Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2004
(2004)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 163]
| ||||||||||||||||||||||||||
Ridderromans uit de late Middeleeuwen en
| ||||||||||||||||||||||||||
Ware die-hardsRomantiek en Middeleeuwen waren in de negentiende eeuw nauw met elkaar verbonden. Maar omstreeks 1800 was het in Nederland nog vooral historische nieuwsgierigheid naar het verleden die de boventoon voerde. Vaderlandse geleerden bliezen in die tijd steeds vaker het stof van middeleeuwse handschriften.Ga naar voetnoot1 Ze ontdekten daarin een grotendeels vergeten literatuur die voorafging aan de in hun dagen beter bekende productie uit de Gouden Eeuw. Teksten uit de Middeleeuwen waren voordien overigens nooit helemaal achter de horizon verdwenen.Ga naar voetnoot2 Kronieken - die van Melis Stoke voorop - stonden sinds de Middeleeuwen onafgebroken in de belangstelling en diverse middeleeuwse liedjes leidden een hardnekkig bestaan in het orale circuit.Ga naar voetnoot3 Verder waren er de prozaromans, die in de vijftiende en zestiende eeuw op de drukpers waren beland en sindsdien ‘aan lager wal’ waren geraakt. In Van Aiol tot de Zwaanridder, waarin het voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst van personages uit de middeleeuwse verhaalkunst wordt beschreven, karakteriseert W.P. Gerritsen dat proces als volgt: Langzaam maar zeker is het uit de Middeleeuwen overgeleverde verhalenrepertoire aan lager wal geraakt. Onder invloed van humanisme en Renaissance koos de literatuur van de culturele elite een geheel andere koers. De literaire idealen van de Gouden Eeuw verdrongen de middeleeuwse verhaalstof onverbiddelijk naar het niveau van verstrooiingslectuur voor de mindere man. Maar op dat lagere plan bleken de oude ridderverhalen ware die-hards. Herdruk na herdruk, in steeds schameler gedaante, op grauw papier en met versleten letters, getuigt van hun taaie overlevingskracht. Sommige volksboeken, zoals het verhaal van de Vier Heemskinderen [...], hebben het tot ver in de 19e eeuw weten uit te houden.Ga naar voetnoot4 | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| ||||||||||||||||||||||||||
Hoewel ridderlijke prozaromans omstreeks 1800 niet de literaire status van weleer hadden, wisten ze in de loop van de zeventiende en achttiende eeuw desondanks telkens nieuwe lezers te bereiken. Justus van Effen (1684-1735) bleef er als kind voor thuis, zelfs als hij er een bruiloftsfeest voor misliep: Van kindsbeen af heb ik deze myne gaven met de uiterste naarstigheid, door 't onophoudelyk leezen van zulke heerlyke versieringen, geoefent, en aangekweekt, en eer ik noch acht jaaren oud was, wist ik alle de omstandigheid van de Historie der vier heemskinderen, en van Ourson, en Valentyn zo wel op myn duimpje, als of ik overal zelfs by geweest waar, en voor 't vermaak 't welk ik 'er in vond, zou ik niet te bruiloft hebben willen gaan.Ga naar voetnoot5 In 1786 toonde Willem Bilderdijk zich geïnteresseerd in een exemplaar van de ‘Historie van den Ridder met de zwaan’ in verband met zijn afstamming van de graven van Teisterbant, van wie de Zwaanridder een legendarische voorvader was.Ga naar voetnoot6 Hij schakelde een vriend in om het boekje voor hem aan te schaffen: Kent gij die, of weet gij wat dat is? Zou dat Elius ook kunnen zijn? Eilieve, kan het zijn, zie eens zoo'n historie voor mij te krijgen, maar dat niemand het wete, want alles zou ridicuul worden gemaakt. Prozaromans werden verkocht door rondreizende marskramers en marktkooplieden, en in de stad door venters met een kruiwagen of gewoon door drukkers met een winkelnering.Ga naar voetnoot7 Het publiek is wel omschreven als handwerkslieden, plattelandsbewoners en scholieren.Ga naar voetnoot8 Bert van Selm beschikte daarnaast echter over ‘heel wat aanwijzingen dat de intellectuele elite zich vermaakte, of in zijn jeugd zich vermaakt had, met ‘populair’ proza’.Ga naar voetnoot9 Hij verwierp de traditionele tweedeling van volkscultuur tegenover geleerdencultuur: ‘Werken die een ruime verspreiding hebben gekend zijn niet alleen het geestelijk bezit van de onderste lagen, maar van de gehele samenleving.’ Deze uitdagende stelling speelt in de karakterisering van Gerritsen (vergelijk het citaat hierboven), die zich beperkt tot de hoofdlijnen, geen rol. Van Selms these verdient echter meer aandacht. De ridderlijke verhaalstof groeide vanaf de twaalfde eeuw, via handschrift en mondelinge voordracht, spoedig uit tot Europese verhaalstof. Vanaf de tweede helft van de vijftiende eeuw leverden ridderverhalen in druk, vooral in de vorm van prozaromans, een bijdrage aan de internationale kruisbestuiving. Door de boekdrukkunst werd een veel breder publiek bereikt. Vanaf de vroege zestiende eeuw horen daar ook scholieren bij, die de boeken van thuis mee naar school kregen.Ga naar voetnoot10 Het is goed hier vast te stellen dat de verhalen over Karel de Grote en zijn neef Roeland ook uiterst populair waren in de Italiaanse stadstaten, in de late dertiende en veertiende eeuw (Venetië), maar | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| ||||||||||||||||||||||||||
