Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2001
(2001)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van ‘Beatrijs’ tot ‘Mariken van Nieumeghen’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
herhaling is gewezen. Een genetisch verband echter is door niemand gelegd. De gelijkenissen worden in het algemeen als oppervlakkig beschouwd: ‘Als verhaal en als tekst hebben ze weinig gemeen’ (Coigneau 1982, 8). Door de grote verschillen naar inhoud en vormgeving lijken de overeenkomsten van ondergeschikt belang. Volgens Kruyskamp (1975, xviii) ‘mag men de conclusie trekken dat men weliswaar verschillende motieven in andere verhalen terugvindt, maar dat een direct voorbeeld niet is aan te wijzen’.Ga naar voetnoot3 Hieronder wil ik betogen, dat de Mariken een bewerking is van de Beatrijs. De jongere tekst is geschreven naar het voorbeeld van het Mariamirakel, waarin een adellijke non uit liefde voor een jeugdvriend het klooster de rug toekeert. Na door de jongeling te zijn verlaten, raakt Beatrijs in de prostitutie verzeild. Na vele jaren keert zij in haar klooster terug, waarin Maria haar al die tijd heeft vervangen. De non leeft verder voorbeeldig; zij ‘diende onser lieuer sueter vrouwen mit ynnicheit ende starf ene giestelicke persone’ (1033D).Ga naar voetnoot4 Op basis van deze legende is een nieuw verhaal samengesteld, waarin de aristocratische jonkvrouw is geworden tot een burgermeisje, en de non en kosteres tot de dienstbode van een priester. Het verhaal is verburgerlijkt en geseculariseerd; en uit deze aanpassingen kunnen een groot deel van de verschillen worden verklaard. Vervangen zijn ook de typerende elementen uit de voorbeeldtekst, waaraan het Beatrijsverhaal onmiddellijk herkend zou worden: de eigennaam, de prostitutie en de plaatsvervanging door Maria. Onder de oppervlakte echter vertonen de twee teksten structurele overeenkomsten en vele onbelangrijk ogende details zijn behouden, zoals we zullen zien. Voordat we echter de twee teksten met elkaar vergelijken, zij aandacht besteed aan enkele algemene aspecten van het onderzoek. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Verholen bewerkingenHet is welbekend, dat een groot deel van de Middelnederlandse literatuur uit vertalingen, bewerkingen en compilaties bestaat. Het was niet zo eenvoudig om zonder kladversies, correcties en revisies een nieuw verhaal op perkament te zetten. Ontwerp en uitwerking, vormgeving en berijming moesten allemaal in het hoofd worden uitgevoerd, waartoe weinigen in staat zullen zijn geweest. Originaliteit werd trouwens niet bijzonder op prijs gesteld; integendeel, de vermelding van bronnen strekte tot aanbeveling. Daarbij speelde de algemene belangstelling voor geschiedenis een rol: een goed verhaal moest waar zijn, echt gebeurd. Zelfs verzonnen verhalen werden als waarheid opgedist. Het is daardoor niet verwonderlijk, dat er veel werd vertaald, dat kleine historiën tot grote werken werden uitgebreid, en bekende en geliefde verhalen werden verfraaid en bewerkt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bewerking bleef echter niet altijd tot de vorm beperkt. Om in de groeiende behoefte aan nieuwe verhalen te voorzien kon een bestaande tekst ook inhoudelijk worden omgewerkt. In een gewone bewerking is het oude verhaal bewaard: beoogd wordt een nieuwe, gemoderniseerde, uitgebreide of verkorte rijm-, proza- of toneelversie van hetzelfde verhaal. In een ‘verholen’ bewerking echter wordt met betrekkelijk geringe inspanning een nieuw werk gecreëerd. Daartoe worden alle elementen die het oude verhaal herkenbaar maken, geschrapt of vervangen. De onderliggende structuur echter blijft behouden, de opeenvolgende scènes in essentie gehandhaafd; de personages krijgen stuk voor stuk een vervanger; de gebeurtenissen nemen eenzelfde loop. Schematisch gezien zijn de verhalen identiek. Deze werkwijze heeft onmiskenbare voordelen. De omvang van het nieuwe werk, de globale inhoud en de ontwikkeling van het verhaal liggen bij voorbaat vast. De grote lijn is gegeven; er hoeven alleen details te worden aangepast: vervangen, weggelaten of toegevoegd. Het veelomvattende schrijverswerk is vereenvoudigd, de kans op mislukken verkleind. Deze bewerkingstechniek vergt minder ervaring en creativiteit en staat toch garant voor een nieuw verhaal met alle goede eigenschappen van het geselecteerde voorbeeld. Ook een auteur van het tweede garnituur is op deze wijze werkend tot de creatie van een veelomvattend nieuw werk in staat. En hoewel oude en bekende verhalen eeuwenlang populair bleven, was er vanzelfsprekend ook vraag naar nieuwe werken. Een goed voorbeeld van een verholen bewerking vormt de Walewein, die teruggaat op een verridderlijkte versie van de Floris ende Blancefloer.Ga naar voetnoot5 Of er veel teksten op deze wijze zijn ontstaan, valt voorlopig niet te zeggen. Daar bij mijn weten nooit rekening is gehouden met deze bewerkingstechniek, is er niet systematisch naar verborgen bronnen gezocht. Met elke verholen bewerking echter die er ontdekt wordt, zal ons inzicht in deze bewerkingstechniek groeien. Op grond van de beschreven voordelen kunnen verholen bewerkingen van populaire verhalen een welkom middel hebben gevormd om het bestaande repertoire te vergroten. Wanneer de bewerker zijn aanpassingen handig en consequent heeft aangebracht, is de voorbeeldtekst niet meer te herkennen. We hebben op het oog met twee verschillende werken te doen. Hoe kunnen we het genetische verband dan achteraf toch nog vaststellen? Uit de beschreven werkwijze van de bewerker vloeit voort, dat de twee teksten onder de oppervlakte parallellen moeten vertonen; de namen mogen verschillen, typerende details zullen anders zijn, maar de plot, de opeenvolging der gebeurtenissen en vele details moeten identiek zijn; in het behoud van deze kerngegevens ligt immers het voordeel voor de bewerker. Willen we bewijzen dat we met een verholen bewerking te doen hebben, dan zullen we deze verborgen gelijkenissen aan het licht moeten brengen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoeveel overeenkomsten er nodig zijn om tot een genetisch verband te kunnen besluiten, valt niet op voorhand te zeggen.Ga naar voetnoot6
Naar ik aannemelijk hoop te maken, is de Beatrijs het verborgen voorbeeld van de Mariken van Nieumeghen. Om dit te bewijzen zullen we de twee werken zorgvuldig en gedetailleerd met elkaar vergelijken. Daarbij stuiten we echter op twee problemen: welke versie van de Beatrijs heeft als voorbeeld voor de bewerking gediend, en hoe zag die bewerking, de oorspronkelijke Mariken, er uit? Voorlopig kunnen we deze vragen niet beantwoorden. Daarom kunnen we ons niet beperken tot de vergelijking van twee redacties. Tegenover elkaar staan niet twee teksten doch tekstoverleveringen, de twee literaire werken in hun totaliteit. Alles wat er is en alles wat we weten van de Beatrijs aan de ene kant en van de Mariken aan de andere kant vormt het vergelijkingsmateriaal. Daarom zullen we in de navolgende paragrafen schetsen wat ons van de twee werken bekend is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 De Beatrijs-overleveringDe Beatrijs-legende kennen wij vooral uit de berijmde redactie in codex 76 E 5 van de K.B. te 's-Gravenhage. Deze tekst, redactie R, is vele malen uitgegeven en herhaaldelijk gereproduceerd. We beschikken echter ook nog over twee proza-versies.Ga naar voetnoot7 De langste (redactie K/H) loopt ongeveer parallel met R en is uit twee handschriften bekend (ao 1479 en circa 1515). De korte prozaversie (redactie D; eind 15de eeuw) sluit nauw aan bij de Latijnse voorbeeldtekst (L) van de legende in de Libri octo miraculorum.Ga naar voetnoot8 De onderlinge verschillen tussen de vier redacties (R, K, D en L),Ga naar voetnoot9 die ik in 1989 synoptisch heb uitgegeven, maken duidelijk dat de tekst wijdverbreid is geweest; we | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moeten een fijn vertakte stamboom aannemen van onderling sterk uiteenlopende redacties. En welke redactie heeft de auteur van Mariken in handen gehad? Daar we niet weten van welke tekst de bewerker is uitgegaan, moeten we bij onze tekstvergelijking rekening houden met alle overgeleverde en gereconstrueerde varianten.Ga naar voetnoot10 Zo wordt in de proloog van R van broeder Ghijsbrecht gesproken, en dat zal ook in de archetypus x het geval zijn geweest (zie Duinhoven 1989, §88). Deze geestelijke was een begheuen willemijn (15), een in de eenzaamheid