De Revisor. Jaargang 16
(1989)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 64]
| |
Kettingvers in RotterdamVoorafHet kettingvers, dat in Europa onder het Japanse woord renga (= kettinglied) bekendstaat, is, naast een andere oervorm van de klassieke Japanse poëzie (d.w.z. de vijf-zeven-vijf-zeven-zeven lettergrepen tellende waka of tanka, waarvan de oudste zelfs van rond 450 dateert), een van oudsher geliefde vorm van verskunst. De renga, beoefend door twee of meer dichters, ontstond in de achtste eeuw als de korte renga; dit dichterlijk vraag- en antwoordspel van vijf-zeven-vijf lettergrepen, gevolgd door een antwoord van zevenzeven lettergrepen treffen wij aan in de uit de achtste eeuw daterende bundel Manyōshū (= Verzameling van tienduizend woorden). In de eerste helft van de twaalfde eeuw maakte de korte renga een wending naar de virtuoze lange renga. Hierbij wordt de afwisseling van vijf-zeven-vijf en zeven-zeven lettergrepen, door bij toerbeurt te reciteren, herhaald tot het honderdste slotvers van zevenzeven lettergrepen. Haar bloei en haar ondergaan speelden zich af tegen een decor van maatschappelijke veranderingen. Met de opkomst van de bushi, de krijgsherenklasse, in de veertiende eeuw, ging de lange renga ten onder, ook al omdat de krijgsherenklasse weinig literaire bekwaamheid bezat. In deze rumoerige periode echter - door de opkomst van een koopliedenklasse naast de bushi - ligt de kiem voor het ontstaan van een superieure kettingverskunst. Men spreekt dan over de renku, het kettingvers. De renku bereikte haar hoogtepunt met de dichter Bashō Matsuo (1644-1694). De renku-zitting uit de school van Bashō strekte zich uit, als een dichterlijke beurtzang, over zesendertig verzen; deze vorm wordt | |
[pagina 65]
| |
kasen (= poëzie-genie) genoemd. Een kasen-zitting wordt gevoerd volgens strakke voorschriften. De zesendertig verzen zijn als volgt ingedeeld: ‘de eerste vouw’ (voorpagina: 6 verzen, achterpagina: 12 verzen) en ‘de laatste vouw’ (voorpagina: 12 verzen, achterpagina: 6 verzen). De verzen worden verdeeld in ‘seizoenmeldende’ en ‘seizoenloze’ verzen. De seizoenmeldende verzen zijn: het startvers, het maanvers en het bloesemvers, alsmede de drie verzen die daar respectievelijk direct op volgen. De plaats van de maan- en bloesemverzen ligt vast. Het dichterlijk gewicht van de lente en de herfst is groter dan dat van de winter en de zomer. Na een lentevers volgt dan ook een sequens van drie tot vijf verzen, waarin men over de lente blijft dichten, en dat geldt ook bij herfstverzen. Bij zomer- en winterverzen mag men slechts met één vers afronden. Uiteindelijk - als het belangrijkste begrip - moet een kasen-zitting met een lichtvoetige wendbaarheid voortgaan. Het is goed om te zien dat dit charismatische literaire erfgoed door talloze studies nu geheel toegankelijk is geworden en een toenemende belangstelling geniet. Een buitengewoon uniek karakter draagt de hierna opgenomen zitting Kettingvers in Rotterdam, aangezien de dichters in deze zitting hun verzen dichtten en reciteerden naar het voorschrift uit de school van Bashō: op één uitzondering na. In plaats van de afwisseling van vijf-zeven-vijf en zeven-zeven lettergrepen wordt die van het drie- en tweeregelig vers toegepast. De zitting is gehouden op 27 juni 1986, tijdens het zeventiende Poetry International in Rotterdam, in de warme tuin van de familie Pieters even buiten de stad Rotterdam. De deelnemers aan de zitting zijn Makoto Ooka, als hoofdgast, Robert Anker, J. Bernlef en Willem van Toorn, als gastheer. In de hierna opgenomen zitting worden de deelnemende dichters, zoals gebruikelijk is bij een kettingvers-zitting, met hun voornaam aangeduid. Op 27 juni 1986 zijn de verzen 1 t/m 18 ontstaan. De verzen 19 t/m 28 vlogen per brief door de reusachtige lucht tussen Nederland en Tokio. Vers 29 t/m slotvers 36 zijn vervaardigd op 2 juni 1987, tijdens het achttiende Poetry International in Rotterdam. Overigens is de Japanse versie van deze zitting Kettingvers in Rotterdam verschenen in het september nummer (1988) van het poëzietijdschrift Kashin (=bloemgodin), uitgeverij Kashin-sha te Tokio.