ook in de vijftiende (Florence).Ga naar voetnoot11 Teksten van dichters als Andrea da Barberino en Michelagnolo da Volterra belandden in de vroege zestiende eeuw met gemak op de drukpers, ondanks kritiek van humanistische zijde.Ga naar voetnoot12 Ridderlijke verhaalstof inspireerde in Italië dichters van uiteenlopend intellectueel kaliber en figureerde in uiteenlopende sociale en maatschappelijke kringen, elk met eigen opvattingen over aard en functie van literatuur, elk met eigen bedoelingen wanneer werd aangeknoopt bij oudere tradities. Henrik van Wijn (1740-1831), pionier op het gebied van de geschiedschrijving van de Middelnederlandse letterkunde, gaf in zijn Historische en letterkundige avondstonden (1800) aan dat achter de prozaromans die ‘tot de blauwe Boekery gedoemd’ - ‘gedoemd’! - waren, ‘hoogbejaarde Handschriften, of allereerste en zeldzaamste drukken’ schuil gingen, die in veel gevallen nog bewaard waren gebleven, ‘welken, met de zuiverheid van taal, ook de denk-, dicht- en schryfwyze hunner Opstelleren en een schat van toenmaalige gewoonten, vry onverminkt, tot ons hebben overgebragt’.Ga naar voetnoot13 Hij verwierp dus niet zozeer de stof als zodanig als wel de verminkte vorm waarin de oude ridderverhalen waren overgeleverd. L. Ph. C. van den Bergh (1805-1887) toont in De Nederlandsche volksromans (1837) zijn wetenschappelijke instelling als hij erop wijst dat ‘de oude volksromans’ door verbeteringen in het onderwijs (‘de laatste schuilhoek’) te gronde dreigen te gaan: Reeds zijn sommige volksboeken geheel verloren gegaan en het overige dreigt mede te verdwijnen, om even als zoveel oud vaderlandsch voor nieuwere gewrochten en denkbeelden plaats te maken en alleen stoffe opteleveren voor den letterkundige, die met deelneming en een weemoedig gevoel de denkmalen der voorouderen uit het daarover opgeschotene gras en onkruid opspoort.Ga naar voetnoot14 Buiten Van den Bergh werd aan gedrukte ridderromans in de negentiende eeuw weinig aandacht besteed. W.J.A. Jonckbloet (1817-1885) richtte zich in de Geschiedenis der Middennederlandsche dichtkunst (1851-1855) op de ridderepiek van de twaalfde en dertiende eeuw, waarbij zijn belangstelling met name uitging naar Artur- en Karelromans.Ga naar voetnoot15 Hij staat daarmee aan de basis van het moderne literair-historische onderzoek naar de Middelnederlandse ridderepiek. Na Jonckbloet waren er excentrieke geleerden als G.D.J. Schotel (1807-1892) en G.J. Boekenoogen (1868-1930) die voor eigen genoegen prozaromans verzamelden en er soms over schreven.Ga naar voetnoot16 Het duurde evenwel tot in de vroege twintigste eeuw voordat, op initiatief van Boekenoogen en de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, bij uitgeverij Brill in Leiden de reeks ‘Nederlandsche volksboeken’ van start ging.Ga naar voetnoot17 Maken we een eeuw later de balans op dan blijkt dat verreweg de meeste ridderromans in druk nog niet zijn uitgegeven. Op dit | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| ||||||||||||||||||||||||||
moment is er zelfs niet één in een kritische editie leverbaar.Ga naar voetnoot18 Het gaat alles bij elkaar om vele tientallen teksten. Van Luc. Debaene verscheen in 1951 diens De Nederlandse volksboeken, waarin hij het corpus beschreef en nader voorstelde.Ga naar voetnoot19 Onderzoek naar Middelnederlandse ridderromans heeft de laatste decennia een enorme vlucht genomen, met het Utrechtse Lancelot-project als het meest spraakmakende project. Diverse specialisten, waaronder Bart Besamusca (Universiteit Utrecht) en Geert Claassens (Katholieke Universiteit Leuven), zijn de laatste jaren bovendien de weg van internationalisering ingeslagen.Ga naar voetnoot20 Het onlangs door NWO toegekende onderzoeksproject ‘Arthurian Fiction: A Pan-European Approach’, geleid door Besamusca, is daar een sprekend voorbeeld van.Ga naar voetnoot21 Binnen het onderzoek vormt de Lancelot-compilatie (ca. 1320) grofweg de chronologische waterscheiding. Het algemene beeld dat uit het onderzoek naar voren komt, wil dat de ridderepiek in de late twaalfde en dertiende eeuw tot bloei kwam, waarna de productie stokte en er voornamelijk nog kopieën werden vervaardigd van reeds bekende teksten. Ridderromans in druk worden ook wel in het onderzoek betrokken (Ingrid van de Wijer, Rob Resoort, Irene Spijker e.a.), maar de aandacht in deze richting is van meer incidentele aard en wordt in elk geval niet systematisch aangevat.Ga naar voetnoot22 Vaak is het in dienst van het onderzoek naar eerder verschenen versteksten, dat ze ter sprake komen.Ga naar voetnoot23 De sterke oriëntatie op de vroege periode trad duidelijk aan het licht tijdens de door Jozef D. Janssens opgezette NLCM-themagroep over ‘Middelnederlandse epiek’ (1994). Alle deelnemers - ik was er zelf een van - richtten zich op teksten die waren ontstaan vóór het midden van de veertiende eeuw. Janssens signaleerde deze tendens in de inleiding van de bundel Op avontuur.Ga naar voetnoot24 Tevens wees hij daar op het braakliggende onderzoeksterrein van de laatmiddeleeuwse epiek. ‘Hier ligt [...] nog een epische berg werk in het verschiet,’ aldus de Brusselse hoogleraar. Caroline A. Jewers pleit ervoor de traditie van de middeleeuwse ridderroman te bestuderen vanuit een breed chronologisch perspectief: het genre behoort immers tot de voorgeschiedenis van de moderne roman.Ga naar voetnoot25 Het behoort tot de taken van literatuurhistorici, aldus Jewers, om te laten zien hoe de lijnen lopen van Chrétien de Troyes in de twaalfde naar Cervantes in de zeventiende eeuw. In een dergelijk weids perspectief spelen vanzelfsprekend ook de gedrukte ridderromans een rol, de vraag is alleen: welke rol, en op welk moment? Bij de beantwoording van deze vraag gaat het veeleer om het ontdekken van de literair-historische samenhang tussen opeenvolgen- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| ||||||||||||||||||||||||||
