Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2008
(2008)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||
Van woerde tot woerde oft van synne te sinne of van beiden ondermenghet
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||
Oec en meyne ic in desen werke in neghenen poente jeghen die meyninghe der Scriftueren te doene, mer metter hulpen des Heilichs Gheests daer sy mede beschreven es, soe meyn icse ghetrouwelijc te dietschene soe ic naest mach, die lettere houdende van woerde tot woerde oft van synne te sinne of van beiden ondermenghet, soe dat het die lude verstaen moghen na den sede van onsen lande.Ga naar voetnoot5
De frase van woerde tot woerde oft van synne te sinne of van beiden ondermenghet wordt hier evident ingebed in twee globale vertaalstrategieën: een brontekstgerichte (te dietschene soe ic naest mach) en een doeltekstgerichte (soe dat het die lude verstaen moghen na den sede van onsen lande).Ga naar voetnoot6 Met van woerde tot woerde oft van synne te sinne verwijst Naghel onmiskenbaar naar het in de Latinitas gangbare onderscheid tussen verbum de verbo en sensum de senso vertalen, maar de manier waarop we de volledige frase binnen de twee vermelde globale vertaalstrategieën moeten begrijpen, laat zich niet meteen raden. Vooraleer ik echter dieper inga op dit interpretatieprobleem, wil ik de toepassingsmogelijkheden van het onderscheid verbum-sensum verkennen. Dit begrippenpaar duikt immers als een gemeenplaats op - zo lijkt het tenminste - in zowat elke theoretische beschouwing over de Heilige Schrift en exegese, over vertalen in het algemeen en dat van de bijbel in het bijzonder. Ook in Naghels algemene proloog op de Historiebijbel komen elementen uit elk van deze theoretische beschouwingen aan bod, bovendien worden ze expliciet in verband gebracht met elkaar. Ten behoeve van de duidelijkheid zal ik ze hieronder afzonderlijk behandelen. | |||||||||||||||||||||||||
Bijbel en exegeseNaghel opent zijn proloog op de Historiebijbel met een pleidooi voor het nut van zijn vertaling en baseert zich daarvoor op een citaat ontleend aan Jesaja 55,1: Onse Here God voersiende die groete droecheit van devocien die in sinen volke toe te comene was ende wesen soude, soe roept Hi ons ende alle traghe menschen ende biedt ons sine gracie bi sinen prophete Ysaie ende seit aldus: Ghi alle die dorst hebt, coemt ten wateren, ende die negheen sylver en hebt, coemt toe, coemt, coept ende eet; coemt, coept sonder sylver ende sonder enighe wisselinghe wijn ende melc.
Dit water, zo expliciteert Naghel, is de bijbel.Ga naar voetnoot7 Deze tekst werd ons overgeleverd door de eerste vaders en patriarchen, en is rechtstreeks geïnspireerd door de Heilige Geest (die ons bescreven es biden Heileghen Gheest). Dat wij deze tekst ontvangen hebben, zo gaat Naghel verder, is opdat wij ons daar in oeffenen (erover mediteren) zouden, en constant de lessen eruit voor ogen houden. Ten overvloede haalt Naghel nog een bekend citaat van Paulus in Romeinen 15,4 aan om het nut van deze tekst te onderstrepen: Dat bescreven es, dats bescreven tonser leringhen, om dat wi biden troeste der Scriftueren selen hebben hope. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||
Met de hierboven geparafraseerde opening onderschrijft Naghel op ondubbelzinnige wijze de traditionele christelijke opvatting van de bijbel als de volledige geopenbaarde waarheid van God, waaruit alle nodige kennis gepuurd kan worden.Ga naar voetnoot8 De woorden van de Schrift zijn Gods woorden, maar uitgedrukt door de menselijke auteurs door wie God sprak, of die rechtstreeks door de Heilige Geest geïnspireerd werden. God heeft ervoor gekozen zich in eenvoudige, menselijke bewoordingen tot de mens te richten, opdat deze Hem zou kunnen begrijpen.Ga naar voetnoot9 Maar dat de bijbel geschreven is in de menselijke taal, betekent niet dat de betekenis ervan zomaar voor het grijpen ligt. Voor de middeleeuwse gelovige blijkt de Schrift - net als een mens - een lichaam en een ziel te hebben. Het lichaam zijn de woorden van de tekst, de ‘letter’, of de letterlijke betekenis. De ziel van de bijbel is de spirituele betekenis, die achter de letter verborgen ligt.Ga naar voetnoot10 In dit ‘verborgen’ zit tegelijkertijd de notie ‘verhuld’: de woorden, als evenzovele symbolen, moeten de mens leiden naar inzicht in Gods wijsheid, en tegelijkertijd schermen ze de mens daar ook van af omdat hij anders verblind zou worden door het goddelijke Licht.Ga naar voetnoot11 Het ligt voor de hand om op die plaatsen waar de letterlijke betekenis schijnbaar tegenstrijdig is, onduidelijk of duister, of soms ronduit onstichtelijk, op zoek te gaan naar een diepere betekenis.Ga naar voetnoot12 Meer nog, die duistere passages in de bijbel worden beschouwd als een uitnodiging van God om de tekst grondig te onderzoeken, en de lezer heeft zelfs de plicht, gezien de goddelijke inspiratie en onfeilbaarheid van de Schrift, om schijnbare contradicties in het werk met elkaar te verzoenen. Maar uiteindelijk heeft elk onderdeel van de Schrift een diepere betekenis. Om het uit te drukken met een boutade van Hiëronymus in zijn Commentariorum in Jeremiam prophetam libri VI: hoe meer de Schrift in haar woorden eenvoudig en gemakkelijk lijkt, hoe dieper ze is in de grootsheid van haar betekenissen.Ga naar voetnoot13 Dit onderscheid tussen letter en geest (verbum en sensum, lichaam en ziel) vinden we ook in de exegese terug, die zich bezighoudt met het uitleggen en interpreteren van de Schrift.Ga naar voetnoot14 Ook daar is er sprake van een letterlijke of historische betekenis - zo genoemd omdat de letterlijke betekenis doorgaans te vinden is in de historische boeken - en een geestelijke of spirituele betekenis. De geestelijke betekenis wordt in de exegese verder onderverdeeld in twee of drie niveaus: een allegorische, tropologische en eventueel nog anagogische betekenis.Ga naar voetnoot15 | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||