levende Wilhelmiet. Opmerkelijk is het nu, dat de oom, bij wie Mariken als dienstmeisje inwoont, ook een geestelijke is, die eveneens teruggetrokken leeft: hij woont mijlen ver van de stad waarop hij en zijn nicht voor hun levensbehoeften zijn aangewezen. En zou het toeval zijn, dat ook de heeroom reeds in de proloog Ghijsbrecht wordt genoemd? De lange prozaredacties K en H verschillen onderling weinig; H is een bekorte en lichtelijk verbeterde redactie, die teruggaat op een bron (k) die nauwelijks van K afweek.Ga naar voetnoot11 K nu bevat ten opzichte van R varianten die te denken geven (vgl. Duinhoven 1989, §90). In de Latijnse tekst verlaat Beatrijs het klooster omwille van een jongeman, een clericus zegt de Dialogus. Na een korte affaire laat deze jonge geestelijke haar in de steek. Zij kan niet naar het klooster terug en neemt als vanzelfsprekend haar toevlucht tot prostitutie. In de Middelnederlandse redacties R en D overweegt Beatrijs ook handenarbeid, maar spinnen zou te weinig opbrengen. In R kan zij zelfs niet spinnen. Dat prostitutie het enige alternatief zou zijn, wordt echter niet waarschijnlijk gemaakt. Dat zal door menigeen als een tekort zijn ervaren. In K in elk geval wordt Beatrijs' gedrag verklaard door de machinaties van de duivel: die becoerde haer ... noch tot meerre sonden ende brochtse daer toe dat si mit haren lichaem dat ghelt wan daer si mit haren kinderen of levede (454K). Deze toevoeging staat niet op zichzelf. Aan de duivel wordt in K een veel grotere rol toegekend dan in R. Er is een bewerker veel aan gelegen geweest de macht en de invloed van de viant te benadrukken. De duivel bekoort Beatrijs mit enen ionghelinc. Weliswaar wederstont die nonne die becoringhe langhe tijt mer die duvel ende die natuer des vleyschs verwonnense (70-80K). Ook de jonge man wordt door de duivel bekoord (125-126K), die stoectet altoes tusschen hem beiden voort (193K). De band tussen Beatrijs en haar vriend is in de hel gesmeed en we zijn daarmee nog maar een stap verwijderd van de verhoudingen in de Mariken. In beide teksten gaat achter de jongeling de duivel schuil. De duivel brengt Beatrijs op het slechte pad door middel van een jongeman en hij verleidt Mariken in de gedaante van een jongeman. De naamloze en schimmige jongeling, in de Beatrijs reeds het instrument van de duivel, verliest in de Mariken zijn toch al geringe persoonlijkheid. Dat zal geleidelijk zijn gegaan. In de overgeleverde tekst is Moenen nog steeds een ambivalente figuur. Hij is aanvankelijk niet als duivel herkenbaar en ook Mariken weet lange tijd niet of haar vriend mens of duivel is. We moeten in de Mariken een ontwikkeling aannemen, en dat vormt voor de tekstvergelijking een probleem. Laten we daarom bezien wat er over de geschiedenis van de tekst bekend is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 De tekstgeschiedenis van MarikenDe verschillen tussen de Engelse en de Nederlandse versie bewijzen, dat de tekst bij herhaling bewerkt moet zijn. Om te beginnen is de verhalende prozatekst in het Engels (bron D, circa 1518 gedrukt te Antwerpen door Jan van Doesborch) een vertaling uit het Middelnederlands.Ga naar voetnoot12 De oudste Middelnederlandse redactie (bron A, circa 1515 gedrukt te Antwerpen door Willem Vorsterman) is grotendeels een toneeltekst in rederijkersverzen, die paarsgewijs rijmen; maar er zijn ook passages met ingewikkelder rijmschema's.Ga naar voetnoot13 De scènes worden ingeleid door kopjes en prozafragmenten die nauw bij de Engelse tekst aansluiten. Vrij algemeen wordt tegenwoordig aangenomen, dat het proza aan de rijmversie is voorafgegaan. De Mariken zou in wezen een leestekst en geen toneeltekst zijn.Ga naar voetnoot14 Op een verloren gegane prozaversie zou zowel de Engelse redactie als het prozagedeelte in A teruggaan. Op een prozaredactie is ook de rijmtekst gebaseerd.Ga naar voetnoot15 Misschien heeft deze rijmtekst op zichzelf bestaan, zoals Leendertz (1907) dacht, die de prozagedeelten naar de noten verwees. Kruyskamp (1975, xxx) meent, dat er ‘een veel uitvoeriger, geheel gedramatiseerde bewerking [moet] hebben bestaan’. Anderen gaan ervan uit, dat de toneeltekst van meet af aan uit proza en verzen bestond, en dat de gedeelten die zich niet voor dramatisering leenden, onberijmd bleven.Ga naar voetnoot16 Of we de tekst nu geheel of gedeeltelijk berijmd moeten achten; proza en verzen zijn van twee verschillende auteurs,Ga naar voetnoot17 of liever bewerkers. En ‘de ongelijkheid in de taal is een aanwijzing te meer dat de teksttraditie veel ingewikkelder is dan tot nog toe wel is aangenomen’ (Kruyskamp 1975, xvi).Ga naar voetnoot18 Voor de reconstructie van de oudste versie van de Mariken en voor de vergelijking met de Beatrijs zijn dus in de eerste plaats de Engelse prozatekst D en de prozagedeelten van A van belang. De verzen in A zijn van een bewerker, die elementen kan hebben weggelaten, vervangen of toegevoegd. Van secundair belang zijn de jongere bronnen, de drukken U, S en Str uit het begin van de 17de eeuw, die ‘langs om- en kronkelwegen’ teruggaan op A (Coigneau 1982, 14). Op de ‘protestantse’ versie U, waaruit Maria, de mis en het heilig sacrament zijn geschrapt, gaat weer een historielied van 424 verzen terug (twee Amsterdamse drukken eind 18de eeuw),Ga naar voetnoot19 die voor ons doel nauwe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijks van belang kunnen zijn. Tenslotte moeten we rekening houden met een Latijnse prozaversie van de jezuïet Lyraeus (Antwerpen 1648), die ‘berust op het volksboek, zoals wij het kennen, maar op een andere druk dan A’ (Wolthuis 1952, 42).Ga naar voetnoot20 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 UitbreidingenDe overgeleverde versies van de Mariken maken zonder meer duidelijk, dat het werk ingrijpende ontwikkelingen heeft doorgemaakt. Vergelijking met de Engelse tekst heeft allerlei ingrepen in de Nederlandse overlevering aan het licht gebracht. Een overzicht geven Kronenberg (1929), Coigneau (1982, 41-49) en Raftery (1991, 41-66). Zo ontbreekt in D het referein dat Mariken in Antwerpen ten gehore brengt (v. 524-555),Ga naar voetnoot21 en ook het spel van Masscheroen (728-857). Beide passages worden als interpolaties beschouwd: ‘That the refrain and the play of Masscheroen at any rate are secondary, nobody will doubt’ (Wolthuis 1952, 59).Ga naar voetnoot22 Volgens Leendertz (1918, 252) - die overigens ook het proza in A voor toegevoegd hield - is de naproloog (v. 1127 vlgg.), met bijzonderheden over Marikens graf in Maastricht, later bijgerijmd om de geschiedenis een historisch aanzien te geven: ‘Met de begenadiging van Emmeken [v. 1103] is het stuk uit, en elke verdere uitbreiding verzwakt den indruk’.Ga naar voetnoot23 Hij meende aanvankelijk zelfs, dat het hele verhaal over Marikens verblijf in het Wittevrouwenklooster in Maastricht ‘een verdichting was’.Ga naar voetnoot24 Niet alleen de epiloog wordt als een toevoeging beschouwd. Ook aan de oorspronkelijkheid van de historische achtergronden zoals die in de proloog worden uiteengezet, is getwijfeld. De politieke en geografische bijzonderheden, die dienen om het verhaal als echt gebeurd te typeren, zijn in een Marialegende overbodig. Het verhaal is ‘gedramatizeerd en opgetuigd met een pseudohistorische entourage’ (Kuiper 1985-1986, 263). Wolthuis (1952, 159) acht het proza tussen v. 1020 en 1021 geïnterpoleerd. Mariken zou onmiddellijk naar de paus zijn gegaan om te biechten. Willemsen (1972-1973, 352) houdt het zoeken naar een biechtvader en de reis naar Keulen en Rome, proza en verzen tezamen, voor een toevoeging, en Bromberg (1978, 42) valt hem daarin bij. Zij menen dat vers 1020 de slotregel van het spel heeft gevormd. Dat wordt aangevochten door Coigneau (1982, 27-28), die de biecht- en penitentiefase in het verhaal noodzakelijk en essentieel acht, hoewel hij de uitwerking en invulling daarvan wel als ‘secundair’ beschouwt. Het slot zou dus aangepast kunnen zijn, ook al komen de passages over biecht, boete en vergeving ook in het Engels voor. Andere gedeelten in druk A beschouwt Coigneau zeker als uitbreidingen, ‘die niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
anders dan uit rijmnood of uit de behoefte aan dramatisering en verzelfstandiging van in D gegeven scènes en dialogen, kunnen zijn ontstaan’ (1982, 42). Hij noemt onder meer de navolgende elementen die in D ontbreken:
De vergelijking der overgeleverde versies legt slechts een deel van de tekstontwikkeling bloot. Wanneer we de bron of bronnen van Mariken zouden kennen, kunnen we waarschijnlijk nog oudere ontwikkelingen traceren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 BronnenHoewel hij voor de Mariken geen bron kon aanwijzen, meent Kuiper (1985-1986, 263) dat aan het overgeleverde verhaal een Mariamirakel ten grondslag ligt. Tentatief schetst hij de inhoud als volgt: Een wanhopig meisje levert zich over aan (een duivel in de gedaante van) een (jonge) man en gaat met hem een zevental jaren door het leven. Al die tijd staat het meisje onder directe bescherming van de heilige Maagd, omdat ze ondanks alles tot Haar blijft bidden. Wanneer het meisje tot inkeer komt en berouw krijgt, tracht de duivel haar te doden. Dan treedt Maria als dea ex machina op, redt het meisje, laat haar weten dat ze al die tijd met een duivel heeft samengeleefd, maar dat haar Maria-devotie haar gered heeft. Het meisje eindigt haar leven in een klooster. Kuiper merkt zelf op, dat deze samenvatting ‘inderdaad sterk op de Beatrijs’ lijkt. Hij is nog maar één stap verwijderd van de hypothese die wij in deze bijdrage willen tes- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten, dat de Mariken een bewerking is van de genoemde Marialegende. Die laatste stap echter wordt door hem niet gezet. Het verhaal zoals hierboven samengevat, zou zijn voorzien van een historische achtergrond en van ‘eigentijdse modeverschijnselen als het Faust-motief, nigromancie. ...’ (p. 263). In de loop van de tekstgeschiedenis zou Maria aan belang hebben ingeboet ten gunste van de priester, die voor Mariken tot Maria bidt en haar met behulp van het heilig sacrament beschermt. De inderdaad belangrijke rol van oom Ghijsbrecht als redder en helper van Mariken, heeft Coigneau (1991, 33) ertoe gebracht naar een andere bron te zoeken. In vergelijkbare legenden, zoals de Beatrijs, heeft de hoofdpersoon behalve Christus en Maria ‘geen hulp van derden vandoen’. ‘We moeten naar een breder kader op zoek, een kader waarin een zondaar door de hulp van een ander mens wordt gered en bekeerd’. Coigneau meent dat het verhaal van de heilige Abraham, door Wolthuis (1952, 165) een verwant verhaal genoemd,Ga naar voetnoot27 aan de Mariken ten grondslag ligt (1991, 46-47):Ga naar voetnoot28 Abraham, een Syrische priester, leefde in de 4de eeuw als kluizenaar in de buurt van Edessa. Bij hem woonde Maria, de verweesde dochter van zijn broer. Het jonge meisje wordt verleid door een monnik, die bij Abraham in de leer is. Na deze zonde is Maria wanhopig, durft niet meer naar haar oom terug en besluit in een ander stat te gaan, waar ze in een bordeel terecht komt. De oom blijft voor haar bidden, hoort na twee jaar waar zij zich bevindt, trekt in vermomming naar het bordeel en doet zich voor als een vrijer. In haar kamer en op haar bed maakt hij zich bekend. Hij stelt Maria Gods vergeving in het vooruitzicht; zij keren terug naar hun kluis. Daar wordt Maria opgesloten en doet ze tot haar dood zware penitentie. Coigneau wijst op frappante overeenkomsten. Ik geef hieronder de door hem genoemde parallellen (zie voor de gebruikte edities noot 12):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoewel sommige kenmerken algemeen zijn en we diverse elementen met name ook in de Beatrijs aantreffen, heeft Coigneau m.i. ongetwijfeld gelijk, dat het verhaal van Abraham en Maria ‘als een reële inspiratiebron kan worden beschouwd’ (1991, 33). De legende van Abraham en Maria meretrix (‘de hoer’) moet inderdaad van invloed zijn geweest op de Mariken, zoals wij die kennen. Naast de kleinere overeenkomsten overtuigen vooral de familierelatie van oom en nicht, de centrale rol van de oom die de duivel overwint, en de val van grote hoogte die Mariken maakt. En er lijken aan deze opsomming nog enkele overeenkomsten te kunnen worden toegevoegd. Er is allereerst de gelijke voornaam van het meisje: Mariken is de verkleinvorm van Maria. De identiteit van de twee namen wordt in vers 283 en 297 onderstreept. De naam Maria is weliswaar erg algemeen, en bovendien kan Maria Magdalena als voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bleeld hebben gediend,Ga naar voetnoot36 maar de overeenkomst is er niettemin. Het diminutief kan als naam voor de ionghe maecht (27) zijn gekozen, omdat die maecht Maria de vaste benaming van de moeder van Christus is. In de Abraham wordt het meisje verleid door een monnik, in het Middelnederlands monc of moenc. De gelijkenis dringt zich hier op met de naam die de duivel in Mariken draagt: moenen (ook moen en moene; vgl. v. 484, na 555, hfst. 12).Ga naar voetnoot37 Dat moene uit moenc zou zijn ontstaan, is een aantrekkelijke gedachte. Het is immers voor de dienstbode Mariken geen zonde om op een jongeman verliefd te zijn. Een verhouding echter met een monnik is ongeoorloofd en net zo zondig als de relatie van de non Beatrijs met haar vriend. De duivel die Maria, en naar het zich laat aanzien ook Mariken, door middel van de moenc verleidt, is zelfde verleider geworden. Hij benadert Mariken in de gedaante van een jongeman, moene geheten. De geestelijke status en het feit dat de monnik bij Abraham in de leer is, kan de nadruk op geleerdheid verklaren: Moenen is ‘een meester vol consten’ (v. 196). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7 Bewerking of ontlening?De overeenkomsten zijn wel zo talrijk en divers, dat we met meer dan incidentele ontleningen te doen hebben. De invloed van de Abraham op de Mariken betreft ook de tekst als geheel. De algemene chronologie in de twee verhalen is daarbij dezelfde: uitgangssituatie, misstap, vertrek naar een andere stad, leven in zonde, berouw, opsluiting als penitentie, vergeving, overlijden. Gezien de aard van de verhalen is deze volgorde evenwel vanzelfsprekend; de globale gelijkenis bewijst dan ook niet de identiteit van de Mariken en de Abraham. Zoals ik in de noten heb aangegeven, komen bovendien verscheidene kleinere overeenkomsten op afwijkende plaatsen in het verhaal voor. Zo beschuldigt de tante Mariken ervan met haar oom naar bed te zijn geweest. Dat verwijt komt te vroeg. Wie de tante deze woorden in de mond gaf, moet de Abraham in zijn geheel hebben gekend, waarin de oom inderdaad in Maria's bed belandt. Maar dat gebeurt later in het verhaal, wanneer Maria in het bordeel werkt. Er is dus wel aan de Abraham ontleend, maar de voorbeeldtekst is niet op de voet gevolgd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is van belang op te merken, dat er tegenover de gelijkenissen ook opvallende verschillen staan:
Om de identiteit van Abraham en Mariken zo lang mogelijk te verdedigen, kunnen een aantal verschillen aan tekstontwikkeling worden geweten. Ter sprake zijn al geweest de toevoegingen (i), (o), (p) en (q). Ook (b) en (c) kunnen uitbreidingen zijn terwille van de authenticiteit van het verhaal. En wat (d) betreft: het vertrek naar Nijmegen kan als een locale verplaatsing worden gezien; pas na de verleiding door Moenen vertrekt Mariken definitief van huis. Opvallende verschillen echter blijven:
Coigneau neemt aan, dat de invloed van andere legenden over boetvaardige lichtekooien, als Thaïs en Pelagia, voor aanpassingen heeft gezorgd die de verschillen tussen de Abraham en de Mariken verkleinen. En uiteraard moeten we met variante lezingen binnen de Abraham-traditie rekening houden. Diverse afwijkingen zouden voort kunnen komen uit de vermenselijking van de duivel; de verhouding die daardoor tus- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sen het meisje en de duivel ontstaat, sluit goed aan bij de toenemende kerkelijke belangstelling voor hekserij (Coigneau 1991, 44). Het meest essentiële verschil ligt in het feit, dat de Abraham geen en de Mariken wèl een Mariamirakel is. In v. 296-305 blijkt Marikens verbondenheid met Maria; daarvan getuigt ook het dispuut met Moenen over haar naam en de verandering van Mariken in Emmeken (v. 306-315). Ook de dagelijkse gebeden tot Maria (v. 300, 606-608) geeft de moeder Gods een plaats in het verhaal. In het wagenspel van Masscheroen staat het optreden van Maria als advocaat centraal; en door dit spel komt Mariken tot inzicht en berouw. Coigneau meent dat het basisverhaal, de Abraham, eventueel gecontamineerd met verwante legenden, ‘met mariale en demonologische stof geïnjecteerd’ zou zijn. En ‘tenslotte is dit wonderlijke geheel voor een laatmiddeleeuws publiek in objectiverende en actualiserende zin gehistoriseerd’ (1991, 47).