de (groepen van) ridderromans, dan om de vraag in hoeverre de romans een afspiegeling vormen van de ridderlijke werkelijkheid. | ||||||||||||||||||||||||||
Toenemend realisme vanaf de late dertiende eeuwOp avontuur mag dan niet de gehele middeleeuwse periode beslaan, de veertiende eeuw - en dan vooral de eerste helft daarvan - is in elk geval vertegenwoordigd. In die zin is de bundel een afspiegeling van vernieuwende onderzoekingen die zich de laatste decennia hebben voorgedaan rond teksten als Madelgijs, Roman van Heinric en Margriete van Limborch en Seghelijn van Jherusalem, en de alleen via Duitse overlevering bekende, en vooral door germanisten onderzochte, Joncker Jan uut den vergiere en Herzog von Braunschweig (Augustijnken?). Hoewel de overlevering indirect of fragmentarisch is, kunnen in dit verband ook de Roman van Caesar (late dertiende eeuw), de Roman van Cassamus (ca. 1320) en de Roman van Godevaert metten Baerde (midden veertiende eeuw) worden genoemd; de fragmenten van Sibeli en Aetsaert en Valentyn en Nameloos stammen uit de eerste helft van de veertiende eeuw.Ga naar voetnoot26 De Roman van Heinric en Margriete van Limborch spant bij deze hernieuwde belangstelling kwantitatief zonder meer de kroon: volgens opgave van de elektronische bntl zijn 56 van de 68 treffers uit 1975 of later.Ga naar voetnoot27 Bij Seghelijn van Jherusalem vermeldt de bntl 16 publicaties uit 1975 of later (op een totaal van 17 verwijzingen). Een creatieve en uitdagende visie op deze groep ridderromans geeft Jef Janssens in het artikel ‘Madelgijs en de 14de-eeuwse ridderroman, Een literairhistorische verkenning’ (2002): ‘Het lijkt wel of de dichters van omstreeks 1300 met hun voorgangers in competitie willen treden door een vuurwerk aan vormen en technieken te presenteren, het lijkt wel of zij de ambitie hebben om stofinhoudelijke en literairtechnische syntheses tot stand te brengen - poëticale summa's als het ware in de geest van die tijd...’.Ga naar voetnoot28 Het gaat hierbij dus hoofdzakelijk om teksten uit de late dertiende en eerste helft van de veertiende eeuw (ze worden in deze bijdrage voor het gemak in samenvattende zin aangeduid als ‘avontuurlijke ridderromans’). Dat is dezelfde periode waarin ook de volkstalige historiografie tot ontwikkeling komt (te denken valt aan kronieken als die van Melis Stoke, Jan van Heelu en de Grimbergsche oorlog), die een soms sterk epische inslag vertoont, en die in stilistisch opzicht, zoals Ton Hage heeft betoogd, onder invloed staat van de ridderepiek.Ga naar voetnoot29 Bij de bestudering van de avontuurlijke ridderromans, vooral de Roman van Heinric en Margriete van Limborch, is tot nu toe veel aandacht besteed aan aspecten van inter- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| ||||||||||||||||||||||||||
tekstualiteit.Ga naar voetnoot30 Uit de aard der zaak is de blik bij dit type onderzoek gericht op de voorafgaande literaire traditie. Ook de uitdagend geformuleerde visie van Janssens (hierboven aangehaald) heeft deze oriëntatie. Ridderromans uit de aangeduide periode kunnen echter tevens worden beschouwd als aankondiging van iets nieuws. Het is immers opvallend dat een aantal van deze teksten in de late Middeleeuwen op de drukpers belandt. Vaak worden ze meer of minder ingrijpend bewerkt, maar dat doet niets af aan het feit dat ze geschikt werden geacht om een tweede leven te gaan leiden. Eerder al, in de tweede helft van de veertiende eeuw, behoorden sommige van deze romans trouwens reeds tot de literaire horizon van de dichter van de abele spelen, die er een aantal thema's, motieven en eigennamen aan ontleende, zoals Willem Kuiper heeft laten zien.Ga naar voetnoot31 Tijd en tijdsbeleving worden na 1200 belangrijke verhaalelementen in Arturromans.Ga naar voetnoot32 Jaren worden eeuwen en enkelvoudige avonturen maken plaats voor parallelgeschakelde belevenissen van tal van verhaalpersonages (entrelacement). Zo ontstaat feitelijk de gelijkenis met kronieken die in verband met de Lancelot en prose al vaker ter sprake is gebracht. Hierop doordenkend, gaat het niet te ver om te stellen dat in teksten als Madelgijs, Roman van Heinric en Margriete van Limborch, Seghelijn van Jherusalem, Joncker Jan uut den vergiere en Herzog von Braunschweig (om alleen de volledig overgeleverde teksten te noemen) het begrip ‘ruimte’ een meer Europese invulling krijgt. We zien ons geconfronteerd met een geografie die zich uitstrekt van noordwest Europa, via het Middellandse Zeegebied en Constantinopel, tot in het Heilige Land, en van Scandinavië tot in Spanje. De namen van de meeste hoofdpersonen laten in feite al zien om welk verschijnsel het gaat. Dit alles zou eens nauwkeurig in kaart gebracht kunnen worden, waarbij ook iets vroegere teksten, zoals Floris ende Blanchefloer en Parthonopeus van Bloys (die beide trouwens ook de drukpers haalden, zij het dat de tweede bij die gelegenheid uit het Spaans werd vertaald), in de beschouwing moeten worden betrokken.Ga naar voetnoot33 De tendens om de geografie vanaf omstreeks 1300 een meer realistisch karakter te verlenen, lijkt een parallel te vinden in de werkelijkheid: na de val van Acco (1291), en na het uitblijven van een kruistocht om het Heilige Land te heroveren, trokken ridders er in de veertiende eeuw op eigen gelegenheid op uit om hun ridderdaden te bewijzen, in heel Europa en aan de randen van de christenheid.Ga naar voetnoot34 Literatuur en leven 30 De Wachter 1998; De Wachter 2000 en Janssens 2002, 46. 