Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2000
(2000)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| ||||||||||||||
Woorden en daden
| ||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||
lemma van het publiek, dat zich met hem gesteld ziet voor de moeilijke keuze tussen liefde en stand. Het was voor de toeschouwers namelijk niet vanzelfsprekend dat Lanseloet voor de liefde (en een huwelijk met Sanderijn) en tegen het standsverschil (en zijn moeder) zou kiezen. Een en ander betekent niet dat het publiek Lanseloets gedrag goedkeurde. Het heeft mijns inziens wel de verzachtende omstandigheden gezien waaronder Lanseloet tot zijn handelwijze kwam en hem daarom eerder tragisch - wellicht zelfs sympathiek - dan slecht gevonden. In die zin stimuleert het spel de identificatie met zijn rol.Ga naar voetnoot6 Het optreden van de ridder heeft eerder de bedoeling de tragiek van Lanseloet te onderstrepen dan zijn ongelijk. Ik acht zijn gedrag in ieder geval te ambivalent - te burlesk ook - om hem uit te roepen tot kampioen van enig principe. In mijn interpretatie is Lanseloets moeder de ware boosdoener, die de grootste verantwoordelijkheid draagt voor wat Sanderijn en haar zoon overkomt. Als gezegd ontleen ik mijn argumentatie voor een belangrijk deel aan de dramatische situatie. Wie die in het geding brengt, ontkomt er niet aan het spelverloop in detail te schetsen en te interpreteren, bij voorkeur ‘vanuit de opeenvolging’ van gebeurtenissen.Ga naar voetnoot7 Begonnen wordt echter met een beschrijving en analyse ‘vanuit het samenstel’. Eerst ga ik uitvoerig in op de proloog en de epiloog, die in zeker zin omstreden zijn, maar voor de interpretatie van het spel door mij onmisbaar worden geacht. Aansluitend behandel ik de openings- en slotmonoloog, die volgens mij eveneens doorslaggevende betekenis bezitten. Daarna zal ik het spel zoveel mogelijk van moment tot moment volgen, tot het einde toe. Naast de auctoriële waarde van proloog en epiloog, zal ik daarbij de volgende dramatische aspecten benadrukken: het verschil tussen monologen en dialogen, de werking van de dramatische ironie en de verhouding tussen wat op het toneel gezegd wordt en wat daar tegelijkertijd te zien is. | ||||||||||||||
Proloog en epiloogOp goede gronden is door Van Dijk beweerd dat de prologen waarmee de vier abele spelen openen waarschijnlijk van de hand zijn van dezelfde bewerker-regisseur, die een ander was dan de auteur van het eigenlijke spel. Het gaat, net als bij de epilogen en de overgangen tussen abel spel en sotternie, vermoedelijk om ‘secundaire interpolaties’, die bovendien onder één noemer kunnen worden gebracht: ‘[...] het zijn allemaal plaatsen waar het publiek rechtstreeks wordt toegesproken. Interpolaties die te maken hebben met de praktijk van de opvoering [...]’.Ga naar voetnoot8 De betrokkenheid op het publiek en het verband met de praktijk van de opvoering zijn voor de interpretatie van de proloog en de epiloog van Lanseloet van groot belang, vooral voor het gewicht dat we aan het daarin meegedeelde toekennen. Prologen en epilogen bepalen in hoge mate wat in dramaturgische termen het receptie- | ||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||