Noriko de Vroomen | |
[pagina 66]
| |
Terug in deze (drieregelig, seizoen: zomer, trefwoord voor het seizoen: zomerse havenstad, startvers, gedicht door de hoofdgast). Het startvers is een openingsrede van de hoofdgast en dient te vermelden bij welke gelegenheid de zitting plaatsvindt.
Ontstaat er een (tweeregelig, seizoen: zomer, trefwoord voor het seizoen: tropen, ‘nevenstaand’, d.w.z. tweede vers, gedicht door de gastheer). Het tweede vers moet te zamen met het startvers inhoudelijk een geheel vormen.
Hinkelend door grammatica's (drieregelig, seizoenloos vers, derde vers). In het derde vers moet een wending worden gemaakt. Het derde vers is daarom bij uitstek geschikt om de kunstvaardigheid van de betreffende dichter te beproeven.
Wordt het later, (tweeregelig, seizoen: herfst, trefwoord voor het seizoen: vallen bladen).
Geen poëtische maan (drieregelig, seizoen: herfst, trefwoord voor het seizoen: maan, maanvers). Het vijfde vers van de eerste vouw, voorpagina is een vaste plaats voor een maanvers. ‘Maan’ als trefwoord duidt op de herfst.
Kijk naar de (tweeregelig, seizoen: herfst, trefwoord voor het seizoen: herfst). Als regel blijft men, na een maanvers, over de herfst dichten.
Architecten uit een (drieregelig, seizoenloos vers, beginvers van de achterpagina van de eerste vouw).
Onder sneeuw op (tweeregelig, seizoen: lente, trefwoord voor het seizoen: ‘sneeuw’). Het achtste vers is het officiële maanvers. Maar het wordt naar het veertiende vers verschoven, en dat, als regel, mag. ‘Sneeuw’ is gewoonlijk een trefwoord voor de winter, maar hier in dit vers is duidelijk sprake van de vroege lente.
Plotseling wordt de (drieregelig, seizoen: lente, trefwoord voor het seizoen: seringe). | |
[pagina 67]
| |
Terug in deze zomerse havenstad
Niet voor de handel, maar om stemmen uit te wisselen
in het minst vervuilde van alle gebieden. Makoto
Ontstaat er een kinderlijk Babel
uit tien talen in deze onverwachte tropen. Willem
Hinkelend door grammatica's,
tollend, tegels tellend,
belandt men in de bar van het hotel. Henk
Wordt het later, loopt er regen uit het glas,
vallen bladen om en woorden en hun dichters. Robert
Geen poëtische maan in zicht boven het veld
in een verkleind Mexico,Ga naar eindnoot* maar de mist
van sigaretten als de verliezers naar huis zijn. Willem
Kijk naar de bladeren in het lege zwembad.
Bedenk: ‘herfst’Ga naar eindnoot** komt van ‘genoeg van volheid’. Makoto
Architecten uit een buitenwijk plantten weer een hart
in deze lege stad van Zadkine. Straten waaien
naar het water waar het eigen hart stijgt en keldert. Robert
Onder sneeuw op kale takken woont het zwijgend gat.
Maanden staat het stil op springen. Henk
Plotseling wordt de bloemenwinkel een en al kleur
In dit vrolijk Parijs van seringegeuren
is alleen de betaal-wc een afstotende stalen capsule. Makoto
| |
[pagina 68]
| |
En onder de (tweeregelig, seizoen: lente, trefwoord voor het seizoen: voorjaar). Het dichterlijk ‘gewicht’ van de lente en de herfst is groter dan dat van de winter en de zomer. De sequens van lenteverzen is dus van drie tot vijf.
In de grootmoeders (drieregelig, seizoenloos vers).
Hier dus loopt (tweeregelig, seizoenloos vers).