31 Kuiper 2001. 32 Brandsma 2003. 33 Zink 1987 rekent Floris ende Blanchefloer en Parthonopeus van Bloys (hij spreekt over de Oudfranse versies) tot wat hij noemt de ‘roman méditerranéen’, die hij als volgt omschrijft: ‘Toute une série de romans, s'étendant sur tout le Moyen Age, mais dont les plus anciens sont contemporains de Chrétien de Troyes, ont pour centres d'intérêt Rome, Constantinople, Athènes et la Grèce, promènent leur héros tout autour du bassin méditerranéen, combinent les réminiscences de l'Antiquité classique et du monde byzantin, les modèles narratifs nés à l'époque alexandrine - aventures sentimentales, rapts, séparations, voyages -, la fascination de l'Orient mêlée à l'esprit des croisades, l'intérêt pour l'Italie du Sud et la Sicile lié sans doute à l'éclat du royaume normand de Sicile.’ (p. 27); Reynders 2002, 81-84 (Parthonopeus van Bloys) volgt hem hierin na. Ook het Middelnederlandse ridderlijke tekstcomplex dat zich rond 1300 aan Middelnederlandse zijde aftekent kan hierbij betrokken worden. Dat De historie van Partinoples, grave van Bleys een vertaling is naar het Spaans, wordt aannemelijk gemaakt in Uri 1962, 71-82. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| ||||||||||||||||||||||||||
bogen in de beleving van tijdgenoten in zekere zin naar elkaar toe. Ook in een gedicht als Van neghen den besten, dat ik bij ontstentenis van kritiek nog steeds rond 1300 dateer, gaan een brede chronologie (van Troje tot de Eerste Kruistocht) en concrete jaartallen hand in hand met een herkenbare Europese geografie.Ga naar voetnoot35 | ||||||||||||||||||||||||||
Internationale verspreidingDe Oudfranse ridderroman Olivier de Castille, geschreven door Philippe Camus, is ontstaan aan het Bourgondische hof, vermoedelijk in de periode 1454-1456.Ga naar voetnoot36 Het verhaal is gesitueerd in Engeland, Ierland, Spanje, Portugal, Frankrijk; ook Constantinopel speelt een rol, alsmede de strijd tegen de saracenen op Cyprus. Philips de Goede beschikte over twee geïllumineerde handschriften, daarnaast zijn nog vier andere contemporaine handschriften bekend.Ga naar voetnoot37 Het verhaal verscheen in gedrukte vorm in het Frans (vanaf 1482 tien edities), Spaans (vanaf 1499 vijftien edities), Engels (vanaf 1518 vier edities), Duits (vanaf 1521 drie edities) en Italiaans (vanaf 1552 drie edities).Ga naar voetnoot38 Omstreeks 1510 verscheen bij Henric Eckert van Homburch te Antwerpen de Hystorie van Olyvier van Castillen, een Nederlandse vertaling naar het voorbeeld van zowel een Franse als een Spaanse prozaroman.Ga naar voetnoot39 In het midden van de zestiende eeuw verscheen een herdruk bij Jan van Ghelen, ook in Antwerpen. Het (unieke) Leuvense exemplaar van de druk van omstreeks 1510 bevat op het titelblad een bezittersnotitie waaruit blijkt dat het boekje eigendom was van de Duitser Anton Tirol, rijksheraut ten tijde van Maximiliaan van Oostenrijk. Van deze Anton is uit ongeveer dezelfde tijd een wapenboek bekend, waarin hij een bezittersaantekening achterliet en waarin hij zichzelf twee keer afbeeldde, één keer met een tweekoppige adelaar op zijn staf - wat hem als rijksheraut typeert.Ga naar voetnoot40 Wellicht had Anton Tirol interesse opgevat voor de tekst vanwege het feit dat Philips de Schone, de zoon van Maximiliaan van Oostenrijk en Maria van Bourgondië, in 1496 in het huwelijk was getreden met Johanna van Aragon/Castillië. Niet alleen de Hystorie van Olyvier van Castillen, ook andere gedrukte Middelnederlandse ridderromans gingen terug op Franstalige teksten die waren ontstaan in de kring van het Bourgondische hof.Ga naar voetnoot41 Te denken valt aan teksten van Raoul le Fèvre (Roman van Jason, Vergaderinge der historien van Troyen) en Olivier de la Marche (Den | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| ||||||||||||||||||||||||||
camp vander Doot en Van den ridder Welghemoet, twee onafhankelijke vertalingen van hetzelfde werk - Le chevalier délibéré - de eerste van Jan Pertcheval, de tweede van Pieter Willemsz.).Ga naar voetnoot42 De Frans-ridderlijke invloedslijn, reeds merkbaar ten tijde van Heinric van Veldeke, manifesteert zich dus ook in deze periode. In de late Middeleeuwen komt daar echter, door de uitvinding van de boekdrukkunst, iets anders bij. Met de opvolging in de Nederlanden van de Habsburgers dringt met de Theuerdank en de verhalen rond de hertog van Brunswijk (zie hierna) ook uit díe cultuursfeer ridderstof door in de Nederlanden.Ga naar voetnoot43 De titelheld van Meliadus den ridder metten cruce is weliswaar een zoon van de Duitse keizer Maximiliaan, er zijn echter geen aanwijzingen dat de Middelnederlandse tekst ten tijde van Maximiliaan is ontstaan.Ga naar voetnoot44 Dat Nederlandse ridderromans teruggaan op Duitse voorbeeldteksten (Theuerdank en de verhalen rond de hertog van Brunswijk) is nieuw. Tot aan de tijd van Maximiliaan verloopt de invloed van ridderlijke verhaalstof namelijk steevast andersom, van de Nederlanden richting Duitsland, van Veldeke tot het ontstaan van Reinolt von Montelban, Malagis en Ogier von Dänemark aan het Heidelbergse hof in 1470/80. Sinds het huwelijk van Philips de Schone met Johanna van Aragon/Castillië in 1496 worden ridderromans ook uit het Spaans vertaald (Partinoples, Turias ende Floreta en Sibilla).Ga naar voetnoot45 Ook een vertaling uit het Engels is bekend (Historie van Merlijn).Ga naar voetnoot46 Omgekeerd verschijnen in Duitsland en Engeland vertalingen van