Friedrich Hölderlin
Aandenken
1803
De dierbaarste, omdat hij vurige geest
En behouden vaart belooft de schippers.
En de tuinen van Bordeaux
Daar, waar langs scherpe oever
Verder gaat het pad en diep in de rivier
Neerstort de beek, daarboven echter
Eiken en zilverpopulieren;
Nog vaak denk ik eraan en hoe
Over de molen, het iepenbos,
Maar op de binnenplaats groeit een vijgeboom.
Wanneer gelijk zijn nacht en dag,
Wiegende luchten trekken.
Iemand mij de geurende beker reiken,
Opdat ik rusten kan; want zoet
Zou zijn onder schaduw de slaap.
Zielloos door sterfelijke
Gedachten te zijn. Maar goed
Is een gesprek en te zeggen
De overtuiging van het hart, veel te horen
En daden welke geschied zijn.
Waar echter zijn mijn vrienden? Bellarmin
En zijn metgezellen? Velen
Zijn bevreesd tot de bron te gaan;
De rijkdom namelijk begint
Zoals schilders, verzamelen
De pracht van de aarde en versmaden
De gevleugelde strijd niet, en
Eenzaam te leven, jarenlang, onder
De ontbladerde mast, waar niet de nacht doorgloeien
De feestdagen van de stad,
En snarenspel en aangeboren dans niet.
Nu echter zijn naar de Indiërs
Daar bij de winderige spits
Bij wijnbergen, waar omlaag
En te zamen met de schitterende
Garonne breed als een meer
Uitstroomt de rivier. De zee echter
Neemt en geeft gedachtenis,
En ook de liefde vestigt naarstig de ogen,
Wat blijft echter, stichten de dichters.
Vertaling Kester Freriks
|
|