Wanneer Naghel in het vervolg van zijn proloog ingaat op de verschillende betekenislagen van de Heilige Schrift, hanteert hij naar het voorbeeld van de Historia scholastica een drieledig exegetisch model, dat omschreven wordt met een architecturale metafoor.Ga naar voetnoot16 De historische of letterlijke betekenis vormt het fundament. Hierop worden de muren gebouwd, dat is de allegorische betekenis. Binnen deze interpretatie verwijzen gebeurtenissen naar toekomstige gebeurtenissen (Allegorie es als bi enen werke dat historelec gheschiet es, een gheestelijc dinc beteekent waert bi fygueren dat te gheschiene es). Het dak, ten slotte, wordt gevormd door de tropologische of morele betekenis, die de mens leert hoe hij een deugdzaam leven moet leiden.Ga naar voetnoot17 In het verleden, zo voegt Naghel eraan toe, hebben de theologen (heilegen) zich heel wat moeite getroost om de bijbel op allegorische en morele wijze te interpreteren, en hebben ze ons menig mooi boek over dit onderwerp nagelaten. Ter afsluiting van zijn pleidooi grijpt Naghel terug op het beeld van de bijbel als water: Hier om, alsoe wi voerseit hebben, soe es tfondament die historie, ende men machse wel bedieden teghen watere, want si es wel ghelijc Abrahams ende Ysaacs putte, dien si hieten ‘Barsabee’, dats overvloeiecheit, want watmenre uutsciep, hi bleef altoes even vol. Alsoe eest bider historien, daer mach elc na sinen stade gheestelijc uut nemen dat sinen stade betaemt, nochtan blijft sy even vol. Want Fulgencius seit: In Gods woerde es overvloeielec dat die volmaecte mensche nutten mach ende donvolmaecte sughen mach. Dus waert dan dit water verwandelt in wine ende in melke, dat ons God biedt sonder silver ende sonder enighe wisselinghe te coepe.Ga naar voetnoot18 De letterlijke betekenis (het water) van de bijbel, waarvoor Naghel hier de aanduidingen tfondament en historie gebruikt, is onuitputtelijk. Maar niet iedereen kan haar op dezelfde wijze doorgronden. Afhankelijk van zijn intellectuele capaciteiten kan een mens verder doordringen in de betekenis van de bijbel; de ongeleerde moet zich tevreden stellen met de eenvoudige materie (melk), terwijl de geleerde ook de complexere materie tot zich kan nemen (wijn).Ga naar voetnoot19 | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||
Nadat Naghel zodoende omstandig het nut van zijn bijbelvertaling onderbouwd heeft, gaat hij in zijn proloog verder in op het publiek dat hem voor ogen staat: Om dese sake heeft mi langhe int herte gheweest dat ic gherne dit fundament vander Scriftueren uuten Latine te Dietsche trecken soude, om dat ic hope datter menich salich mensche die ongheleert es van clergien, sijn profijt in doen soude, ende dat oec enighe lude den tijt daer in corten souden, als si te anderen idelheiden gaen solden op die heileghe daghe die gheordineert sijn ende gheset sijn vander heilegher kerken, dat die ghemeyne lude op die daghe die kerke oeffenen souden [...].
Hier legt Naghel expliciet de link tussen het publiek van gewone, ongeleerde mensen voor wie hij zijn vertaling maakt en de materie (dit fundament) die hij voor hen gaat vertalen. Tegen de achtergrond van het eerder door Naghel geschetste exegetische kader krijgt deze uitspraak dan ook het karakter van een vertaalprogramma. Precies omdat hij voor een ongeleerd publiek vertaalt, zal hij zich beperken tot dat niveau van de tekst dat voor hen begrijpelijk is. We moeten in zijn vertaling van de Vulgaat dus geen allegorische of morele interpretaties verwachten, omdat die mogelijk te moeilijk zijn voor een dergelijk publiek. Doordat Naghel in zijn betoog bovendien de letterlijke betekenis van de bijbel en de historische als synoniemen van elkaar gebruikt, impliceert het vertalen van het fundament nog een verdere beperking. Een substantieel deel van de bijbelboeken bestaat uit geschiedverhalen en met name deze zogenaamde ‘historische’ boeken komen als eerste voor vertaling in aanmerking. Het blijkt inderdaad zo te zijn dat Naghel die boeken waarvan algemeen aangenomen wordt dat ze niet letterlijk geïnterpreteerd mogen worden, zoals de grote profeten, ofwel niet vertaalt ofwel, zoals in het geval van Ezechiël, verkort weergeeft naar de versie in de Historia scholastica.Ga naar voetnoot20 Met deze beperking tot de historische boeken van de Vulgaat zijn evenwel nog niet alle problemen van de baan. Ook deze boeken kunnen immers duistere passages bevatten, die niet zo eenvoudig te begrijpen zijn of die niet letterlijk gelezen mogen worden omdat ze anders de lezer tot dwaling brengen.Ga naar voetnoot21 Naghel is zich bewust van dit probleem en kondigt aan: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||
Echter soe sal men weten ende verstaen, om dat die bibele in menigher stat es soe doncker van verstandenissen, soe sal ic tallen steden daert profijt ende orbere wesen sal, nemen uut Scolastica historia ende settent biden texte, mer dat salic wel tallen steden onderscheiden, waert beghint ende eynde neemt, met roden encke.