Middelnederlandse ridderromans.Ga naar voetnoot47 Van Valentyn en Ourson werd in het midden van de zestiende eeuw een IJslandse vertaling gemaakt (de vroegste druk met de Middelnederlandse tekst dateert van 1640; de tekst stond in 1612 op de censuurlijst).Ga naar voetnoot48 De uitwisseling van ridderlijke verhaalstof krijgt in de late Middeleeuwen en Vroegmoderne Tijd een veel internationaler, ‘opener’ karakter. Vooral de Spaanse invloedslijn wordt belangrijk in de zestiende eeuw. De strijd tegen de Moren en de uiteindelijke verovering van Granada in 1492, het laatste bolwerk van de Moren op Spaans grondgebied, mobiliseerde de Spaanse adel en trok ridders uit heel Europa naar het Iberisch schiereiland. Chris van der Heijden schreef daarover | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| ||||||||||||||||||||||||||
Zwarte renaissance, Spanje en de wereld (1492-1536) (1998), waarin hij laat zien hoe Spanje in het laatste kwart van de vijftiende eeuw, parallel aan de strijd tegen de Moren en er in feite door veroorzaakt, in de ban raakt van de ridderroman.Ga naar voetnoot49 Tirant lo Blanc verscheen in 1490, en de val van Granada, twee jaar later, leidde tot een stroom van ridderverhalen en balladen, met als absoluut hoogtepunt de Amadis, waarvan de eerste editie in 1508 het licht zag. Het was de Spaanse edelman Garci Rodríguez de Montalvo, die zelf bij Granada gestreden had, die een reeds bestaande veertiende-eeuwse ridderroman bewerkte en van een nieuw slot voorzag. Tijdens de regering van Karel V verschenen tientallen voortzettingen en imitaties van dit werk. Pas in de tweede helft van de zestiende eeuw nam de stroom ridderromans af in Spanje. De Amadis groeide uit tot wat men gerust kan omschrijven als een hype in grote delen van Europa. John J. O'Connor karakteriseert deze reuzentekst onder de ridderromans als ‘surely one of the longest and most entangled prose narratives in any modern Western European language’.Ga naar voetnoot50 Zijn karakterisering van het werk als geheel maakt duidelijk dat we met een bijzonder werk van doen hebben: [I]n its time it was a model of prose style in Spain and France. A work so important in the dissemination of neo-Platonic ideas, pastoralism, and antichivalric satire surely belongs in the intellectual history of its age. However tempting it may be for modern readers to see Amadis as merely a literary curiosity, a vast, almost unreadable jumble of episodes that stands as a fitting monument to sixteenth-century taste for the fantastic, such a view is clearly unjust and unhistoric. In the company of the Orlando Furioso, the Faerie Queene, and Sidney's Arcadia, Amadis stands in the literary center of its century. De roman werd vanaf 1546 boek voor boek in het Nederlands vertaald, waarbij op den duur Franstalige edities die te Antwerpen verschenen als voorbeeld dienden.Ga naar voetnoot51 Boek i verscheen in dat jaar te Antwerpen bij Marten Nuyts, het laatste, boek xxi kwam in 1624 van de pers bij Jan (ii) van Waesberge te Rotterdam.Ga naar voetnoot52 Deze bibliografische gegevens ontleen ik aan Bert van Selms postuum verschenen studie De Amadis van Gaule-romans, Productie, verspreiding en receptie van een bestseller in de vroegmoderne tijd in de Nederlanden, in 2001 bezorgd door Berry Dongelmans, die in de vakpers weinig aandacht heeft gekregen.Ga naar voetnoot53 Hoe Lesley Monfils er in de bespreking van deze studie toe komt de Nederlandse Amadis als ‘eendagsvlieg’ (p. 8) te karakteriseren en te spreken van een ‘kortstondige populariteit’ (p. 8), is dan ook nog eens volstrekt onverklaarbaar. Van Selm richt zich niet zozeer op de inhoud van de Amadis, als wel op de boekhistorische kant van de zaak. Zijn bevindingen zijn verbluffend. Zo maakt hij aanne- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| ||||||||||||||||||||||||||
melijk dat er sprake is van één groot vertaalproject, dat zich over driekwart eeuw uitstrekte, in die zin dat opeenvolgende uitgevers - vijftien in totaal - in grote lijnen steeds verdergingen met het op de markt brengen van de roman waar hun voorganger was gebleven. Boek i werd trouwens nog in 1619 herdrukt. Van Selm becijferde dat alleen al van de Noord-Nederlandse edities zo'n 61.000 exemplaren over de toonbank gingen.Ga naar voetnoot54 Het ging daarbij om Nederlandstalige boeken. Vanaf 1561 begonnen in Antwerpen bovendien ook Franse edities te verschijnen.Ga naar voetnoot55 Plantijn bracht in dat jaar, samen met Jan (i) van Waesberge, een Franstalige Amadis (boek i t/m xii) op de markt. De zeer aanzienlijke omvang van de Amadis, in combinatie met de omstandigheid dat er geen moderne editie van bestaat, is er ongetwijfeld de oorzaak van dat Van Selms studie tot op heden de enige boekpublicatie is die aan het Nederlandse werk is gewijd. Dat is in feite een schrijnende constatering voor een roman die gelezen werd door tal van Europese vorsten, onder wie Willem van Oranje en diens bruid en latere echtgenote Anna van Saksen, door literatoren als Coornhert, Jan van Hout, Karel van Mander, Roemer Visscher, Bredero en Vondel, en door de twintigjarige Johan de Witt, die omstreeks 1645 een deel aanschafte om op reis te kunnen lezen.Ga naar voetnoot56 De Amadis werd gelezen door een publiek van ontwikkelde mensen, meer specifiek door ‘de goed-opgevoede zonen en dochters van de bemiddelde burgers: de toekomstige elite van de Republiek’, zoals Van Selm het formuleert (p. 99). Dit hoge lezersprofiel vindt bevestiging in het feit dat in 1602 