Over de schepen (drieregelig, seizoenloos vers). Willem geeft met dit vers aan Makoto de gelegenheid om in het volgende vers zijn liefdesvers te dichten.
Een zomermaan verlicht (tweeregelig, seizoen: zomer, trefwoord voor het seizoen: zomermaan, maanvers, liefdesvers). Dit is een vaste plaats voor een maanvers. Als regel moet men in een zitting een of twee keer liefdesvers dichten. De sequens van liefdesvers telt meestal drie verzen.
Het hangt in (drieregelig, seizoenloos vers, liefdesvers).
Het schuift in (tweeregelig, liefdesvers, seizoenloos vers).
Wanneer de lente (drieregelig, seizoen: lente, trefwoord voor het seizoen: kersebloesem, bloesemvers). Dit is een vaste plaats voor een bloesemvers. ‘Bloesem’ als trefwoord duidt op de lente.
Terwijl de meeuwen (tweeregelig, seizoen: lente, trefwoord voor het seizoen: zwaluwen). Na een bloesemvers, dat tevens een lentevers is, volgt een sequens van drie tot vijf lenteverzen. | |
[pagina 69]
| |
En onder de straat nog de blauwdruk
Getekend op een zwart voorjaar van vroeger. Willem
In de grootmoeders van nu wonen de meisjes van toen.
Zij wuiven, maar niemand ziet hen.
Hoe onverschillig flonkeren meisjesogen. Henk
Hier dus loopt het grote woord binnen om na overslag
weer uit te gaan naar duizend harten: bloemen, ogen. Robert
Over de schepen nu. Hoe je ze namen
moet geven om ze nog te kunnen volgen
na hun afreis. Namen van gedachte meisjes. Willem
Een zomermaan verlicht een groot kerkhof
waar herinneringen aan appel, slang en vijgeblad slapen. Makoto
Het hangt in Boymans, in een andere zaal.
Hier is het modern. Ze gaat maar gauw naar huis,
de schippersvrouw, en zoent haar man en morgen weg. Robert
Het schuift in het ruim van zijn dromen.
Zij lijkt hem jonger in het ochtendlicht. Henk
Wanneer de lente op zijn einde loopt, willen de kersebloesems haastig vallen
en spreiden hun eigen witte bed uit op de aarde.
Het uitverkoren uitzicht om aan de eeuwigheid te denken. Makoto
Terwijl de zwaluwen, meisjesnamen volgend,
moedig hun onbekende reis aangaan. Willem
| |
[pagina 70]
| |
Nog zijn er (drieregelig, seizoen: lente, trefwoord voor het seizoen: bloemen, beginvers van de voorpagina van de laatste vouw).
Omdat er richting (tweeregelig, seizoenloos vers).
Geen weet heeft (drieregelig, seizoenloos vers).
Hier waait de (tweeregelig, seizoenloos vers).
Hier is het (drieregelig, seizoenloos vers). Naast de verdeling in seizoenmeldende en seizoenloze verzen, heeft men nog een andere verdeling. Namelijk die in verzen over taferelen en landschappen en verzen over menselijke bezigheden en gevoelens. Deze laatste verzen kunnen zowel in de eerste als in de derde persoon gesteld zijn.
Haastig schuifelt een (tweeregelig, seizoenloos vers).
Minieme sporen van (drieregelig, liefdesvers, seizoenloos vers).
Alles gaat teloor. (tweeregelig, liefdesvers, seizoenloos vers).
Maar kijk mijn (drieregelig, liefdesvers, seizoen: winter, trefwoord voor het seizoen: reiger). Een wintervers mag ook in zijn eentje staan. | |
[pagina 71]
| |
Nog zijn er geen bloemen
Het regent zelfs
Waarom loop ik dan toch buiten zonder jas? Henk
Omdat er richting is in wie jou loopt, omdat
je jas te klein en zal het regenen in dat seizoen. Robert
Geen weet heeft mijn gezicht
van hoe ik kijk, geen weet
van mijn blik de sterren Henk
Hier waait de warme regen aan uit zee, het dal
trekt dicht. De laatste snelle ster een satelliet. Willem
Hier is het stadrand, binnen wilde steeds naar buiten.