Bij die plaatsen die moeilijk te begrijpen zijn, zal Naghel toelichtingen geven. Deze verschijnen in de vorm van glossen en commentaren, die door middel van rode inkt duidelijk afgescheiden zijn van de eigenlijke bijbeltekst. Naghel geeft ook aan dat hij deze toelichtingen zal ontlenen aan de Historia scholastica, een bijkomende bron waarvan de orthodoxie boven alle twijfel verheven is. Hij wil zich bijgevolg onthouden van elke persoonlijke interpretatieve inbreng in zijn vertaling, een gegeven dat vanuit theologisch standpunt bijzonder belangrijk is, zoals verderop nog zal blijken. De keuze voor de Historia scholastica als secundaire bron, een tekst met als onderwerp de expositie van de historische betekenis van de Vulgaat, sluit natuurlijk perfect aan bij de door Naghel geponeerde vertaling van de letterlijke of historische betekenis.Ga naar voetnoot22 Het geheel van zijn vertaling beantwoordt daarmee in alle opzichten aan de definitie van vertalen zoals geformuleerd door Joannes Balbus in zijn Catholicon: translatio est expositio sententiae per aliam linguam (‘vertalen is het uiteenzetten van de betekenis in een andere taal’).Ga naar voetnoot23 Het is in dit opzicht waarschijnlijk geen toeval dat Naghel, wanneer hij zich in zijn proloog op Cyrus verdedigt tegen eventuele critici, verwijst naar zijn vertaalarbeid met de term ontbijnden (‘toelichten, verklaren’), het Middelnederlandse equivalent van het Latijnse exponere.Ga naar voetnoot24 Nu weten we wel wát Naghel zal vertalen, maar nog steeds niet hoe. Vooraleer echter de interpretatie van zijn vertaaltechnische toelichting aan de orde te stellen, wil ik nagaan wat de eventuele bronnen hiervan zijn en hoe die toelichting zich verhoudt tot de in de oudheid en middeleeuwen algemeen aanvaarde norm betreffende het vertalen van de bijbel. | |||||||||||||||||||||||||
Het vertalen van de bijbelHet begrippenpaar verbum-sensum speelt, zoals gezegd, al sinds de klassieke oudheid ook een belangrijke rol binnen de vertaaltheorie. Het vertalen van verbum e verbo en sensum e sensu wordt daar - heel eenvoudig gesteld - begrepen als een tegenstelling tussen letterlijk en vrij vertalen. De klassieke vertaaltheorie werd door de kerkvader Hiëronymus (ca. 350-420) met enige modulaties aan het middeleeuwse Westen overgeleverd.Ga naar voetnoot25 | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||
In zijn meest bekende werk over vertalen, de brief aan Pammachius (ook bekend als De optimo genere interpretandi), houdt Hiëronymus, onder verwijzing naar uitspraken van de bekende retorici Cicero en Horatius, een vurig pleidooi voor het vertalen van sensum tot sensum.Ga naar voetnoot26 Op dit algemene principe maakt hij echter één belangrijke uitzondering: Ego non solum fateor, sed libera voce profiteor me in interpretatione Graecorum absque scripturis sanctis, ubi et verborum ordo mysterium est, non verbum e verbo, sed sensum exprimere de sensu.
De bijbel, waarvan ook de woordvolgorde een mysterie is, moet letterlijk vertaald worden. Dit voorschrift is echter in tegenspraak met andere uitspraken van Hiëronymus over het vertalen van de bijbel én met zijn vertaalpraktijk (zie verderop). Het lijkt op de eerste plaats dan ook een theologisch verantwoorde uitspraak te zijn waarin hij, geïnspireerd door de joodse traditie, de principiële onvertaalbaarheid van de bijbel met de nood aan bijbelvertaling verzoent. De bijbel, opgevat als Logos, is in principe onvertaalbaar. De term Logos, ter aanduiding van taal als een creatieve kracht die haar eigen werkelijkheid schept en niet primair verwijst naar een buitentalige werkelijkheid, was reeds bij joodse filosofen in gebruik.Ga naar voetnoot28 Met name Philo Judaeus (15/10 v.C.-45/50 n.C.) ligt met zijn omschrijving van de platonische Logos als eerstgeboren zoon van God aan de basis van de christelijke theologie.Ga naar voetnoot29 Zoals blijkt uit de eerste verzen van het evangelie van Johannes wordt het Woord van God, opgevat als Logos, ook hier beschouwd als de Geest van God en uiteindelijk ook als het instrument van creatie. Deze taalopvatting speelde - in ieder geval met betrekking tot de bijbel - bijgevolg een niet te onderschatten rol gedurende de oudheid en middeleeuwen.Ga naar voetnoot30 Binnen deze visie wordt de tekst beschouwd als een eenheid waarbinnen vorm en inhoud onscheidbaar zijn. Dit impliceert dat vertalen in principe onmogelijk is: door het wijzigen van de verwoording zou immers ook de betekenis aangetast worden. De vraag is dan of het wel wenselijk is om de bijbel te vertalen. Vanuit de noodzaak het Woord van God te verspreiden, evangelisatie, is het natuurlijk een absolute vereis- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||