te Delft een kostbare tapijtreeks ontstond met scenes uit de Amadis.Ga naar voetnoot57 De tapijten werden vervaardigd door de uit Antwerpen gevluchte Frans Spiering, aan de hand van kartons van Karel van Mander. Amadis-romans waren bovendien relatief kostbaar.Ga naar voetnoot58 De Amadis behoorde met zijn bijzondere verhaalstructuur en de daardoor geïmpliceerde wijze van lezen tot de culturele bagage van een publiek dat tezelfdertijd (andere) nieuwe ontwikkelingen op literair gebied leerde kennen en internaliseerde.Ga naar voetnoot59 Een aardige illustratie van dit laatste bieden de edities van boek xvii in 1612 en 1623 door Hendrick Barentsz. te Amsterdam, waarin in de vorm van een sonnet stelling wordt genomen tegen degenen die de Amadis karakteriseren als ‘niet dan ydelheyt’, ‘onnutte boecken’, ‘leughens’, ‘beuselen’ en ‘redens sonder grond’.Ga naar voetnoot60 In dit soort termen werden elders ook de tientallen ridderlijke prozaromans veroordeeld die in dezelfde tijd de ronde deden. De Amadis maakte op kritische tijdgenoten dus kennelijk de indruk ‘meer van hetzelfde’ te zijn. Het is evenwel de vraag in hoeverre dat terecht was.Ga naar voetnoot61 | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| ||||||||||||||||||||||||||
Anders dan de kritische tijdgenoot, verkeren moderne onderzoekers in de positie het vervolg van de literair-historische ontwikkelingen te kunnen overzien. Kruyskamp omschreef de Amadis-romans enerzijds als ‘de uitloopers van de oude ridderverhalen’, anderzijds als ‘de voorlopers van de nieuwere romankunst [van Honoré d'Urfé, Mademoiselle de Scudéry en Paul Scarron] door een schematische karakterteekening en de vernieuwing van de hoofsheid in de galanterie’.Ga naar voetnoot62 Binnen de romanistiek is de invloed van de Amadis op de latere literaire traditie al sinds de negentiende eeuw een punt van aandacht.Ga naar voetnoot63 O'Connor trekt de lijn door van Amadis naar Walter Scott, en merkt terecht op: ‘A work so important in the sixteenth century and so long-lived in various literatures does not deserve its present obscurity.’Ga naar voetnoot64 | ||||||||||||||||||||||||||
Gedrukte ridderromans en de literaire contextWie gedrukte ridderromans vanuit de historische context benadert, krijgt te maken met de literaire cultuur aan het Bourgondische hof in de tweede helft van de vijftiende eeuw en met de doorwerking daarvan, via de drukpers, buiten de kring van het hof.Ga naar voetnoot65 Vorsten, edelen en drukkers treden daarbij op als actoren. Datzelfde geldt voor de literaire cultuur rond de Habsburgse vorsten Maximiliaan van Oostenrijk, Filips de Schone en Karel V, waarbij met name eerstgenoemde bijzondere aandacht verdient. Hij cultiveerde immers de aloude ridderidealen, die hij in woord en beeld op propagandistische wijze benutte.Ga naar voetnoot66 Tegelijkertijd wist deze ridderlijk levende vorst zich te omringen met humanistische geleerden, zonder dat als strijdig te ervaren. Tot 1520 was het hof van Maximiliaan - die sinds 1486 Rooms-Koning en sinds 1508 keizer van het Duitse Rijk was - een van de voornaamste humanistische centra in het noorden. Tijdens zijn regering kwam een culturele uitwisseling op gang tussen de Nederlanden en steden als Neurenberg en Augsburg, waaraan tot nu toe nog weinig systematisch aandacht is besteed, met uitzondering wellicht in het geval van de prentkunst. In plaats van bovengenoemde historische ontstaans- en functiemilieus als uitgangspunt te kiezen, opteer ik hier evenwel voor een nadere verkenning van tekstsoorten/genres die tot de literair-historische context van gedrukte ridderromans behoren. Het idee hierachter is namelijk dat deze romans niet te zeer als genre op zichzelf beschouwd dienen te worden, maar veeleer in wisselwerking met wat er verder gaande was op literair gebied. Bij de meeste gedrukte ridderromans gaat het om prozateksten, maar er zijn ook | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| ||||||||||||||||||||||||||
enkele rijmdrukken bekend, zoals Karel ende Elegast, Seghelijn van Jherusalem en Jonathas ende Rosafiere.Ga naar voetnoot67 Om de rijmvorm in deze teksten te verklaren, is het zaak het probleem te verbreden en vast te stellen dat er ook een reeks niet-ridderlijke rijmdrukken bestaat. Wie zich tot de gedrukte ridderromans beperkt, zou kunnen denken dat rijmdrukken met ridderlijke thematiek een experiment waren van drukkers die een nostalgisch publiek van adel en patriciaat wilden bedienen. Wie de kwestie in een breder verband plaatst en vaststelt dat de niet-ridderlijke rijmdrukken vaak in verband staan met de middeleeuwse feestcultuur, kan op het idee komen dat teksten zoals Karel ende Elegast, Seghelijn van Jherusalem en Jonathas ende Rosafiere bestemd waren om mondeling ten gehore te worden gebracht. Gedrukte ridderromans waren van invloed op andere literaire genres. Zo zijn er diverse liederen op vliegende bladen bekend: ‘Een schoone historie, van de ridder met de swaan’ (Amsterdam: Jacob Brouwer, 1710), ‘Een schoone historie van de hertog van Brunswijk’ (Amsterdam: Barent Koene, 1768), ‘Margrietje van Limborg’ (idem, 1770), ‘Floris en Blanchefleur’ (idem, 1776), ‘Een schoone historie van Valentijn en Oursson’ (idem, 1777) en ‘Een schoone historie van den heer Frederik van Genua’ (idem, 1778).Ga naar voetnoot68 Over de vraag wanneer deze liederen zijn ontstaan, heersen tegenstrijdige meningen. Voor sommige ervan wordt de zestiende eeuw genoemd, voor andere de zeventiende of achttiende, maar