Tegenover elkaar staan dus twee opvattingen. Kuiper gaat uit van een onbekend Mariamirakel, waarin de helpersrol van Maria gereduceerd is ten gunste van de priester, en waarin nog allerlei andere aanpassingen zouden zijn aangebracht. Een verschuiving ten koste van Maria lijkt Coigneau ‘historisch moeilijk te verantwoorden’ (1991, 47). Hij beschouwt de Mariken in essentie als een bewerking van de Abraham, in de ‘ontwikkelingsgeschiedenis’ uitgebreid met elementen die Maria en de duivel betreffen, en tenslotte voorzien van een actueel-historische achtergrond. De waarheid zou in het midden kunnen liggen. De invloed van de Abraham lijkt onmiskenbaar, doch deze bron is mijns inziens slechts secundair. Naar ik vermoed, is de bewerker van de Beatrijs uitgegaan. Als dat waar is, zou Kuiper gelijk krijgen, die meent dat aan de Mariken een Mariamirakel ten grondslag ligt. Een nauwkeurige vergelijking van de Mariken met de Beatrijs moet uitsluitsel geven. Losse parallellen zijn door velen opgemerkt.Ga naar voetnoot39 Bovendien zijn de twee werken wat hun globale inhoud betreft vergelijkbaar; een zekere verwantschap valt niet te ontkennen, maar ook de verschillen zijn groot. Het is daarom noodzakelijk de twee teksten in detail te vergelijken en ook de afwijkingen onder ogen te zien. Dan zal blijken, of er voldoende grond is om de Mariken als een directe bewerking van de Beatrijs te beschouwen. Terwille van het overzicht heb ik de tekst in de zeven perioden opgedeeld: de uitgangssituatie (§8); die moeye (§9); het rendez-vous (§10); in den vreemde (§11); de weg terug (§12); de strijd met de duivel (§13); biecht en boete (§14). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8 De uitgangssituatie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de Beatrijs laat de duivel de non verliefd worden op een jongeman, die haar ertoe brengt haar habijt af te leggen. In de Dialogus is de geliefde een geestelijke net als in de Abraham, waarin Maria wordt verleid door een monnik die zij in het huis van haar oom ontmoet. In de jongere versies van de Beatrijs is de geestelijke status van de jongeman weggemoffeld, en ook het contact van de non met een man wordt als minder gemakkelijk en vanzelfsprekend voorgesteld. Beatrijs nodigt een jeugdvriend uit voor een gereglementeerd bezoek, en bij die gelegenheid spreken ze door de tralies van een venster heen af, elkaar in de nacht buiten het klooster te treffen, om samen te trecken in vreemden lande (144K). Ook Mariken ontmoet Moenen in de nacht buiten de stad; en zij nemen het besluit samen naar Den Bosch en Antwerpen te reizen. Geheel veranderd is de rol van Ghijsbrecht. Niet alleen is hij van broeder tot oom geworden; hij is als een handelende persoon in het verhaal opgenomen, misschien naar het voorbeeld van de Abraham. Dat kan een bewuste verandering zijn geweest om het meisje buiten het klooster te laten wonen. Van de kosteres is een huishoudster gemaakt en van het klooster een pastorie. Dat een non er met een man vandoor ging en zelfs met een duivel boeleerde, kan als antireclame tegen het kloosterleven zijn beschouwd. Dit negatieve effect wordt in de geseculariseerde bewerking vermeden. Een essentieel verschil ten opzichte van de Beatrijs lijkt ook het feit te zijn dat Mariken boodschappen gaat doen in Nijmegen. Het is echter de vraag, of dit onderdeel van het verhaal wel oorspronkelijk is:
Misschien heeft aanvankelijk iemand anders de boodschappen gedaan en daarmee toegang gehad tot het huis van oom Ghijsbrecht, zoals in het exempel van Abraham en Maria: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hier na gevielt dat een iongelinc, die toten heremijt te comen plach, ende des hi behoefde van nootttorften te bringen plach wt der steden, ende hi plach deser maecht dicke aen te spreken (De Vooys 1953, 62; Coigneau 1991, 40).
Ook in de Beatrijs is het de jongeman die boodschappen doet. Hij gaat naar de stad (166) om alles te kopen wat er voor de reis nodig is, onder meer wereldse kleren voor de kloosterzuster. Daarmee rijdt de jongeling in de avond naar het klooster. Het verhaal is geseculariseerd en verburgerlijkt: de hoofdpersoon is niet langer een adellijke non en kosteres, doch een jong weesmeisje dat voor een priester het huishouden verzorgt. Zij draagt geen habijt en heeft dus geen andere kleren nodig. Wanneer er dan toch boodschappen worden gedaan, moet het om huishoudelijke inkopen gaan. Maar daarmee is nog niet verklaard waarom Mariken de boodschappen doet. We zullen nog zien, wat voor haar de aanleiding was om naar de stad te gaan. Het feit dat Mariken de levensmiddelen koopt, verklaart waarom de jongeman uit de inleiding van het verhaal is verdwenen. In de Abraham is het meisje verliefd op een monnik, die bij haar oom over de vloer komt; in de Beatrijs kent zij de jongeman van vroeger en laat zij hem naar het klooster komen. In beide gevallen wordt er een afspraak gemaakt om elkaar buiten het klooster te ontmoeten. In de Mariken ontbreekt deze dialoog (een gesprek met oom Ghijsbrecht is daarvoor in de plaats gekomen). De ontmoeting met Moenen echter onder de haghe lijkt Mariken niet erg te verrassen; zij spreekt de man aan met vrient (184, 196, 212); zij is er ook niet afkerig van met hem te versamen in ionsten (195, 227); de conversatie verloopt vlot en het kost Moenen geen overreding om het meisje mee naar Den Bosch en Antwerpen te nemen (318-320), ... alsof dit al eerder was afgesproken. Er is dan ook alle reden om het gesprek buiten Nijmegen onder de haag (M134) te zien als het equivalent van het gesprek tussen Beatrijs en haar vriend buiten het klooster onder de eglentier (B268). We zullen de twee passages nog nauwkeuriger bezien. Voordat Beatrijs het klooster verlaat om haar vriend te ontmoeten, brengt ze een bezoek aan de kapel, daer Maria stont ter stede (B226). Zo brengt Mariken, voordat ze haar vriend ontmoet, een bezoek aan haar tante die voor haar deur stond (M60) int stede (M52). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9 Die moeyeZoals we zagen, is er reden om aan te nemen dat Mariken, net als Beatrijs, een vriend had en dat hun ontmoeting in de nacht was afgesproken. Tussen afspraak en ontmoeting ligt in de Beatrijs de episode in de kapel en het gebed voor het Mariabeeld (195-248), in de Mariken het bezoek aan de stad en het gesprek met de tante. Hoewel de situaties verschillen, zijn er toch duidelijke overeenkomsten:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De monoloog is tot een dialoog geworden. Die moeye neemt de plaats in van het zwijgende Mariabeeld en neemt een deel van Beatrijs' tekst over. Zij beschuldigt haar nicht van wat Beatrijs zichzelf verwijt: een zondige en ongeoorloofde liefdesverhouding. Liefde voor een man, die voor de non Beatrijs al zondig is, kan Mariken niet worden verweten. De tante beschuldigt het meisje er daarom van met Jan en alleman naar bed te gaan. Zelfs incest met haar oom is daar later nog aan toegevoegd. Naar de inhoud en naar de plaats in het verhaal zijn het gebed tot Maria en het gesprek met de tante als parallellen te beschouwen. Maar hoe kan de bewerker, uitgaande van het Mariabeeld, op Marikens tante zijn gekomen? Voor de gewijzigde locatie zal het woord stede verantwoordelijk zijn: het beeld stont ter stede en de tante dus ook (zie overeenkomst 14). Daar de moenc boodschappen uit de stad had meegebracht, kan de indruk zijn ontstaan dat die moeye in deze zelfde stad oftewel stede woonde (M52). Mariken komt met deze tante in gesprek en zal dus eerst naar de stad toe moeten. Men heeft haar in plaats van de monnik de inkopen laten doen die voor het huishouden nodig zijn. Haar oom geeft haar daartoe opdracht en het gesprek met de monnik vervalt. De overgang van Mariabeeld