te dat de Schrift vertaald wordt.Ga naar voetnoot31 Maar daar staat tegenover dat elke zelfstandige lectuur van de Schrift door leken het risico met zich meedraagt op foute interpretaties en zelfs ketterij. In de late middeleeuwen zijn volkstalige bijbels om die reden haast per definitie verdacht, en wordt er ook daadwerkelijk actie ondernomen tegen volkstalige bijbels in handen van ketters.Ga naar voetnoot32 De vertalers zelf, waaronder Petrus Naghel, zijn zich terdege bewust van het risico dat hun onderneming inhoudt.Ga naar voetnoot33 Wat blijft dan nog de vertaler, die zich geroepen voelt om de bijbel ter beschikking te stellen van de Latijn-onkundige medemens? Hij kan zich beroepen op goddelijke inspiratie en daarmee elke twijfel omtrent de orthodoxie van zijn persoon en zijn vertaling wegnemen.Ga naar voetnoot34 Zo geeft Naghel in zijn proloog aan dat hij de bijbel met behulp van dezelfde Geest zal vertalen als waarmee die geschreven werd (metter hulpen des Heilichs Gheests daer sy mede beschreven es), een formulering die hij rechtstreeks aan Hiëronymus' proloog op de Pentateuch ontleend heeft.Ga naar voetnoot35 Het is echter evident dat een vertaler zich wel op een dergelijke inspiratie kan laten voorstaan, maar die in de praktijk moeilijk kan afdwingen. Als het vertalen van de bijbel dan toch onvermijdelijk is, wordt de accuraatheid van de vertaling enkel gegarandeerd door een letterlijke vertaalwijze. Deze opvatting is al te vinden bij de joodse vertalers van de Septuagint en de Talmoed.Ga naar voetnoot36 Naar alle waarschijnlijkheid heeft ook Hiëronymus zich op deze traditie geïnspireerd voor zijn voorschrift tot het letterlijk vertalen van de bijbel. Om de betekenis van Gods Woord (opgevat als Logos) zo goed mogelijk weer te geven, is het noodzakelijk om de brontekst, waarin inhoud en verwoording op een bewust bedoelde wijze samenvallen, zo nauwkeurig mogelijk te reproduceren.Ga naar voetnoot37 Daarbij mag de doeltaal zelfs geweld worden aangedaan - in de zin van syntactische ‘ongerijmdheden’ en het gebruik van neologismen en leenwoorden -, als dit betekent dat het origineel zo dicht mogelijk benaderd wordt. Op die wijze wordt ook de eigen stijl van de bijbel gerespecteerd.Ga naar voetnoot38 Zoals ook Gregorius immers stelt, moet de bijbel niet beantwoorden aan de regels van Donatus (fl. 354 v.C.), de beroemde grammaticus.Ga naar voetnoot39 De bekommernis om het behoud van betekenis impliceert verder dat een vertaler niet mag interpreteren, of dat nu is om de notoire duisterheid (equivalent van het Latijnse obscuritas) te omzeilen, dan wel ambiguïteiten, veroorzaakt door synoniemen, of | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||
onduidelijkheden die het gevolg zijn van figuurlijk taalgebruik.Ga naar voetnoot40 Zoals Hiëronymus het zelf verwoordt in zijn Commentariorum in Ezechielem, moeten de mysteries van de Heilige Schrift bewonderd worden en onderwerp zijn van meditatie, eerder dan uitgedrukt te worden in woorden.Ga naar voetnoot41 Tot zover de theorie van Hiëronymus en de theologische en linguïstische achtergronden ervan. Wie de prologen van Hiëronymus' bijbelvertaling bekijkt, krijgt echter een heel ander plaatje te zien. Als hij daadwerkelijk aan het vertalen is, reageert Hiëronymus blijkbaar eerder als filoloog dan als theoloog. In de proloog op Judith klinkt het bijvoorbeeld dat deze vertaling eerder van sensum naar sensum dan van verbum naar verbum vertaald is.Ga naar voetnoot42 Esther is dan weer verbum e verbo vertaald.Ga naar voetnoot43 In de proloog op Job, ten slotte, komen we nog twee vreemde uitspraken tegen, waaronder de volgende: Cogor per singulos Scripturae divinae libros adversariorum respondere maledictis: qui interpretationem meam, reprehensionem Septuaginta Interpretum criminantur: quasi non et apud Graecos Aquila, Symmachus, et Theodotio, vel verbum e verbo, vel sensum e sensu, vel ex utroque commixtum, et medie temperatum genus translationis expresserint.Ga naar voetnoot44 Het is ongetwijfeld meteen duidelijk dat een gedeelte van Naghels toelichting op zijn vertaaltechniek rechtstreeks ontleend is aan deze passage. Hoe de uiting vel verbum e verbo, vel sensum e sensu, vel ex utroque commixtum bij Hiëronymus precies begrepen moet worden, is jammer genoeg niet duidelijk. Een uitzondering daargelaten lijken de meeste hedendaagse vertaaltheoretici niet op de hoogte te zijn van haar bestaan, laat staan dat ze zich hebben uitgesproken over de precieze interpretatie ervan.Ga naar voetnoot45 Waar | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||
de meeste onderzoekers het wel over eens zijn, is dat in Hiëronymus' vertalingen effectief evenveel variatie voorkomt als in de prologen aangekondigd wordt.Ga naar voetnoot46 Nu en dan vertaalt hij nogal vrij: hij parafraseert soms, durft stukken aanpassen vanuit theologische theorieën of met het oog op een christologische interpretatie, en soms voegt hij ook korte toelichtingen toe. Op andere plaatsen biedt hij dan weer heel letterlijke vertalingen. Ook in zijn commentaren en brieven reflecteert Hiëronymus vaak over zijn eigen vertaalwijze. Het blijkt er dan telkens weer op neer te komen dat een letterlijke vertaling niet aanbevolen is omdat die leidt tot stilistische absurditeiten, de betekenis verduistert of omdat die ronduit onmogelijk is.Ga naar voetnoot47 Het enige wat we uit het bovenstaande met zekerheid kunnen besluiten, is dat Hiëronymus in de praktijk doorgaans de strikt letterlijke vertaling opgeeft ten voordele van een verstaanbare vertaling waarin de karakteristieke elegantie van het Latijn bewaard blijft, zolang de betekenis hierdoor tenminste niet verandert.Ga naar voetnoot48 Petrus Naghel neemt met zijn aan Hiëronymus' ontleende frase van woerde tot woerde oft van synne te sinne of van beiden ondermenghet eveneens een pragmatisch standpunt in. Om deze uitspraak correct te begrijpen, dienen we ze in een vertaaltheoretisch kader te plaatsen. | |||||||||||||||||||||||||