op het punt van de datering heerst veel onduidelijkheid. De liederen over de ridder met de zwaan, Margrietje van Limborg, Floris en Blanchefleur, en Frederik van Genua zijn in moderne uitgaven beschikbaar, maar verder is er met deze teksten nog weinig gebeurd.Ga naar voetnoot69 In bijna alle gevallen is de corresponderende gedrukte ridderroman bewaard gebleven. De enige uitzondering vormt het lied over de hertog van Brunswijk. Dirk Coigneau heeft evenwel gewezen op het voorkomen van een strofisch gedicht Vanden hertoghe van Bruunswyck in het Testament rhetoricael van de Brugse rederijker Eduard de Dene.Ga naar voetnoot70 Achter deze tekst voegde De Dene bovendien een Frans gedicht toe met hetzelfde onderwerp. Hieruit kan in ieder geval worden afgeleid dat verhalen rond de hertog van Brunswijk, waarvan ook diverse Duitse versies bestaan, al vroeg bekend waren in de Nederlanden.Ga naar voetnoot71 Coigneau's vergelijking van de inhoud van het | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| ||||||||||||||||||||||||||
lied uit 1768 met het verhaal bij De Dene heeft uitgewezen dat aan Nederlandse zijde twee varianten hebben gecirculeerd, die ieder op eigen wijze met de Duitse traditie in verband staan. Het lied leeft ook voort in de moderne tijd. Pol de Mont en Alfons de Cock hebben in de late negentiende eeuw een vertelling over de hertog van Brunswijk opgetekend als volkssprookje.Ga naar voetnoot72 De Vlaamse groep Ambrozijn en Paul Rans hebben het lied over de hertog van Brunswijk in 2003 op CD gezet, vertaald in modern Nederlands naar een negentiende-eeuws liedblad (65 strofen).Ga naar voetnoot73 Dichters als Brederode, Starter, Kornelis Elzevier, Salomon Davidsz. Questiers en Thomas Arentsz. vervaardigden in de zeventiende en achttiende eeuw toneelspelen waarvoor ze zich inspireerden op de Amadis en zijn vervolgen, waarvan er enkele - Palmerijn van Olijve en Primaleon van Griecken - in het Nederlands waren vertaald.Ga naar voetnoot74 De band tussen ridderstof en toneel dateert overigens al van veel eerder: afgezien van de abele spelen, bewijzen archivalische gegevens vanaf het midden van de veertiende eeuw dat ridderstof wel vaker op de planken werd gebracht.Ga naar voetnoot75 Van alle vermeldingen gaat het zelfs om de grootste groep. Laten we bovendien niet vergeten dat Lanseloet van Denemerken tot in de achttiende eeuw werd opgevoerd en tot in de negentiende eeuw herdrukt.Ga naar voetnoot76 Tal van gedrukte ridderromans bevatten dramatische scènes, compleet met clauskoppen, wat ze met de toneeltraditie verbindt. Over de precieze functie van deze hybride literatuurvorm is nog weinig met zekerheid bekend. Rederijkerij lijkt in elk geval dichtbij. Naar het aandeel van de rederijkers in de totstandkoming van laatmiddeleeuwse en vroegmoderne ridderromans is slechts incidenteel onderzoek gedaan (te denken valt aan het proefschrift van Rob Resoort over de Historie vander borchgravinne van Vergi). Talrijk zijn bijvoorbeeld de refreinen in dit soort teksten, en nog altijd is er de hypothese dat Anna Bijns de prozabewerking van Floris ende Blanchefloer heeft vervaardigd.Ga naar voetnoot77 Rederijkers worden in het tegenwoordige onderzoek in de eerste plaats als creatieve dichters gezien en als poeticale vernieuwers van de literaire traditie. Dat zij in de vijftiende en zestiende eeuw intensief betrokken zijn geweest bij de productie van de tegenwoordig als minder geslaagd ervaren ridderromans in druk is iets dat in het onderzoek nog te weinig aandacht krijgt. Bij de invloed van epiek op lyriek en dramatiek gaat het om directe beïnvloeding | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| ||||||||||||||||||||||||||
van het ene genre op het andere. Jennifer R. Goodman betoogt echter dat invloed van ridderromans vanaf de veertiende eeuw ook op meer indirecte wijze kan plaatsvinden. Zo behoren dit soort teksten, vooral die uit de late Middeleeuwen, zozeer tot de culturele bagage van vroegmoderne ontdekkingsreizigers (en veroveraars) dat de reisverslagen die ze na thuiskomst soms publiceerden er nadrukkelijk de sporen van dragen. De stelling die Goodman verdedigt, luidt dat Europese ontdekkingsreizigers beter te begrijpen zijn als we ons verdiepen in hun ‘middeleeuwse’ ridderlijke fantasieën. Volgens haar is het een misverstand ‘to impose strict distinctions between the factual literature of travel and the voyage of imaginative fiction’.Ga naar voetnoot78 Een duidelijke scheiding tussen ridderromans en historiografie werd in de Middeleeuwen nauwelijks ervaren, hoogstens door een intellectuele bovenlaag. Tal van voorbeelden kunnen worden aangehaald. In of kort na 1491 stelt een anonieme compilator de zogenoemde Kattendijke-kroniek samen.Ga naar voetnoot79 Hierin staat de geschiedenis van het graafschap Holland centraal tot aan de tijd van Maximiliaan van Oostenrijk; de kroniek opent vrij uitgebreid met de strijd om Troje. De auteur van de Kattendijke-kroniek benutte de Historie van den vromen ridder Jason (1484-1485) en Die vergaderinge der historien van Troyen (1485), beide vertalingen van werk van de Bourgondische dichter Raoul Le Fèvre, die kort tevoren in druk waren verschenen bij Jacob Bellaert in Haarlem. Hans van Dijk heeft het omgekeerde laten zien. Den droefliken strijt van Roncevale is schatplichtig aan een prozavertaling van de kroniek van Pseudo-Turpin, die is overgenomen uit Die alder excellenste cronyke van Brabant (1497), waarin passages op rijm uit het Middelnederlandse Roelandslied zijn ingelast.Ga naar voetnoot80 Ook eigentijdse ridderstof kwam voor opname in kronieken in aanmerking, zoals blijkt uit de prozabewerking van de Middelnederlandse vertaling van de Theuerdank die door Jan van Doesborch in Van Brabant die excellente cronike (1530) werd opgenomen.Ga naar voetnoot81 | ||||||||||||||||||||||||||