tot tante, in een oudere versie van de Mariken, heeft een serie veranderingen bewerkt. Mariken, die eerst van huis wegliep met haar vriend die de boodschappen bezorgde, loopt nu van haar tante weg, uit de stad waar ze boodschappen kwam doen. Door deze ontwikkeling lijkt het alsof ze Moenen, op wie ze onder een haag wacht, nog niet eerder heeft ontmoet. Wat nu kan de verandering van Mariabeeld in moeye hebben veroorzaakt? Daar de precieze lezingen van het voorbeeld en van de oorspronkelijke bewerking onbekend zijn (zie §3 en 4), moeten we met varianten rekening houden. Beatrijs ghinc teenen heelde (224), ubi ymaginem beate Marie virginis scivit esse (224L). In plaats van beelde kan het synoniem ymage zijn gebruikt, zoals in de verzen 1128-1131 van de Theophilus, die ook overigens sterk op Beatrijs v. 223-226 gelijken:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is dus mogelijk, dat Beatrijs niet knyelde voor dat beelde van onser liever vrouwen (224-6) maar voor dymage. Zo kan ook Mariken bij haar vertrek uit de pastorie een gebed ten afscheid hebben gesproken voor dymage van Maria. Plaatsen we naast dit woord de verschillende woordvormen waarmee de tante kan zijn aangeduid: het lidwoord die, dye of dy gevolgd door moeye, moey of moye.Ga naar voetnoot41 De g en de y zijn zeer gelijkend en o en ronde a zijn vaak niet te onderscheiden.Ga naar voetnoot42 Dit overwegende, dringt zich de gedachte op dat dymage is verlezen als dymoye. Het stille Mariabeeld is vervangen door een tierende tante.Ga naar voetnoot43 In de korte prozatekst die de Mariken aanvankelijk vormde, verlaat het meisje in de nacht het huis van haar oom om daarbuiten haar vriend te ontmoeten. Voordat zij naar buiten gaat, zo wordt nu plotseling verhaald, bezoekt zij haar tante in de stad en spreekt met haar. Dit summiere en slecht passende gegeven is in een navolgende versie in de tekst geïntegreerd en verder uitgewerkt. Verklaard wordt waarom Mariken naar de stad ging, hoe zij haar tante ontmoette en vooral ook waardoor zij genoodzaakt was de stad in de nacht te verlaten. Daarmee komt het verhaal weer in het oude spoor terecht. Essentieel immers is de volgende scène buitenshuis, waarin het meisje haar vriend ontmoet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10 Het rendez-vousIn de Beatrijs laat de non haar habijt, sluier en sleutels bij het Mariabeeld achter en verlaat het klooster. Zo verliet Mariken aanvankelijk vrijwillig het huis van haar oom. Nu zij inmiddels bij haar tante in de stad terecht gekomen is, moet zij die weer met spoed verlaten. Wanneer haar tante haar logies weigert, wordt zij gedwongen te vertrekken. Zij zal de tante niet meer terugzien. De kwaadaardige vrouw, die per ongeluk in de tekst terechtgekomen is, wordt er vóór Marikens terugkeer weer uitgeschreven. Wanneer de politieke situatie tegenzit, drijft de duivel haar tot zelfmoord en neemt haar ziel mee naar de hel. Maar eerst wordt verteld hoe Mariken, net als Beatrijs, haar vriend ontmoet:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vooral het feit dat Mariken niet alsnog naar huis gaat, wat toch altijd veiliger is dan een nacht onder de blote hemel, wijst erop dat de bewerker naar het rendez-vous toewerkt. Vast ligt voor hem, dat Mariken in het groen de vriend moet ontmoeten, met wie ze de wereld in zal trekken. Nu is de monnik uit de inleiding van het verhaal verdwenen, en daarmee de afspraak voor een nachtelijke ontmoeting (zie §9). Bovendien is Marikens vertrek uit de stad en haar verblijf onder die loovers (130) onvrijwillig, toevallig en onvoorspelbaar. Zij kan dus niet door haar vriend (Moene < moenc) worden opgewacht; een ontmoeting is menselijkerwijs onmogelijk. De liefdesrelatie is echter, zoals we weten, op instigatie van de duivel ontstaan. Deze feiten tezamen kunnen hebben bewerkt, dat de minnaar Moene die hier plotseling opduikt, als de duivel zelf is geïnterpreteerd, die in staat is Mariken te allen tijde af te luisteren en die overal kan verschijnen. Hij heeft als mensgeworden duivel wel een klein gebrek, maar zijn ene oog verraadt zijn identiteit niet.Ga naar voetnoot46 Zo kan Mariken lange tijd menen, met een gewone man op te trekken. Maar de lezer weet wel beter: van nu af aan is Moenen een incubus, en Mariken een heks die met de duivel slaapt. Ondanks deze dubbele bodem verloopt de ontmoeting in beide verhalen op vergelijkbare wijze. De jongeman gedraagt zich hoofs; het meisje is wat somber en heeft haar bedenkingen. Hij belooft mooie dingen, vriendschap en trouw; zij houdt de boot af. Zowel de jongeling als Moenen doet een verzoek, dat in eerste instantie wordt afgewezen. Tenslotte is iedereen tevreden met een compromis. Bekijken we de details:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na deze discussie gaat het stel op weg naar hun bestemming. In de Beatrijs rijden ze voort tes si quamen in een poert (402). In de Mariken, waarin er nog geen plannen waren gesmeed, stelt Moenen voor via 's-Hertogenbosch naar Antwerpen te gaan. En zo gezegd, zo gedaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11 In den vreemdeIn de Beatrijs wordt maar weinig aandacht besteed (80 verzen) aan het verblijf van de non en haar vriend in vremde lande (325). Zij reizen van lande te lande (325K) totdat zij zich vestigen in een stad die hun bevalt (404), waar zij zeven jaar zullen blijven (405). Wanneer dan hun geld op is en de economie verslechtert, laat haar vriend haar in de steek en Beatrijs blijft met haar kinderen in armoede achter: Doe becoerde haer die duvel noch tot meerre sonden Ende brochtse daer toe dat si mit haren lichaem dat ghelt wan daer si mit haren kinderen of levede Ende in dien sonden dat si allen mannen ghemeen was so levede si noch seven iaer (453-466K) Een nieuwe woonplaats wordt niet genoemd, maar er is wel een duidelijke breuk tussen de zeven vette en de zeven magere jaren. Ook het zondige leven van Mariken beslaat twee perioden. Zij leeft met Moenen aanvankelijk in Den Bosch en vervolgens in Antwerpen. Binnen het verhaal is er geen noodzaak voor een verhuizing. Mariken wordt niet door haar vriend in de steek gelaten: net als in de Beatrijs blijft de duivel juist in de tweede fase nadrukkelijk aanwezig. Tussen de twee perioden is een intermezzo ingelast. Oom Ghijsbrecht gaat naar zijn nicht op zoek, allereerst in Nijmegen waar Mariken bij haar tante zou logeren. We kunnen het hele hoofdstuk 5, dat voor de voortgang van het verhaal niets oplevert, als ingevoegd beschouwen, net als hoofdstuk 6, waarin de tante, die in het oorspronkelijke verhaal niet thuis hoort, afscheid neemt van haar literaire leven. Het ziet er naar uit, dat de beschrijving van Marikens verblijf in Antwerpen is uitgebreid; aanvankelijk moet haar zondige levenswandel summier zijn aangeduid. Willemsen (1972-1973, 355) wijst erop, dat in druk A houtsneden bij het vrij omvangrijke Antwerpse gedeelte ontbreken: 22 saaie bladzijden met alleen maar tekst. In de Engelse druk D heeft Van Doesborch een uit twee blokken samengestelde houtsnede uit andere bron toegevoegd om de afwisseling van tekst en prent te handhaven. Willemsen vermoedt dat de hele herbergscène in Antwerpen en het referein (v. 524-555) zijn toegevoegd. Over het laatste is men het wel eens (zie §5); het referein ontbreekt in het Engels. We moeten echter met meer toevoegingen en uitbreidingen rekening houden: Marikens leven in den vreemde ‘kan heel goed alleen maar zijn aangeduid, zoals bijvoorbeeld ook in de Beatrijs het zondige leven (eveneens zeven jaar!) slechts wordt vermeld’ (Willemsen 1972-1973, 355). Zetten we de overeenkomsten naast elkaar: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit is alles wat er in beide teksten over de eerste periode wordt meegedeeld. Het paar leeft samen en in luxe; dat zijn hun enige zonden. Het gaat hier duidelijk om een inleidende fase die in enkele regels wordt vermeld; de grote en interessante misdaden moeten nog komen. Het is daardoor begrijpelijk, dat de duur van het verblijf in Den Bosch is verkleind. De tweede periode echter duurt in beide werken zeven jaar:
Doordat Mariken niet door haar metgezel in de steek wordt gelaten en door de onuitputtelijke middelen van de duivel ook geen armoede lijdt, behoeft ze niet haar toevlucht tot prostitutie te nemen. Wat voor zonden moet de bewerker haar dan laten doen? De grootst denkbare zonde is en blijft, dat Mariken met de duivel samenwoont en met hem slaapt. Mariken is sduvels amie en doet met hem so man ende wijf doet. Dit wordt echter pas in de biecht tegenover de paus vermeld (1024-1028). In de Antwerpse periode blijft dit aspect helemaal buiten beschouwing. Dat is met de Beatrijs voor ogen wel te verklaren: in het onderliggende verhaal leefde de jonge vrouw zonder man; de duivel was als kwade genius slechts op de achtergrond aanwezig. Net als Beatrijs wordt Mariken een vrouw van lichte zeden. In de herberg trekt zij de mannen aan, onder wie Moenen ruzies en steekpartijen organiseert. Zij drinkt metten ghesellen (na 617) en wel op de benedenverdieping van de herberg, onder het gewone volk (448).Ga naar voetnoot50 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geleidelijk aan wordt Mariken er zich van bewust dat ze hand- en spandiensten voor de duivel verricht, maar hoe zou ze haar leven kunnen veranderen?
Zo zetten Beatrijs en Mariken hun zondig leven zeven lange jaren voort. Beatrijs blijft tot Maria bidden, en Mariken die dat wel gewoon was (300, 606, 130D, 278D) doch daar in gezelschap van de duivel niet meer toe komt, wordt op afstand geholpen door haar oom, die haar met zijn gebeden tot Maria beschermt. Bovendien is Mariken via haar letternaam Emmeken nog steeds met Maria verbonden. Het wachten is dan ook op Maria's interventie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12 De weg terugNa zeven jaar in zonden te hebben geleefd, krijgt Beatrijs een zo sterk berouw dat zij haar levenswijze opgeeft. Ende si toech weder te lande waerts om dat cloester te soken daer si wt ghegaen was (556K). Ook Mariken krijgt na omtrent seven iaren tHantwerpen ghewoent te hebben, daer uutermaten veel quaets doer hem luden ghebuerde, het verlangen naar huis terug te keren om haar oom en vrienden weer te zien (hfst. 9).Ga naar voetnoot51 Moenen kan haar het verzoek niet weigeren en zij gaan samen op pad. In de jongere versies van de Beatrijs trekt de gewezen non door het land met haar kinderen, die zij tenslotte bij een waardin moet achterlaten (zie Duinhoven 1989, §42-47 en 58). Wanneer de auteur van de Mariken is uitgegaan van een voorbeeldtekst waarin reeds kinderen voorkwamen, dan zijn die weggelaten. Kinderen van de duivel zouden ook wel wat veel van het kwade zijn geweest. Hoe dan ook, Beatrijs gaat tenslotte terug naar haar klooster; en Mariken reist naar Gelderland, waar ze vandaan komt (hfst. 9). Ook in het Engels gaat Mariken terug to the lande of Gelder (295D, 301D, 302D, 315D); daardoor worden de gebeurtenissen in de inleiding van het verhaal eveneens gesitueerd in the lande of Gelders (2D, 5D). Pas in tweede instantie wordt van Nijmegen gesproken (315D, 316D). Het lijkt erop, dat Gelder voor de localisering primair is. Wanneer het gewest is gegeven, moet de stadt of stede waarvan sprake is wel Nijmegen zijn (vgl. in A: die prologhe, hfst. 1, v. 52, hfst. 3), de belangrijkste stad van het hertogdom. Hoe gemakkelijk een dergelijke specificatie in de tekst kan sluipen, bewijst vers 652, waarin een andere Gelderse stad, Venlo, als woonplaats van oom Ghijsbrecht wordt genoemd.Ga naar voetnoot52 Wat de overige plaatsnamen betreft: Antwerpen, in de 15de eeuw de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grootste en levendigste stad in de Nederlanden, zal welbewust zijn gekozen. De honderden moorden (575, 1044) kunnen niet in een kleine provincieplaats zijn gepleegd. De vermelding van Den Bosch daarentegen is secundair: wanneer men van Nijmegen naar Antwerpen reist, is deze stad een vanzelfsprekende tussenstop.Ga naar voetnoot53 Op de situering van het verhaal in het land van Gelder, berust ook de beschrijving van de politieke gebeurtenissen, waarmee weer de zelfmoord van die moeye wordt gemotiveerd. Het verschil tussen de vage localisering in de Beatrijs en de nauwkeurige plaatsbepalingen in de Mariken kan dus tot de vermelding van gelder worden herleid, dat in de inleiding wordt genoemd en wanneer Mariken naar huis terugkeert. Hoe kan een bewerker, die in zijn voorbeeld geen plaatsnamen aantrof, ertoe zijn gekomen het verhaal in Gelderland te situeren?Ga naar voetnoot54 Misschien was het wel geen vrije keuze. Gelet op de vage localisering in de Beatrijs is het niet onwaarschijnlijk, dat ook Marikens land van herkomst aanvankelijk slechts globaal werd aangeduid. In de Mariken zoals die is overgeleverd, wordt trouwens nog met een vage verwijzing volstaan wanneer oom Ghijsbrecht tot de paus zegt te willen reizen tonsen lande neder van daer wi quamen (1096). Een globale plaatsbepaling kan om de een of andere reden of door een technische oorzaak door de precieze localisering ‘Gelder’ vervangen zijn. Een goede inhoudelijke verklaring echter voor het feit dat Mariken juist uit Gelderland zou komen, is tot nu toe niet gegeven. We moeten daarom onderzoeken, of gelder niet het resultaat van een kopiistenfout zou kunnen zijn. Wat zou er in dat geval kunnen hebben gestaan? Het is nu een kwestie van systematisch zoeken naar mogelijke lees- en schrijffouten die in gelder resulteren. Een bron van verwarring in gotische schriftsoorten is de nasaalstreep, die wat aflopend, gemakkelijk voor een l kan worden aangezien, en omgekeerd. Een aantal ingrijpende tekstveranderingen in Middelnederlandse werken is tot deze leesfout te herleiden.Ga naar voetnoot55 Ook hier lijkt deze verlezing een rol te hebben gespeeld. Marikens vraag aan Moenen zet ons op het spoor: ‘What do all yender folkes that be yender gathered?’ (321D). Het Engelse yender is het equivalent van het Middelnederlandse gender dat naast ginder, gonder en gunder werd gebruikt als synoniem van gints en gents (d.i. ‘ginds’ en ‘daarheen’; MNW 2, 1972; WNT 4, 2379). In de Middelnederlandse bewerking kan zijn gezegd, dat Mariken haar oom en vrienden wilde opzoeken (hfst. 9) niet inden lande van gelder maar inden lande gender, d.i. ‘in het land ginds’ (hfst. 9).Ga naar voetnoot56 Tegenover te lande waerts (B556K) staat dan te of inden lande gêder. De nasaalstreep is als een l verlezen en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat heeft de gedachte aan Gelderland gewekf: gêder > gelder. En wanneer Mariken eenmaal naar Gelderland terugkeert (to the lande of Gelder 302D), moet ze er ook vandaan gekomen zijn, zodat the lande of Gelders ook in de inleiding kon worden genoemd. Voor de vergelijking met de Beatrijs zijn de plaatsnamen van secundaire betekenis. Belangrijk is dat zowel Mariken als Beatrijs na een zondig leven van zeven jaar naar huis terugkeert:
De verhalen lopen nu noodzakelijkerwijs uiteen. God heeft Beatrijs een groot berouw gegeven, waardoor de duivel die haar beheerste, zijn invloed grotendeels kwijt is. Mariken daarentegen wordt door een lijfelijke duivel vergezeld en kan hem niet zo gemakkelijk afschudden. Daarbij wacht Beatrijs de verrassing dat Maria haar al die jaren heeft vervangen; niemand in het klooster heeft haar gemist. Dit wonder kon in de Mariken niet worden gehandhaafd, want dan zou de voorbeeldtekst direct herkenbaar zijn. Bovendien, men kan zich Maria wel voorstellen als non en kosteres, maar als pastoorsmeid? Een aantal scènes uit het verhaal van de kosteres zijn voor de Mariken niet bruikbaar: de passages over Beatrijs' kinderen en de onopgemerkte herintreding in het klooster. Wanneer Beatrijs echter in haar oude routine terug is (911), vinden er weer gebeurtenissen plaats waarop de bewerker kon variëren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13 De strijd met de duivelBeatrijs is door berouw en weerzin tegen het leven dat ze voert, naar het klooster teruggegaan, waar ze haar taken weer ongemerkt op zich kan nemen. Daarmee echter is de kous niet af. Niemand weet van Beatrijs' escapade, maar de zonden zijn wel begaan. Om weer met God in het reine te komen, zal de non haar zonden moeten biechten. Zij heeft daartoe de gelegenheid, wanneer er een abt arriveert voor de jaarlijkse visitatie van het klooster. In een laatste offensief probeert de duivel haar van een bekentenis te weerhouden: die duuel becorese metter scame dat si haer sondelike blame vore den abt niet en soude bringhen (929-931). Wanneer Beatrijs in tweestrijd in het koor van de kerk ligt te bidden, ziet zij een schone jonkvrouw, die Maria moet zijn, in een visioen verschijnen met een dood Christuskind op schoot voor wie ze met een rode appel speelt.Ga naar voetnoot57 Er ontspint zich een dialoog tussen Beatrijs en Maria, waarin sprake is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Maria's spel, en waarin Maria de non in een vrij academische vergelijking aanspoort te gaan biechten bij vader abt: so moechdy van mynen kynde genade verweruen. dat nu ter tijt voir uwen ogen doit is (968D). Daarop wordt Beatrijs wakker en ontdekt dat ze voor het beeld van onze lieve vrouw in de kerk ligt. Zij staat op en bereidt zich voor op haar biecht. De parallellen tussen beide verhalen zijn onmiskenbaar:
In beide verhalen moet met de duivel worden afgerekend. In de Beatrijs gaat het om een zielenstrijd die op geestelijk en spiritueel niveau door Maria in een visioen wordt beslecht. De Mariken is ten opzichte van de Beatrijs sterk geconcretiseerd; de duivel met name is geen op de achtergrond werkende kracht meer, maar een reële persoon. Men raakt hem niet kwijt door gebed, berouw, boete en penitentie, wanneer men daartoe al kan komen. Het is niet voldoende dat Mariken met de hulp van God en Maria haar zonden zou inzien en betreuren. De concrete, fysieke duivel die haar in zijn bezit heeft, moet worden verjaagd. En daarvoor heeft de kerk haar exorcismen, gebeden en rituelen, waarmee priesters de duivels kunnen uitdrijven.Ga naar voetnoot58 En deze kunst van nigremansie beheerst oom Ghijsbrecht (992-995), zoals ons al eerder is meegedeeld: hi heefter af eenen boeck (234). Vader abt (963, 998), die tot het kloosterlijke milieu behoort, is in de geseculariseerde versie van het verhaal door de beschikbare vaderfiguur, heeroom Ghijsbrecht, vervangen. Als priester is deze bij machte zijn nicht te beschermen tegen de duivel, zodat Mariken, net als Beatrijs, de gelegenheid heeft haar zonden te biechten en zo schoon schip te maken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
14 Biecht en boeteHet exempel van Beatrijs heeft in vers 974 zijn hoogtepunt bereikt. Het mirakelverhaal dient om het belang van de biecht te demonstreren. De abt wil daarom ook aan het wonder ruchtbaarheid geven: hi soude van haer biecht een sermoen doen (1007K). In de Mariken wordt de rol van de abt door oom Ghijsbrecht vervuld, die als priester de biecht van zijn nicht zou kunnen horen. En inderdaad, Mariken biecht haar oom alles op: Good vnkyll, I shall tell you all to gyther (384D); waarna zij haar zonden uit de doeken doet. Op dezelfde wijze vertelt Beatrijs de abt van beghin ten eynde. hoe sondelic dat si gheleeft hadde (985K). De abt geeft de non zijn absolutie en daarmee is het verhaal in feite afgesloten. Beatrijs blijft de rest van haar leven een voorbeeldige non; zij dient God en Maria en sterft op zalige wijze. Er is een goede kans, dat oom Ghijsbrecht aanvankelijk Marikens biechtvader was; dat verklaart ook dat hij degene is die Mariken als penitentie de drie ijzeren ringen omdoet, die zullen afvallen wanneer God Mariken haar zonden heeft vergeven (1075-; 470D). Dit nieuwe element doet afbreuk aan de kracht van de biecht en de macht van de priester. Terwijl in de Beatrijs de biecht centraal staat, wordt in de Abraham maar nog explicieter in de Theophilus het belang van penitentie benadrukt:Ga naar voetnoot59 Alle die penitencien plien, si moghen merken ende sien wat cracht dat penitencie hevet, ende die in penitencien levet, hoe weert hi es met Onsen Here, doer sijnre liever moeder ere (Theoph. 1765-1770) Zoals Theophilus omwille van macht en aanzien zijn ziel aan de duivel heeft verkocht, zo heeft ook Mariken zich met lichaam en ziel aan de duivel gegeven. Zij zal zware boete moeten doen, zo heeft men gedacht, om deze allergrootste zonde te compenseren. Een simpele biecht kan daartoe niet voldoende zijn. Vanuit dezelfde gedachtengang is de drieledige zoektocht naar een biechtvader te verklaren: de geleerdste priester van Nijmegen, de bisschop van Keulen en tenslotte de paus wordt gevraagd Mariken van haar zonden te absolveren. Zij achten zich daartoe niet bevoegd. Zelfs de paus weet niet, welke penitentie passend zou zijn (1056). Tenslotte laat hij oom Ghijsbrecht de drie ringen omdoen. Het is mogelijk, dat het element van boetedoening van meet af aan in de Mariken is verwerkt. De drieledige queeste naar een biechtvader echter zal een interpolatie zijn, daar deze zoektocht de biecht tegenover oom Ghijsbrecht en zijn oplegging van penitentie scheidt. We komen weer in het spoor van de Beatrijs terecht wanneer wordt beschreven, hoe Mariken de rest van haar dagen als een voortreffelijke non in het klooster doorbrengt en daar na 33 jaren sterft. Het heeft overleg gekost om Mariken in een klooster te plaatsen, waarin ze net als Beatrijs haar dagen moest slijten. Ook dit detail pleit tegen de Abraham als primaire bron. Wanneer Mariken in wezen niet Beatrijs was maar Maria meretrix, mochten we verwachten dat ze in de pastorie van oom Ghijsbrecht werd opgesloten zoals Maria in de kluis van oom Abraham. Volgens de Beatrijs echter moet de bekeerde zondares als een vrome non in een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
klooster leven en sterven. Daar Mariken echter geen kloosterzuster was, heeft de bewerker haar index bekeerder sondersen clooster te Tricht ondergebracht (hfst. 14), waartoe ze moest intreden in de orde van Sinte Maria Magdalena. Dit zal zijn gebeurd voordat de quasi-historische details aan de tekst werden toegevoegd, want op het eind van de 15de eeuw bestond het klooster in deze vorm niet meer.Ga naar voetnoot60 Zettten we de laatste parallellen naast elkaar:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15 NabeschouwingHet grote aantal en de aard van de parallellen maken het aannemelijk, dat het exempel van Mariken een verholen bewerking is van het Mariamirakel van Beatrijs. Van belang is het feit, dat alle gelijkenissen chronologisch voorkomen: de vergelijkbare elementen staan op de corresponderende plaatsen in het verhaal. Ook onderdelen die op zichzelf bezien algemeen en vanzelfsprekend lijken, dragen daardoor bij tot identificatie van de bron. De twee teksten vertonen niet alleen dezelfde globale structuur, de successieve episoden bevatten gelijke elementen, die in dezelfde volgorde aan bod komen. Bewijskracht hebben ook kleine en binnen de Mariken willekeurige details die we in de Beatrijs terugvinden. Dat het rendez-vous buitenshuis plaats vindt, onder een haghe, in de nacht, na het doen van inkopen in de stad, is een combinatie van details die niet gemakkelijk twee maal wordt bedacht. Dat de oom juist Ghijsbrecht heet,Ga naar voetnoot63 dat Marikens zondige leven twee perioden omvat, dat zij door het zien van een spel tot inkeer komt, dat ze tenslotte in een klooster intreedt en sterft, zijn ogenschijnlijk willekeurige gegevens, die echter vanuit de Beatrijs te begrijpen zijn. Bij een zo grote mate van overeenstemming kunnen zelfs verschillen en tekorten de verwantschap bevestigen. Als Mariamirakel is de Mariken een halfslachtig verhaal.Ga naar voetnoot64 De Mariadevotie is onmiskenbaar. Mariken bad dagelijks tot Onze Lieve Vrouw, en dat deed ook haar oom. De hoofdpersoon is naar Maria vernoemd, en laat zich door de duivel niet dwingen die naam volledig op te geven. Wanneer Mariken tot inkeer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