Naar een interpretatie van Naghels vertaaltechnische toelichtingHet begrippenpaar verbum-sensum wordt in de vertaaltheorie doorgaans opgevat als een tegenstelling tussen vertalen naar vorm en vertalen naar betekenis (ook wel: inhoud). Aldus geformuleerd wordt de tegenstelling echter enigszins misleidend. Het doel van een vertaling is precies het overbrengen van de betekenis, zoals blijkt uit de al eerder aangehaalde definitie ervan als expositio sententiae in aliam linguam.Ga naar voetnoot49 Alleen kan de manier verschillen waarop dit gebeurt: bij het vertalen naar vorm primeert trouw aan de vorm van de brontekst, terwijl dat bij het vertalen naar betekenis niet het geval is.Ga naar voetnoot50 Verbum en sensum kunnen we dan voorstellen als de polen van een denkbeeldige | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||
as, met aan de verbum-kant de brontekstgerichte of ‘letterlijke’ vertaling, en aan de sensum-kant de doeltekstgerichte of ‘vrije’ vertaling, waartussen dan nog een heel scala aan mogelijke gradaties denkbaar is.Ga naar voetnoot51 In haar ideale, meest doorgedreven gestalte is de letterlijke vertaling trouw aan zowel vorm als betekenis van de brontekst, wat in de praktijk niet mogelijk is. Dit type wordt nog het dichtst benaderd door de interlineaire vertaling.Ga naar voetnoot52 Bij de vrije vertaling daarentegen primeert het overbrengen van de betekenis naar de doeltekst zodat de vertaling uiteindelijk de brontekst volledig kan vervangen. Hierbij kan de brontekst semantisch, syntactisch en/of pragmatisch aangepast worden aan de achtergrond van het doelpubliek. Een typevoorbeeld hiervan is de vertaling als imitatio en aemulatio van de brontekst, zoals bekend uit de theorie van de retorici. Ook deze extreme positie is problematisch: kan een tekst nog als een vertaling gelden als die niet slechts de betekenis van de brontekst overbrengt, maar daarnaast ook nog een persoonlijke, interpretatieve inbreng van de vertaler bevat?Ga naar voetnoot53 In Naghels toelichting op de vertaaltechniek vinden we zowel de bekommernis om de vorm van de brontekst als om de betekenis van de doeltekst terug, zij het niet in de traditionele verwoording. Naghel geeft immers aan dat hij de bijbeltekst zo letterlijk mogelijk wil vertalen (ghetrouwelijc te dietschene soe ic naest mach), maar wel op een zodanige manier dat de vertaling begrijpelijk is in de taal van zijn publiek (soe dat het die lude verstaen moghen na den sede van onsen lande). Toch lijkt trouw aan de brontekst te primeren, zoals blijkt uit Naghels strategie bij moeilijk vertaalbare woorden: Mer vele woerde die hier sijn selen, diemen niet volmaectelijc ghedietschen en mach, die sal ic dietschen soe ic naest mach, mer die meyninghe van sulken woerden salic te eniger stat daer neven uute setten met eenre paragrafen, alsoe ict vinden sal in wel ‹gheauctoriseerden› boeken. Naghel kiest in zo'n geval dus niet voor een omschrijving, maar probeert zo dicht mogelijk bij de brontekst te blijven en geeft de betekenis weer in een glos.Ga naar voetnoot54 Net zo- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||
als de eerder vermelde duistere passages toegelicht zullen worden aan de hand van de Historia scholastica, ontleent Naghel ook de glossen aan autoritatieve geschriften waarvan de orthodoxie boven alle twijfel verheven is. Een vluchtige blik in het rond leert dat Naghel zeker niet de enige vertaler is die aangeeft beide vertaalprincipes te zullen combineren.Ga naar voetnoot55 Hij is tot dusver wel de enige die, als het ware ingebed tussen deze twee vertaalprincipes, nog eens een bijkomende toelichting geeft in de vorm van woerde tot woerde oft van synne te sinne of van beiden ondermenghet.Ga naar voetnoot56 Mijns inziens moeten de twee vermelde principes (ghetrouwelijc te dietschene soe ic naest mach en soe dat het die lude verstaen moghen na den sede van onsen lande) dan ook opgevat worden als globale vertaalstrategieën voor de gehele tekst, terwijl de ingebedde frase - in duistere bewoordingen - die vrijheden beschrijft tegenover een strikt letterlijke vertaling, die Naghel zich veroorlooft om de tekst begrijpelijk te houden. Binnen deze grenzen en tegen de achtergrond van de middeleeuwse grammatica wil ik nu verder de interpretatiemogelijkheden van de strategieën van woerde tot woerde, van synne te sinne en van beiden ondermenghet verkennen. Het hiernavolgende heeft dus zeker niet de bedoeling om systematisch of volledig te zijn. Grammatica ligt, als de noodzakelijke studie om Latijn te leren lezen en schrijven, aan de basis van de artes liberales. Naast een linguïstisch-pedagogische component bevat de studie van de grammatica ook nog een interpretatief-literaire component, maar beiden zijn gebaseerd op de studie van belangrijke, voornamelijk klassieke auteurs.Ga naar voetnoot57 In de grammatica wordt de definitie van een woord als ‘teken voor een ding’ (verbum est signum rei) gehanteerd. De band tussen teken en ding kan natuurlijk of conventioneel zijn, maar hoe dan ook ondeent het woord zijn betekenis (significatio) aan het ding waarnaar het verwijst. In sommige gevallen - die bepaald worden door de context - heeft het woord niet zijn gewone betekenis (verbum proprium), maar een getransfereerde betekenis (verbum translatum), zoals bij figuurlijk taalgebruik. Bij het aanleren van de kunst van het correct spreken (de linguïstisch-pedagogische component) wordt gewerkt met de vier eenheden van taal, die elk in een aparte sub- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||