Maar het is vandaag en alles. Schuif ik binnen mee
met het buiten naar de goede dood. Door jou. Robert
Haastig schuifelt een mier van dit jaar
door een leeg slakkehuis van vorig jaar. Makoto
Minieme sporen van ons neemt hij waar
in de kalk. Jij raapte de schelp van het pad.
Ik hield hem aan mijn oor. Het bonzen van mijn hart. Willem
Alles gaat teloor. Ik zie hoe je al bukkend
naar de schelp een haar verloor. Henk
Maar kijk mijn lief, de ondergaande zon achter mij
is een en al rust, van een zinkende pracht.
In de vijver voor ons omgeeft een krans van licht een groepje reigers. Makoto
| |
[pagina 72]
| |
Mooi gezegd, jij (tweeregelig, seizoen: herfst, trefwoord voor het scizoen: bladval). Het volgende vers is een vast maanvers, zodat hier een herfstvers wordt gedicht.
Komt maneschijn, dus (drieregelig, seizoen: herfst, trefwoord voor het seizoen: maneschijn, maanvers).
Tot in de herfst (tweeregelig, seizoen: herfst, trefwoord voor het seizoen: herfst).
Terug in het museum (drieregelig, seizoenloos vers, beginvers van de laatste vouw, achterpagina).
Zeg meisje, ik (tweeregelig, seizoenloos vers).
Maar dat is (drieregelig, seizoenloos vers).
Wat denkbaar is, (tweeregelig, seizoen: lente, trefwoord voor het seizoen: knop). Het volgende vers is een vast bloesemvers. Als het daaraan voorafgaande vers moet men hier een lentevers dichten.
Nu pas ken (drieregelig, seizoen: lente, trefwoord voor het seizoen: meidoorn, bloesemvers).
Kijk, onder het (tweeregelig, seizoen: lente, trefwoord voor het seizoen: bloesems). Het 36e vers is ageku (= voltooid vers), en is een uiting van vreugde bij het voltooien van de zitting. | |
[pagina 73]
| |
Mooi gezegd, jij bent al hoe het wordt, achter je raam.
Maar ik moet nog op straat en zonder jas. Bladval, regen. Robert
Komt maneschijn, dus
weerschijn van echt licht
herinnering van zon is je vervelde huid. Henk
Tot in de herfst soms kleine schilfers in de lakens.
Zomer die je als een dunne mantel aflegt. Willem
Terug in het museum, een andere zaal, een danseres
van Degas draait traag over de vloer, het doek is leeg
maar ook de zaal, de deur staat open naar de stad. Robert
Zeg meisje, ik zie hoe jouw lange haar zich als muziek
door het geraas van de stad weeft. Makoto
Maar dat is in gedachten, hier heerst nog de stilte
van het vijfde jaargetij. Wacht, op dat witte
vlak tussen ons in maken wij nu een beeld. Willem
Wat denkbaar is, wil op den duur bestaan,
breekt als een knop verbaasd naar buiten. Henk
Nu pas ken ik je, nu ik mezelf
in jou heb stilgeschilderd onder de meidoorn
die ons en wie maar naar ons kijkt behoedt. Robert
Kijk, onder het gewaad van kortstondige lentebloesems
ademen alle cellen het wezen der schoonheid. Makoto
| |
[pagina 74]
| |
NawoordenIEen van de belangrijke onderdelen van de geschiedenis van de Japanse poëzie is het maken van poëzie in gezelschapsverband dat sinds de middeleeuwen volop in zwang is. De meest karakteristieke vorm hiervan wordt renga (kettinglied) of renku (kettingvers) genoemd. Het aantal deelnemers is onbeperkt, als het er maar meer dan twee zijn. Drie tot vijf personen wordt ideaal gevonden. Bashō Matsuo (1644-1694), de hoogst gewaardeerde dichter van de klassieke Japanse poëzie wiens werk nog steeds bijzonder veel liefhebbers heeft, geniet bekendheid als auteur van reisjournalen (zoals De smalle weg naar het hoge Noorden) en als dichter van haiku-poëzie (verzen van 5-7-5 lettergrepen). Maar de ware betekenis en de persoonlijkheid van Bashō zijn gelegen in de omstandigheid dat hij maker, organisator en begeleider was van haikai-no-renga (speels-humoristische kettingliederen), ook wel renku geheten (kettingvers). Bij de renga wordt een vaste afwisseling van zeventien en veertien lettergrepen aangehouden. De verzen worden bij toerbeurt gereciteerd, en dat herhaalt zich tot het vijftigste of het honderdste, dat het slotvers is; soms gaat het nog langer door. Maar de kasen (poëziegenie) met een lengte van zesendertig verzen, tot stand gekomen in de