perspectief van het spel wordt genoemd.Ga naar voetnoot9 Al werden proloog en epiloog waarschijnlijk niet door de spelauteur vervaardigd, hun publieks- en opvoeringsbetrokkenheid maken het aannemelijk dat een laatmiddeleeuwse theatermaker ze schreef met de bedoeling een contemporain publiek van zijn visie op de inhoud te doordringen.Ga naar voetnoot10 Uiteraard is het denkbaar dat de bewerker-regisseur ook in het eigenlijke spel ingreep - een mogelijkheid waarover Van Dijk niet rept - of zich in de inhoud ervan vergiste, waardoor proloog en epiloog ermee in tegenspraak raakten. Dat is echter niet waarschijnlijk. De man toont zich namelijk anderszins, bijvoorbeeld op stilistisch en verstechnisch vlak, geen knoeier. Bovendien maakt het moment van zijn werkzaamheid - niet later dan 1405-1408, de ontstaansperiode van het handschrift-Van HulthemGa naar voetnoot11 - hem tot (bijna-)tijdgenoot van de auteur. Er lijkt derhalve geen reden aan zijn betrouwbaarheid te twijfelen. Toch is dit wat Lie en Besamusca doen.Ga naar voetnoot12 Beiden beroepen zich daarbij op Van Dijks beschrijving van de ontologische status van proloog en epiloog. Ik heb het recentelijk in klein bestek voor de bewerker-regisseur van Lanseloet opgenomen en trachten aan te tonen dat de proloog en de epiloog niet met elkaar en met het eigenlijke spel in tegenspraak zijn.Ga naar voetnoot13 Ik meen dat ze juist uitstekend bij het spel aansluiten en in overeenstemming met hun dramatische functie als uit- en teruggangspunt moeten dienen bij de thematische analyse ervan (bovendien, al zouden proloog en epiloog niet betrouwbaar zijn, dan nog hebben ze op enig moment in de opvoeringsgeschiedenis van het spel de receptie gestuurd, en dienen daarom serieus te worden genomen). Ik ben zo vrij mijn argumentatie hieronder nagenoeg woordelijk te herhalen, waarbij ik het eigenlijke spel voorlopig buiten beschouwing laat. De proloog van Lanseloet geeft de inhoud van het spel niet prijs, maar introduceert alleen het dilemma waaruit de handeling voortvloeit en de personages die erin centraal staan. Een tip van de sluier slechts wordt opgelicht waar het hun daden betreft en dan nog maar van één persoon, de koningin, dat felle wijf (vs. 8), die haar boosaardigheid namaels brachte te werke (vs. 29), zoals het omineus heet.Ga naar voetnoot14 Verschillende elementen uit de proloog keren terug in de epiloog. Wie het tussenliggende spel gemist heeft, zal toch aannemen dat van Deenmerken die edel man (vs. 934) dezelfde is als de ridder prinsipael (vs. 9) van voorheen. De epiloog bevestigt diens tragische lot (vs. 937), dat kennelijk toe te schrijven is aan zijn qualike spreken (vs. 935) tegen dat scone wijf (vs. 938), die wel dezelfde moet zijn als de uitvoerig bezongen jontfrou noyael (vs. 10) uit de proloog, die daarin, anders dan Lanseloet, met naam (vs. 25) wordt genoemd. De bewerker-regisseur benadrukt verder tot tweemaal toe dat de bewuste ridder-edelman bi valschen | ||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||
rade (vs. 935, 940) heeft gehandeld. Aangezien in de proloog slechts drie personages worden genoemd - de ridder (Lanseloet), de joncfrou (Sanderijn) en de moeder (de koningin), de laatste zelfs driemaal (vs. 14, 18, 28) - ligt, mede gezien het gebruik van het pejoratief valsch, de veronderstelling voor de hand dat dit advies afkomstig is van de moeder, van wie immers al in de proloog wordt gezegd dat ze boos is en kwaad wil.Ga naar voetnoot15 In tegenstelling tot de proloog bevat de epiloog, gesproken door Lanseloets kamerheer Reinout, nog twee lessen aan het adres van de man. De eerste, tot twee keer toe herhaald (vs. 933, 945, 948), is hoofs - dat wil zeggen oprechtGa naar voetnoot16 - te spreken tot vrouwen in het algemeen (vs. 947) en de in trouwen beminde geliefde in het bijzonder (vs. 931-932). Hij moet dat zeker doen wanneer hij haar ter wille ghewint, een formulering die impliceert dat zij zijn liefde heeft beantwoord, zo niet ook op zeker moment het bed met hem heeft gedeeld. De tweede les, die in de voorlaatste regel wordt nevengeschikt aan de eerste, is met trouwen te minnen (vs. 