discipline bestudeerd worden: de letter (onderwerp van orthographia), de lettergreep (onderwerp van prosodia), het afzonderlijke woord (onderwerp van etymologia) en de zin (onderwerp van syntaxis). Het doel is om letters (litterae) correct aaneen te leren schakelen tot een lettergreep (syllaba), lettergrepen tot een woord (dictio) en woorden tot een betekenisvolle gedachte (oratio, ook wel sermo of sententia - dit kan zowel op een zin als zinsdeel slaan). De woorden, als partes orationis, behoren afhankelijk van hun functie in de zin tot een van de volgende categorieën: nomen, pronomen, verbum, adverbium, participium, conjunctio of interjectio. De literaire tak van de discipline (scientia interpretandi) heeft vier methodologische subdomeinen: lectio, de principes voor het hardop lezen van teksten, inclusief de regels van de prosodie; enarratio, de (letterlijke) expositie van de inhoud en de principes voor interpretatie, inclusief de analyse van figuurlijk taalgebruik, tropen, syntactische en semantische classificatie; emendatio, de regels voor het vaststellen van tekstuele authenticiteit en linguïstische correctheid, en ten slotte iudicium, de kritiek of evaluatie van de ethische, poëtische en ideologische waarde van de geschriften. Een vertaler moet in principe beide aspecten van de grammatica combineren om tot een goed begrip van de te vertalen tekst te komen.Ga naar voetnoot58 En het zal blijken dat ook Naghels frase van woerde tot woerde, van synne te sinne en van beiden ondermenghet zich vanuit beide perspectieven laat lezen. Ik neem daarbij het woord als uitgangspunt en bekijk dit vervolgens vanuit een syntactisch én een lexicaal perspectief. Waar nodig zullen de voorgestelde interpretaties geïllustreerd worden met citaten ontleend aan Naghels Historiebijbel, en dan voornamelijk het boek Genesis. Ik begin met het woord in zijn syntactische context. Idealiter heeft die context de omvang van een zin, wat theoretisch ook de eenheid van vertalen is, maar het kan natuurlijk ook een zinsdeel zijn.Ga naar voetnoot59 Vanuit deze optiek kunnen we van woerde tot woerde heel letterlijk lezen, namelijk als een seriële opeenvolging van woorden, die dan elk apart en in dezelfde volgorde vertaald worden. Van sinne tot sinne kunnen we dan opvatten als een overkoepelende beweging: er wordt binnen een zin(sdeel) vertaald van woord tot woord, en vervolgens van sinne tot sinne. Net als het Latijnse oratio betekent ook het Middelnederlandse sinne zoveel als ‘een afgeronde gedachte-eenheid’, wat in de praktijk overeenkomt met een zin of zinsdeel. Dit impliceert een strikt letterlijke vertaalstrategie, vergelijkbaar met die van de interlineaire vertaling. In de praktijk treffen we dit bij Naghel echter niet aan op het niveau van de zin of het zinsdeel, maar enkel op een veel kleinere schaal, zoals tusschen my ende di ter vertaling van inter me et te in Genesis 17,2.Ga naar voetnoot60 De opvatting van sinne als ‘afgeronde gedachte-eenheid’ impliceert al een zeker betekenisaspect, dat we verder kunnen uitbreiden door van sinne tot sinne te begrijpen als ‘vertalen van betekenis tot betekenis’. Op syntactisch niveau kan deze strategie nodig zijn om de betekenis van bijvoorbeeld idiomen correct te vertalen. Precies omdat bij idiomatisch taalgebruik de betekenis niet afgeleid kan worden uit de samenstel- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||
lende delen - zo betekent ‘vallen in de strijd’ zoveel als ‘sneuvelen’ -, vereist de vertaling van een idioom het loslaten van de oorspronkelijke woorden. Idiomen, zegswijzen en uitdrukkingen worden echter door Naghel doorgaans letterlijk vertaald en niet omgezet in een gangbare Middelnederlandse variant die dezelfde betekenis uitdrukt. Als in het boek I Koningen 25,22 sprake is van allen die behoren tot het mannelijke geslacht, wordt hiernaar ook verwezen als mingentem ad parietem. Naghel vertaalt dit letterlijk als pissende aen die want, maar acht het wenselijk hieraan een glos toe te voegen (waarin hij de plank wel enigszins mis slaat): pissende aan die want, dats te verstane beide honde ende sieke liede. Een uitzondering op deze neiging tot letterlijk vertalen is te vinden in Tobias 11,9 waar canis [...] blandimento suae caudae (letterlijk: ‘met de vleierij van zijn staart’) vertaald wordt als: de hont [...] sinen stert queckende (‘kwispelend met zijn staart’). Onder en van beiden ondermenghet kunnen we dan een combinatie van beide strategieën begrijpen, waarbij Naghel omwille van de correcte betekenisoverdracht afwijkt van het precieze aantal of de oorspronkelijke volgorde van de woorden in de tekst. Op een heel basaal niveau wordt hiermee de introductie van lidwoorden en de omzetting naar een in het Middelnederlands gangbare woordvolgorde verantwoord. Zo wordt Consumptaque est omnis caro quae movebatur super terram (Gen. 