zeventiende eeuw, de tijd van Bashō, geniet de grootste populariteit en wordt ook nu nog als een geliefde vorm beoefend. Toen ik in de twintig en dertig was, las ik bij voorkeur de Europese poëzie van de twintigste eeuw, en bij het maken van mijn gedichten onderging ik er de invloed van. Ik voelde me vooral sterk aangetrokken tot surrealistische werken, zoals van Paul Eluard, Andre Bréton, Max Ernst en Joan Miro, en had ten opzichte van de Japanse traditionele poëzie nogal een gevoel van afkeer. Maar eigenlijk is het haast onmogelijk voor een dichter om - ongeacht zijn overtuiging - zijn dichtersleven voort te zetten, als hij zich distantieert van de poëzietraditie die zijn eigen moedertaal heeft voortgebracht. Ik denk eerder dat het een serieuze taak is van dichters van een nieuwe generatie om de traditie waarin zij staan in hun eigen verantwoordelijkheid op te nemen en er op voort te bouwen. Zodoende ben ik, toen ik tegen de vijfendertig liep, opnieuw op zoek gegaan naar de traditionele Japanse poëzie. Het was overigens een vanzelfsprekende ontwikkeling in mijn zoektocht naar een poëzie. En ik heb daar, als een persoonlijke aangelegenheid, de traditie van het dichten in gezelschapsverband herontdekt, die kunstvorm waarvan het essentieel belang door velen was vergeten. Dat ik me inspan om de renga- en renku-traditie in hedendaagse poëzie over te planten en haar opnieuw te laten leven, komt omdat ik ontdekt heb dat er een soort krachtig communicatiemiddel aanwezig zou kunnen zijn. In de hedendaagse poëzie is dit teloorgegaan, als gevolge van het feit dat men zich slechts aan zijn persoonlijke binnenwereld heeft gehecht. Ik ben dus begonnen om met mijn vrienden in een hedendaagse vrije stijl kettingverzen te maken. Wij noemen het renshi (=kettinggedicht) en maken zo een onderscheid met de klassieke vorm van de renga en renku. Sinds begin 1980 heb ik me ermee bezig gehouden en ik heb aan veel zittingen meegedaan, niet alleen in Japan, maar ook in Michigan in de USA, in West-Berlijn, in Parijs en in Rotterdam. De deelnemende dichters zeiden na afloop dat zij van het dichten in gezelschapsverband een stimulans ervaren hadden, dat het opwindend was. Zij toonden veel interesse voor deze manier van werken, ondanks het feit dat het maken van gedichten, aan één tafel omringd door anderen, in zekere zin het openstellen van je geheime werkkamer aan anderen betekent. Men zou wel haast denken dat het dichten in gezelschapsverband een werkzaamheid is die gepaard gaat met pijnlijke compromissen en beperkingen. Zelfs in Japan zijn er dichters, die nog geen ervaring hebben met het kettingvers. Ook zij koesteren die soort gedachten, en hekelen de activiteit. Het is zeker waar dat deze neiging het sterkst is bij wie poëzie beschouwen als niets anders dan de zelf-uitdrukking van hun ego, en dat het énig en onvoorwaardelijk is. Maar de problematiek van de hedendaagse poëzie ligt er toch in dat dit soort poëzie zo ernstig is verzwakt dat zij niet om aan te zien is, hoe hevig men haar ook verdedigt. Als men het eens zelf ervaart, kan men dit allemaal duidelijk inzien. Het dichten in gezelschapsverband brengt, juist door de beperkingen, blije ontdekkingen met zich: een bevrijding van jezelf, en de eigenschappen en capaciteiten van jezelf | |
[pagina 75]
| |
en de anderen. Alle sport-wedstrijden zijn grenzeloos interessant, omdat zij nu eenmaal volgens regels gespeeld worden. Daar lijkt het kettingvers op. In Rotterdam heb ik twee keer ervaring opgedaan met kettingverzen. De eerste keer was in 1985, tijdens Poetry International in Rotterdam. Mijn goede vriend Martin Mooij, secretaris van het Poetry Festival, zei glimlachend van vreugde het volgende, vlak na mijn aankomst in Rotterdam - daarvóór had ik in West-Berlijn met Duitse dichters kettingverzen gedicht -: ‘Makoto, de dichters wachten op je komst. Want zij willen graag renga met je maken.’ Toen was het een ééndaagse - vier uren durende - zitting. Een andere Japanse dichter, Hiroshi Kawasaki, nam ook deel en wij waren met ons achten. Wij splitsten ons in twee groepen. Als regels voor die zitting had ik een aantal voorstellen gedaan. Ieder dicht bij toerbeurt een vers van vier regels. Iedereen schrijft het eigen vers eerst in zijn moedertaal en daarna de vertaling in het Engels om de betekenis ervan door te geven. Vervolgens reciteert iedereen het eigen vers in de originele taal, waardoor de anderen de sfeer van het vers kunnen voelen. Het is niet nodig dat wij ons met ons allen inspannen om naar een samenhangend thema op zoek te gaan, omdat dit de ware eigenschap van renga overtreedt. Men neemt een beeld of een gedachte uit de laatste regel van het voorafgaand vers als leidraad voor het eigen vers. Deelnemers van mijn groep waren Adrian Henri (Engeland), Antonio Cisneros (Peru), Hester Knibbe (Nederland) en ikzelf (Japan). Het was dus een kettingvers in vier talen. Wij hebben zo in vier uur tijd twaalf verzen gemaakt. Het was een ideaal tempo en de kwaliteit van de zitting was voor mij zeer bevredigend. De zitting Kettingvers in Rotterdam, die ik met de Nederlandse dichters Robert Anker, J. Bernlef en Willem van Toorn heb gehouden, was zodoende de tweede keer in Nederland. Maar al was het de tweede keer, wat inhoud en manier van dichten betreft, was het totaal nieuw en heel anders dan de eerste keer. Ten eerste stelden de Nederlandse dichters een aantal voorwaarden die zeer verrassend op mij overkwamen. Namelijk: deze zitting wordt gehouden volgens de kasen-vorm die de meest geliefde vorm in Japan is; zij wordt gevoerd volgens de strakke voorschriften uit de school van Bashō in de zeventiende eeuw, althans binnen de grenzen van het mogelijke; bij wijze van uitzondering wordt de afwisseling van 17 en 14 lettergrepen vervangen door drie- en tweeregelige verzen. Dit waren de voorwaarden die ik bij in buitenland plaatsgevonden zittingen nooit had toegepast. Nu ben ik van mening dat dit soort voorschriften en voorwaarden onafscheidelijk aan de taal-eigenschappen van het Japans en de culturele traditie verbonden zijn. Dat men ze op buitenlandse talen toepast, dacht ik, betekent een onnodige versterking van de beperkende aspecten. Maar de Nederlandse dichters zeiden: ‘Als dat zo ligt, dan is dat des te interessanter. Zullen wij maar volgens deze voorschriften proberen te dichten?’ Mijn zorgen werden op deze manier onmiddellijk weggeblazen door hun ondernemende en experimentele geest. Dat de Nederlandse dichters dit allemaal voorstelden, kwam ongetwijfeld door hun interesse voor de klassieke Japanse verskunst die zij koesterden via Noriko de Vroomen. Zij werd als contact-persoon en vertaalster bij dit kettingvers-project betrokken en is zeer actief bezig geweest. Deze zitting is dus gevoerd overeenkomstig de klassieke kasen-vorm, voor mij de eerste keer in het buitenland. Nu is echter wel duidelijk te zien dat er in deze zitting een aantal factoren aanwezig zijn die van de Japanse kasen-vorm afwijken. Maar daarom vind ik het juist boeiend. Bijvoorbeeld, in sommige gedeeltes kan men de neiging bespeuren om een aantal verzen achter elkaar over eenzelfde thema te dichten. Deze neiging wordt bij het klassiek kettingvers beschouwd als een factor die de dichter moet vermijden, omdat hij gevraagd wordt met zijn vers telkens in een nieuwe situatie te overgaan. Een van de ontdekkingen bij de zittingen met de Europese dichters is, dat zij sterk de neiging hebben om middelpuntzoekend en opbouwend op zoek te gaan naar een consistent thema in een gedicht. Daarentegen heeft de Japanse poëzie als traditie de neiging om zich, middelpuntvliedend en ontvouwend, verder uit te strekken. Tijdens deze zitting zag ik wel zo af en toe de neiging om twee à drie verzen achter elkaar over hetzelfde thema te dichten, maar heb ik toch niet gezegd dat het bezwaarlijk was, omdat het tegenstrijdig was met de Japanse regels. Ik was eerder nieuwsgierig hoe de zitting zich verder zou ontwikkelen. Door de ervaring van het dichten in | |
