de kromstaf
uit de houtschaaf in de hand van Bel; monotoon
ratelde in de heiige ochtenden de lopende band
in de Coöperatieve bij zijn rijen paarden en wagens:
ketels, ijzeren trappen die de maandagen karnden
en de melk, nabij de Oudegyptische maalderij.
Hout en ijzer krulden om, in de room verwittigden
goudklompjes de komst van de boter, en sierlijk
als de bijendans en linde vruchten wikkelde nikkel
om de boter verpakkingen van sneeuwwit papier:
de paarden stampvoetten bij de treden, oostenwind
begon hard te blazen in de huizen van Sachs en Bel.
| |
| |
| |
Laaglandse Hymnen
Een zweem van postiljonmos
Een zweem van postiljonmos op het erf, een vonk
van de blijdschap waaruit je dronk, woest waaiende
wolk die zijn regen uitwierp op de groene haag,
stappen die goede tijding brachten. Amulet
die als een zon te branden hing, hoog in de ruit;
een zweem van ons - wapperend lint, vastgebonden
aan de vlier, bij de geesten tegen demonen
in de hof. Hoed ons, uilen. Stof, hoed de wegen.
Dunner de schilden, kouder het oog; amulet
schonk zijn straling leeg tegen de meteoren,
de horizon golfde doordat hij iets vreemds at.
Een zweem van de regen, een zweem van de vreugde,
dat is alles wat er is. Een zweem droegen wij
verder, een zweem, en dit is alleen voor dat zweem.
| |
| |
| |
Gerrit van Honthorst
Hier wordt wie is genoemd ‘Artisto
al lavoro’ door een lamp bestraald;
een melkglazen schijf tussenbeide;
klinkklare nacht op dat schilderij.
Ze noemden jou ‘Gerrit van de nacht’
en donker, heel veel donker stapelt
zich bij 't ronde vrouwenhoofd en
de spiedende man, beide van steen.
Je linkerhand doorbladert een dik
boek; temidden van stenen koppen
(of is 't gips) jouw stenen gezicht
uit 't noorden (ja, dat zul jij zijn);
wijde ogen zien de sater aan.
Waarom op die nacht die schijf, dat licht.
1590-1656
Galleria Nazionale d'Arte Antica, Rome
| |
| |
| |
En mij voor barsten lang bewaar (Opschrift op een luiklok, 1737)
aan Johannes Brugman (ca. 1400-1473)
Ik werd gejaagd mijn leven lang.
Tongen joegen onder de storm;
de sikkels het koren, onweer
de torens. Rood vuur blies oorlog
(in het kruithuis dans van vonken.)
Pacten drupten op de dwaalweg:
honingzoete..., mijn stappen op
de voet. Webben verklikten mij.
Langs de rondwegen, ivoren
palissaden, wit stralende.
O kruithuizen aan de wandel.
Onder luiklokken en wolken,
galgenveld vaarwel; vlucht vaarwel.
Ik werd gejaagd mijn leven lang.
|
|