7,21) vertaald als Ende alle vleechs waert verteert dat beroert wert boven der erden. Daarnaast biedt en van beiden ondermenghet ook ruimte voor de introductie van hulpwerkwoorden bij het vertalen van conjunctieven (Gen. 1,3: Fiat lux›Dliecht moet werden), adhortatieven (Ex. 1,10: sapienter opprimamus › laet ons wiselec verduwen), passieve constructies (Gen. 1,2:ferebatur › waert ghedraghen) en voor het vertalen van losse ablatieven (bijvoorbeeld als een bijwoordelijke bijzin in Ex. 1,10: expugnatisque nobis › ende dist ons verwonnen hadde). We zien dat Naghel zich dergelijke vrijheden ook veroorlooft wanneer dat strikt genomen niet echt noodzakelijk is. Zo heeft hij de neiging om genitieven van persoonsnamen voor het regens te plaatsen (Gen. 1,2: Spiritus Dei › Gods gheest), terwijl hij relatieve aansluitingen soms letterlijk vertaalt (Gen. 1,7: divisitque aquas, quoe erant sub firmamento, ab his, quoe erant super firmamentum › hi schiet die wateren die waren onder tfyrmament van dien die waren boven tfirmament) en dan weer omzet naar een nevengeschikte zin (Gen. 4,1: quae concepit › ende si ontfinc). Ook het participium praesens wordt nu eens letterlijk overgenomen, dan weer omgezet in een relatieve bijzin (Gen. 1,11: Germinet terra herbam virentem, et facientem semen › Die erde groeie groeiende cruyt ende dat saet make) of in een nevengeschikte hoofdzin (Gen. 1,22: Benedixitque eis dicens › hi benedide hon ende seide). Hetzelfde geldt voor de passieve constructie: ook deze wordt soms omgezet in een actieve constructie met men als onderwerp (Gen. 2,12: ibi invenitur › daer vintmen). Blijkbaar verkiest Naghel in deze gevallen een vlot klinkende Middelnederlandse tekst boven een zo letterlijk mogelijke vertaling.Ga naar voetnoot61 De interpretatie van van woerde tot woerde, van synne te sinne en van beiden ondermenghet op lexicaal niveau impliceert een rigoureus onderscheid tussen woerde en sinne. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||
Woerde staat dan uitsluitend voor ‘vorm’ en sinne voor ‘betekenis’. Vanuit de definitie van een woord als ‘teken voor een ding’ is dit in eerste instantie misschien moeilijk voorstelbaar, maar het is een onderscheid dat ook in theorie nuttig blijkt te zijn om synoniemen (woorden met een verschillende vorm en dezelfde betekenis) en homoniemen (woorden met eenzelfde vorm en verschillende betekenis) van elkaar te onderscheiden. De strategie van beiden ondermenghet representeert dan de gewone, correcte vertaling van de betekenis van een woord (die ik verder niet behandel), terwijl van woerde tot woerde en van synne te sinne de iets problematischer aspecten bij het vertalen van woorden belichten. Het vertalen van woerde tot woerde, opgevat als ‘van vorm naar vorm’ op lexicaal niveau, blijkt dan vooral een toepassing te vinden bij latinismen en bepaalde neologismen. Immers, wat is een latinisme anders dan de overname van een Latijns woord, dat als een vorm zonder betekenis in de doeltekst verschijnt? Gelukkig is Naghel, zoals wellicht al duidelijk werd, zich zeer bewust van mogelijke lexicale problemen en last hij doorgaans een glos in om de zaken toe te lichten. Wanneer Naghel in de vertaling van Genesis 24,22 het latinisme inauren (›inaures) introduceert, verduidelijkt hij de betekenis ervan in een glos als volgt: Inauren sijn gulden ringe die men in die oren hanghet om die behaghelheit, ende selke waren oec ghemaect met preciosen ghesteente. Bij de introductie van neologismen kan de vorm van het Latijnse woord als basis gebruikt worden. Daarnaast kan ook de vorm van een bestaand Middelnederlands woord gebruikt worden, dat dan een nieuwe betekenis krijgt of een betekenisuitbreiding ondergaat.Ga naar voetnoot62 Een voorbeeld van een neologisme dat gebaseerd is op de herkenbare onderdelen van een Latijns woord, is de vertaling van virago (Gen. 2,23) als manhaget. De herkenbare Latijnse componenten vir en virgo (waarvan de lettergrepen gescheiden zijn door a), vinden we op identieke wijze in de vertaling terug als man en maghet (onderbroken door nha als pendant van de Latijnse a).Ga naar voetnoot63 Naghel heeft deze strategie heel bewust gevolgd om de etymologie van het Latijnse woord ook toepasbaar te maken op het Middelnederlandse, zoals blijkt uit zijn aan de Historia scholastica ondeende toelichting: In Hebreeusch heet die man is, ende om dat dwijf vanden man was soe hiet hise issa. Man heet int latijn vir, ende daer af eest wijf interpetreert virago, ende dat was properlijc des eerst wijfs name. Nu es dat alre wyve naeme, eer si haer suverheit verliesen. Mer nu laetmen die a daer uute ende seit virgo. Dese virago dietschen wi manhaghet, want men late daer oec ute 1 a, soe eest oec maghet, dat virgo bediet.Ga naar voetnoot64
Betekenisuitbreiding vinden we dan weer bij cisterne, met als gangbare betekenis ‘regenput’. Dit woord vormt op zich een correcte vertaling voor cisternam in Genesis 37,19-20, alleen preciseert Naghel dat het woord hier toch net iets anders begrepen moet worden: Cisterne es een putte sonder water, die verdroeghet es. Ook de vertaling van sinne tot sinne op lexicaal vlak blijkt op verschillende manieren mogelijk te zijn. Een gangbare vorm van vertalen van betekenis naar betekenis is | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||