[pagina 76]
| |
gezelschapsverband ontdek je soms de essentiële eigenschappen van de poëzie van je eigen land. Fundamenteel gezien, komt het maken van kettingverzen zowel voor de Nederlandse dichters als ook voor mijzelf uiteindelijk neer op de kwestie hoe jezelf poëzie maakt. Wanneer een dichter aan een zitting deelneemt, dan is er een vers dat hij op dat moment vervaardigt. Zijn kennis van de poëzie-traditie en zijn angst inzake het lot van de moderne poëzie raken daar in vergetelheid. Er is dan slechts aanwezig de opborrelende geboorte van een poëzie die een bevredigende ‘gerundium-tegenwoordige-tijd’ heeft. Een van de bronnen voor dit bevredigend gevoel is de sensatie die voortkomt uit het feit dat je je eigen vers samen met andere deelnemers deelt en dat je aanwezig bent bij de geboorte van andermans vers. Er treedt, met andere woorden, een verjonging van geest op die er toe bijdraagt dat je de spirituële uitwisseling tussen de anderen en jezelf werkelijk helder en levendig kunt waarnemen. Tenminste, zo ervaar ik het wel. Het onderling gebabbel tijdens een zitting geeft de inhoud van een zitting dan ook een drie-dimensionele diepte en maakt tevens het begrip voor elkaar, dat voorheen slechts oppervlakkig was, in snel tempo dieper. In die zin heeft het kettingvers, naast het belang van de tot stand gekomen verzen, een unieke waarde in het belang van de daad zèlf van het vervaardigen. Waarom dat zo is? Bij de deelname aan een kettingverszitting wordt een dichter niet alleen verzocht de maker van een vers te zijn, maar tegelijkertijd ook een lezer en een criticus, en bovendien wordt deze rolverdeling bliksemsnel en voortdurend afgewisseld. De dichter neemt, met andere woorden, deel aan een spannend spel. In onze hedendaagse maatschappij naar schrikwekkend ontwikkelde materialistische beschaving waarin de mensen worden gedwongen om steeds erger in een eenzame staat voort te leven, denk ik dat ‘de vorm kettingvers’ een belangrijk experiment is om op gemotiveerde wijze voor het voortbestaan van poëzie te pleiten.
Makoto Ooka Vertaling Noriko de Vroomen | |
IIWat is een dichter? Een dichter is iemand die aan een tafel zit met een blad papier erop waar woorden op staan. Een potloodje wiebelt tussen zijn vingers terwijl hij uit het raam staart. Na een uur streept hij twee woorden door en moet nu maar geloven dat hij een vruchtbare zitting heeft gehad. Aan zo iemand - aan mij dus - wordt gevraagd mee te doen aan een Japans poëziespel, de renga. Daar zit ie dan, onder een boom in een Rotterdamse tuin met een zwembad waarin een bekende Nederlandse dichteres rondspartelt. Zijn collega's, J. Bernlef en Willem van Toorn, leunen ontspannen achterover - biertje, sigaretje - en nemen vrolijk kakelend de Nederlandse poëzie door, terwijl Noriko de Vroomen met Makato Ooka in het Japans overlegt over de vertaling van de versregels die voornoemde dichters zojuist hebben afgescheiden. Of ik in een minuut of vijf ook iets wil produceren. Ik besluit een ommetje te maken door de tuin. De verleiding is groot aan te haken bij de vorige strofe, hoewel dat niet mag want in een renga moeten grote sprongen gemaakt worden. Ik vermoed dat dat in een gesloten cultuur als de traditionele Japanse heel bevrijdend is maar hier in het westen, waar alles op de tocht staat, snakken wij naar enig cement, althans als illusie op papier. Daarom stop ik Ooka's romantische landschap maar in een lijst, alsof het een schilderij in Boymans is, en laat de schippersvrouw vervolgens haar man zoenen, want er moet liefde in deze strofe. Noriko fronst haar wenkbrauwen maar ik leun bevrijd achterover met een biertje en een sigaret en lul Bernlef, die nu moet, de oren van zijn hoofd. Hij blijft echter zitten en schrijft onverstoorbaar mijn schippersvrouw de dromen van haar man binnen. Ooka probeert het tij nog te keren met kersenbloesems maar genadeloos hecht Van Toorn de ‘eerste vrouw’ af met schepen die de haven verlaten. Japan in Rotterdam: een memorabele ervaring.