komt, mochten we dan ook een reddend wonder van Maria verwachten. Dat dit mirakel uitblijft, kan uit de tekstgeschiedenis worden verklaard. De opzienbarende plaatsvervanging uit de Beatrijs kon niet worden herhaald: dat zou de voorbeeldtekst verraden;Ga naar voetnoot65 en Mariken was bovendien geen non en kosteres, solide functies die Maria kon waarnemen. In een exempel wordt een wonder echter node gemist. De grotere rol van de duivel in de tekst maakte een compenserend staaltje stuntwerk mogelijk: Moenen neemt Mariken mee de lucht in en gooit haar naar beneden. Op miraculeuze wijze overleeft Mariken de val, maar wie daarvoor bedankt moet worden, is niet evident. De duivel zelf schrijft zijn mislukking toe aan de gebeden van oom Ghijsbrecht (927), en die bad zoals we weten totten wive metten witten (663). Dus uiteindelijk is toch Maria voor de goede afloop verantwoordelijk. De Mariken is gebaseerd op een Mariamirakel en is dat in wat afgezwakte vorm nog steeds, ook al is dat gecamoufleerd door jongere uitbreidingen en toevoegingen. Men denke aan de bonte Antwerpse periode, de langdurige zoektocht naar een biechtvader, de uitgebreide schildering van politieke en geografische achtergronden (vergelijk §5).Ga naar voetnoot66 Het wagenspel van Masscheroen daarentegen, waarin Maria als advocaat voor het mensdom de hoofdrol speelt, vergroot weer Maria's rol.Ga naar voetnoot67 We kunnen veilig besluiten, dat de Mariken in eerste aanleg een verholen bewerking was van de Beatrijs. Uitgaande van een waarschijnlijk op K gelijkende prozaversie van het exempel over een adellijke non werd een nieuw Mariamirakel geschreven, waarin de hoofdpersoon een eenvoudig burgermeisje was. De voorbeeldtekst moest onherkenbaar zijn en daarom worden aangepast. Daarbij kon de bewerker, bewust of niet, gebruik maken van elementen die hij kende uit andere exempelen over boetvaardige zondaressen, over Maria Magdalena bijvoorbeeld. Zoals door Coigneau is betoogd (zie §6), bevat de Mariken zeker elementen uit de Abraham. Niet alle genoemde overeenkomsten echter behoeven ontleningen te zijn. Verscheidene parallellen (als 2, 4, 7, 21, 25) kunnen tot de Beatrijs worden herleid. En tenminste vijf gelijke details staan niet op de corresponderende plaatsen in het verhaal. Dit alles wijst erop, dat de Abraham een secundaire bron is. De tekst is niet als uitgangspunt genomen en in zijn geheel bewerkt. Er zijn slechts losse elementen ontleend. De Abraham vertoont een opvallende gelijkenis met de Beatrijs; in beide gevallen maakt een ongeoorloofde liefdesverhouding een eind aan het rustige en geregelde leven van een jonge vrouw, in het ene geval een weesmeisje dat het huishouden doet van een kluizenaar, in het andere geval een jonge non die kosteres is in een klooster van adellijke dames. Beiden nemen ze hun toevlucht tot prostitutie, waarvan ze zich slechts met de hulp van oom Abraham respectievelijk Maria kunnen losmaken. In beide verhalen moet er strijd met de duivel worden geleverd, die uiteindelijk aan het kortste eind trekt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vanwege deze gelijkenis is het begrijpelijk, dat in de bewerking van Beatrijs aan het verwante verhaal van Abraham een aantal details zijn ontleend die in de nieuwe conceptie van de vertelling beter passen. Wanneer men een meer realistische en concrete, wereldse en burgerlijke versie van de Beatrijs wil vervaardigen, bevat de Abraham enkele geschikte elementen. Het allerbelangrijkst zijn de familieverhouding van oom en nicht, de sociale achtergrond van het meisje en haar ongepaste relatie met een monnik, welke elementen in de bewerking van de Beatrijs zijn geïntegreerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16 BesluitKennis van de bron helpt ons een onderscheid te maken tussen oorspronkelijke en toegevoegde tekstgedeelten. Daar was voor de Mariken, die bij herhaling is bewerkt en uitgebreid, wel behoefte aan. Zoals al vaak is opgemerkt, maakt de tekst zoals we die kennen, een weinig consistente indruk,Ga naar voetnoot68 hetgeen vanuit de tekstontwikkeling kan worden verklaard. De tekstgeschiedenis geeft ons ook inzicht in de wijze waarop in het algemeen bewerkers met hun voorbeeldteksten omgingen. Naast bewerkingen die nieuwe versies van eenzelfde werk opleverden, werden er ook ‘verholen’ bewerkingen vervaardigd. Daarbij streefde men ernaar, uitgaande van een bestaande tekst, een nieuw werk te creëren. Op basis van de oude plot en met behoud van vele details werd, met betrekkelijk weinig moeite en zonder gevaar voor mislukking, een tekst geschreven waarin het voorbeeld voor de lezer niet te herkennen was. Het zijn de in §2 genoemde kenmerken, die het de onderzoeker mogelijk maken de bron alsnog te identificeren. De aanwijzing van Beatrijs als primaire bron van Mariken werpt licht op een aantal algemene en specifieke tekstproblemen, waarvan er in de voorgaande paragrafen verscheidene zijn behandeld. De herkenning van de bron heeft ook twee emendaties mogelijk gemaakt (dymoye > dymage en gelder > gender), die zin geven aan een aantal bevreemdende elementen in de overgeleverde tekst. Een grote invloed op het verhaal heeft in een vroege versie van Mariken de verlezing gehad van dymage als dymoye. Daarmee is er een moeye in de tekst terecht gekomen, wonend in de Gelderse stede van Nieumeghen. In plaats van naar het Mariabeeld ging Mariken naar haar tante, ... om de boodschappen te doen die aanvankelijk door haar vriend de moenc werden thuis bezorgd. Vanwege het aansluitende rendez-vous van de geliefden in de voorbeeldtekst moest men de tante haar nicht logies laten weigeren, zodat Mariken in de nacht over de landwegen trekt en in arren moede onder die loovers gaat zitten. De vriend die haar op die willekeurige plaats weet te vinden, moet over bovennatuurlijke kennis beschikken: Moenen moet wel de duivel zijn. En zo wordt Mariken sduvels amie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SummaryThough it is generally accepted that we do not know the origin of Mariken van Nieumeghen, many scholars have recognized and remarked on parallels in motifs and structure between this play and a medieval story with a similar plot, the Beatrijs. This article compares the two texts in considerable detail; it concludes that Beatrijs must have been the primary source for Mariken, even though a number of elements were taken from other works (primarily the story of Abraham and Maria meretrix). Mariken is a ‘concealed adaptation’ of Beatrijs: the plot and many details were maintained, but by changing certain crucial and recognizable elements the adaptor produced what seems to be a new text. Read against the courtly and monastic Beatrijs-tradition, Mariken can be considered a modernized, middle-class, secular text; an awareness of the textual history illuminates many of the puzzling details of this play.
Adres van de auteur
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|