ConclusieRidderromans in druk verdienen meer systematisch aandacht. De internationale mediëvistiek, die dit onderzoeksveld inmiddels heeft ontdekt en met prikkelende vragen tegemoettreedt, vormt daarbij een inspirerend aanknopingspunt. Omgekeerd mogen medioneerlandici zich best realiseren dat zij hun buitenlandse collega's ook iets te bieden hebben: het Nederlandse aandeel in de Europese traditie van ridderromans in druk is zeer aanzienlijk. De romans mogen, onder invloed van humanisme en Renaissance, op den duur zijn overvleugeld door nieuwe, modernere literatuursoorten, het proces van marginalisering of trivialisering is in de zestiende en zeventiende eeuw nog allerminst afgerond en feitelijk nog in volle gang. In het kader van de gedrukte ridderromans vormt de Amadis een verhaal apart. De | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| ||||||||||||||||||||||||||
roman verschijnt in tal van Europese landen en haalt enorme oplagen. Vanaf 1546 worden de 21 boeken, de een na de ander, in het Nederlands vertaald. In 1624 verschijnt het laatste deel in de reeks bij Jan (II) van Waesberge te Rotterdam, vier jaar later brengt Broer Jansz. te Amsterdam nog een nieuwe editie van boek V op de markt.Ga naar voetnoot82 Het is de laatste Amadis die verschijnt in Nederland. Na 1650 moest men geluk hebben om nog een exemplaar bij de boekhandel aan te treffen. Andere, kortere en dus goedkopere ridderromans worden daarentegen wel herdrukt, tot in de negentiende en soms zelfs twintigste eeuw aan toe.Ga naar voetnoot83 De Amadis mag vanaf het midden van de zeventiende eeuw dan niet meer te koop zijn geweest in Nederland, gelezen werd de roman nog wel, zelfs in de achttiende eeuw. Op het punt van de receptie van de Amadis na 1650 kan Van Selms studie met tal van voorbeelden worden uitgebreid.Ga naar voetnoot84 Gedrukte ridderromans maken deel uit van de Europese traditie die begint met Chrétien de Troyes en uitkomt bij de moderne roman uit de 21e eeuw. Het staat te bezien waar, wanneer en hoe ze de literaire ontwikkeling hebben bepaald, waar en wanneer ze in dit proces een centrale of juist een marginale rol speelden, en hoe de internationale invloedslijnen verlopen. De medioneerlandicus die dit brede chronologische perspectief in het oog houdt, ontwikkelt zich tot een gesprekspartner van specialisten uit binnen- en buitenland, van binnen en buiten het eigen vakgebied afkomstig, van de Vroegmoderne Tijd tot heden. Ridderstof behoort niet tot de prioriteiten van specialisten op het terrein van de Vroegmoderne Periode, hoewel over de vertaling en doorwerking van klassieke teksten als Ariosto's Orlando furioso en Cervantes' Don Quichot heel wat is gepubliceerd.Ga naar voetnoot85 Gezien de ridderlijke, ‘middeleeuwse’ thematiek ligt de bal vooreerst echter bij de mediëvisten. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| ||||||||||||||||||||||||||
SummaryIn this contribution attention is drawn to printed Middle-Dutch romances of chivalry It is also a plea for a more diachronie approach in the field, with a more open outlook towards the post-medieval period and what is happening in European literature elsewhere. Printed romances of chivalry were popular from the 15th to the 19th and even the early 20th centuries. This rich corpus of many dozens of texts has received little scholarly attention so far. The invention of the printing press facilitated the international transmission and exchange of printed romances. In the 16th century Spain becomes especially influential. The Amadis, which appeared in translation between 1546 and 1624 in 21 volumes, held the Dutch Republic captive for more than a century. This enormously long romance in prose was being read by educated people and by young students in the schools. This group of readers was also familiar with the more traditional printed romances, which were considerably cheaper and which, after the 16th century, also reached the more general reading public. The study of the printed romances of chivalry should be most efficiently conducted within the literary context of printed romances in prose in general, lyrical poetry, drama and historiography, with special attention to be given in particular to the role of the Chambers of Rhetoric. A number of the Middle-Dutch romances of chivalry that made it into print can be traced to a group of romances dating back to ca. 1300 A.D., which are characterized by a markedly realistic geography. At the other end of the chronological spectrum it remains to be seen whether, and to what extent, this kind of texts influenced the 19th-century Romantic picture of the medieval past.
Adres van de auteur: Universiteit Leiden Pallas, Instituut voor historische, kunsthistorische en letterkundige studies P.N. van Eyckhof 4 Postbus 9515 nl-2300 ra Leiden e-mail: w.van.anrooij@let.leidenuniv.nl | ||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| ||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| ||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| ||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| ||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| ||||||||||||||||||||||||||
|
|