Robert Anker | |
[pagina 77]
| |
IIIIk herinner mij hoe Robert Anker kort aangebonden over het geschoren gazon stapte en met strakke blik een sierlijke strategie voor ons probleem uitdacht: hoe de voor ons traditionele beelden van de japanse poëzie aan onze wat aardser en individualistischer instelling te koppelen. Listig glimlachend ging hij na een tijd van nadenkend rondstappen weer zitten en schreef zijn oplossing: hij had het gedicht van Ooka in een lijstje gevat, er een schilderij in een museum van gemaakt. Mooi, maar van op een afstand te bekijken. En zo bleef het. Twee vriendelijke maar zelfs door strenge voorschriften niet met elkaar te verbinden poëtische tradities. Als olie en water. Allebei vloeibaar, maar onvermengbaar. Er waren momenten waarop ik met een zekere afgunst toekeek hoe vanzelfsprekend Ooka zich van oeroude beelden bediende. Het ging er niet om dat hij iets nieuws bedacht, het ging erom dat hij die oude beelden opnieuw in gebruik nam. Op zulke momenten voelde ik me soms lichtelijk belachelijk met mijn eigen vondstjes, tot stand gekomen onder het oog van twee vrienden die ik toch gewoonlijk niet tot aan mijn schrijftafel toelaat. Poëzie is kinderspel, schreef Lucebert al, maar om het ook letterlijk te spelen bleef voor mij een boeiende maar ook wat onwennige ervaring.
J. Bernlef | |
IVAan rederijkerskamers moest ik denken, toen Noriko de Vroomen Robert Anker, J. Bernlef en mij namens Makoto Ooka uitnodigde deel te nemen aan zijn kettingversprojekt - aan streng voorgeschreven vormen, balladen met refreinen, rondelen, kortom al die historische vormen die zo ver achter ons liggen. Wat moesten drie elk op hun eigen manier anarchistische Nederlandse dichters met iets dat zo strikt aan banden gelegd leek als het eeuwenoude Japanse kettingvers, met opdrachten als ‘tweeregelig, seizoen zomer’, of ‘het vijfde vers van de eerste vouw, voorpagina is de vaste plaats voor een maanvers’? Zouden de zittingen niet doortrokken zijn van een voortdurend verzet, dat door onze hoffelijke Japanse hoofdgast mild moest worden onderdrukt? Dat was ook zo. Wie de verzen hierna goed leest, ziet dat verzet in werking: de pogingen van Anker, Bernlef en mij los te komen van de vastgelegde symboliek, de voorgeschreven vorm, de traditionele betekenisdragers (‘maan’, ‘roos’, ‘zwaan’, ‘hart’) waar bij ons de Vijftigers korte metten mee maakten, en met onze eigen toon en thematiek binnen te dringen in dat eeuwenoude bolwerk. Er was een punt waarop dat met enig wantrouwen begonnen spel plotseling interessant werd; voor mij was dat bij de ontdekking dat het ergens achter of binnenin die vormen toch bleek te gaan over wat alle poëzie beweegt: de kleine, futiele, dappere bewegingen van mensen tegen de achtergrond van de grote stromen van tijd en natuur: de seizoenen, de jaren, leven en dood.
Willem van Toorn |
|