dan de transpositie van een onbekend begrip naar een voor het doelpubliek bekend begrip. Zo wordt het Latijnse de bysso (‘fijn linnen, batist’) uit Exodus 26, 11 vertaald als van sidenen [...] wit, waarbij Naghel in een glos verduidelijkt: Waer ic witte side sette, daer staet in die lettere bissus, dats also edel vlas oft side was. Daarnaast komt deze strategie ook voor bij het omzetten van figuurlijk taalgebruik, een notoire hoofdbreker voor vertalers. Niet toevallig verwoordt Hiëronymus zijn meest complexe vertaalstrategie in zijn proloog op Job, een boek waarvan hij zelf aangeeft dat het heel wat figuurlijk taalgebruik bevat. Het vatten van de betekenis, zo zegt hij, is als het grijpen van een paling: hoe harder je knijpt, hoe sneller hij je ontglipt.Ga naar voetnoot65 In zijn Historiebijbel vertaalt Naghel figuurlijk taalgebruik doorgaans letterlijk. In Genesis 12, 15 bijvoorbeeld, wordt het Latijnse anima, dat in dit vers metaforisch gebruikt wordt in de betekenis van ‘dieren’, vertaald als sielen. Maar opnieuw laat Naghel niet na om de figuurlijke betekenis ervan in een glos te verduidelijken: Die sielen die sy ghemaect hadden, dat waren haer beesten die si daer ghewonnen of ghecreghen hadden. Een uitzondering op deze letterlijke vertaalstrategie van metaforen is te vinden in Genesis 7, 11, waar cataractae caeli (letterlijk: ‘sluizen van de hemel’) vertaald wordt als wolken des hemels, waardoor de metafoor weggewerkt wordt en enkel de getransfereerde betekenis overblijft.Ga naar voetnoot66 Opnieuw licht Naghel zijn vertaling toe in een glos: Daer ic hier sette die wolken des hemels, daer staet in Latine cataracte celi. Cataracta ende traco dats beide een, ende dat sijn condute die onder derde ligghen daer water doer loopt. Mer men settet al eest onproperlijc, over alrehande gate daer water doer coemt als aderen in fonteynen. Mer properlijc es cataracta of traco die swalch daer een ryviere in derde valt ende loept onder die erde ewech, dat wi heiten wiel [...].
Zoals uit de bovenstaande voorbeelden duidelijk is geworden, verantwoordt Naghel met van woerde tot woerde, van synne te sinne en van beiden ondermenghet bij voorbaat alle mogelijke afwijkingen tegenover een letterlijke vertaalstrategie, zowel op syntactisch als op lexicaal vlak, die hij zich in de praktijk veroorlooft om zijn lekenpubliek een begrijpelijke en vlot leesbare vertaling aan te kunnen bieden. | |||||||||||||||||||||||||
ConclusieNaghels toelichting blijkt een mes te zijn dat aan twee kanten snijdt. Vanuit een exegetisch kader bepaalt ze het vertaalprogramma voor zijn Historiebijbel, maar daarnaast moet de frase van woerde tot woerde oft van synne te sinne of van beiden ondermenghet zowat de meest vernuftige vlag zijn waaronder een bijbelvertaling ooit gevaren heeft. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||
Niet alleen is deze formulering letterlijk ontleend aan de grootste autoriteit op dit gebied, Hiëronymus, ze laat Naghel ook toe om diens theoretisch voorschrift tot een letterlijke bijbelvertaling zodanig te nuanceren dat het praktisch haalbaar wordt. Naghel wil de brontekst wel letterlijk weergeven, maar niet ten koste van de betekenis. Daartoe veroorlooft hij zich kleine vrijheden tegenover de strikt letterlijke vertaling, en maakt daarnaast gebruik van glossen en commentaren die duidelijk afgescheiden zijn van de eigenlijke bijbeltekst. Hierin worden passages verder toegelicht die duister zijn omwille van de inhoud of de gebruikte terminologie. Deze glossen en commentaren garanderen, door het incorporeren van Latijnse termen, de band met de brontekst, waardoor de eigen vertaling aan autoriteit kan winnen. Tegelijkertijd laten ze Naghel toe om een tekst, bestemd voor een lekenpubliek, toch getrouw te vertalen en tegelijkertijd begrijpelijk te houden. En ten slotte staan ze garant voor de orthodoxie van zowel de vertaling als de interpretatie ervan, wat de vertaling aanvaardbaar zou moeten maken in de ogen van de Kerk. | |||||||||||||||||||||||||
SummaryThe central question of this article asks how we should understand Petrus Naghel's translation strategy, as formulated in the central prologue to his History Bible, and especially the classic distinction between verbum and sensum to which he refers there. By linking his strategy to exegetical theory, Naghel uses it to establish a translation program for his History Bible. In addition, Naghel's translation strategy is compared to the generally accepted norm of a literal Bible translation. It becomes apparent that Naghel articulates his translation strategy with phrases directly (though not completely) derived from Jerome, who generally preferred a non-literal translation, even where the Bible was concerned. Finally, Naghel's translation strategy is considered against the background of translation theory. Here, his phrasing allows for a deviation from the strictly literal approach on the syntactical and lexicological level, enabling him to deliver a faithful translation of the Vulgate-text that is also understandable for his lay audience.
Adres van de auteur: k.u. Leuven Blijde-Inkomststraat 21, bus 3311 b-3000 Leuven Katty.DeBundel@arts.kuleuven.be | |||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||
|
|