948), dat wil zeggen zowel standvastig als oprecht, waarmee het belang van trouwhartigheid in de liefde nog eens (vergelijk 931) wordt onderstreept. De proloog opent topisch met een bede (vs. 1-7) en sluit even conventioneel af met een aansporing tot oplettendheid (vs. 30-36). Het Nu biddic u dat ghi uwen merke / Daer an wilt legghen (vs. 30-31) heeft een even appellerende werking als het Nu hoert wat men u spelen sal! (vs. 8) waarmee de proloogspreker zijn narratio begint. Die onthult, als gezegd, vooral het dilemma waaruit de handeling voortvloeit: de moeilijke keuze tussen liefde en stand. Wat zal prevaleren? Het is in de eerste plaats door het voortdurend herhalen van het beperkend tegenstellende Maer (vs. 12, 18, 22, 24, 26) dat het publiek van dit dilemma wordt doordrongen, waarbij het van belang is de tegengestelde krachten, de liefde en de stand, zo extreem mogelijk voor te stellen. Dat gebeurt onder meer door het gebruik van altoes voor de houding van de touwtrekkende personages in dit verband: Lanseloet en de koningin. De eerste is altoes blij van hart (vs. 16) en voelt altoes genegenheid (vs. 24) wanneer hij zijn geliefde ziet; de tweede is om deze reden juist altoes op hem verstoord (vs. 19). Lanseloet verdedigt zich tegenover haar altoes hoofs (vs. 22), dat wil zeggen beschaafd, als hi - anders kennelijk dan zijn moeder - wel conste (vs. 23). De tegenstelling wordt nog versterkt door te benadrukken hoe mooi en edel de geliefde joncfrou is (vs. 10-11, 17, 25-26), waardoor Lanseloet alle reden heeft haar lief te blijven hebben, en hoe boosaardig de koningin is (vs. 18-19, 28), waardoor die is voorbestemd de liefde te blijven bestrijden. In het gedeelte tussen opening en slot (vs. 8-29) wordt de tegenstelling liefde-stand in totaal drie keer in fragmenten van nagenoeg dezelfde lengte uit de doeken gedaan (vs. 8-15, 16-21, 22-29). Over de aard van het probleem kan zodoende aan het eind van de proloog geen twijfel bestaan. Een goede acteur zal bovendien door stemgebruik en mimiek de wisseling tussen de kruiselings geplaatste beschrijvingen van de liefdesrelatie (vs. 8-11, 16-17, 22-26) en het verzet daartegen (vs. 12-15, 18-21, 27-29) weten te benadrukken. | ||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||
De epiloog leert, als gezegd, twee lessen: hoofs te spreken en trouw te minnen. Het getoonde spel heeft kennelijk laten zien hoe belangrijk dat is, anders zou de epiloogspreker het publiek niet zo beslist oproepen er lering uit te trekken (vs. 930 - zie ook het gebruik van nu in vs. 8 en 30 van de proloog). Hij legt uit aan wie de toeschouwer in dit verband géén voorbeeld moet nemen: aan de edelman uit Denemerken. Hij heeft blijkbaar niet hoofs gesproken tot zijn geliefde, haar niet trouw bemind, en er het leven bij gelaten. Hij heeft qualike (vs. 935) gesproken tot haar, messelike (vs. 941) - dat wil zeggen schandelijke - woorden gebruikt, waardoor hij haar is kwijtgeraakt (vs. 943). Zijn dood, zo kan het publiek aannemen, zal te maken hebben met wroeging en verdriet daarover, want benadrukt wordt dat hi dat scone wijf / Minde boven alle die leven (vs. 938-939). Hoe verhouden de proloog en de epiloog zich nu tot het tussenliggende spel en tot elkaar? Wie het spel niet zou hebben gezien, houdt aan beide in ieder geval de indruk over dat de ridder-edelman - Lanseloet - er de hoofdrol in speelt (tel alleen maar het aantal keren dat hi en hem worden gebruikt). Vooral de epiloog stelt zijn handelen centraal; daaraan worden ook de twee lessen verbonden. Lanseloet heeft laten zien hoe het niet moet, maar opvallend is dat het handelen van degene die volgens de gangbare interpretatie wel het goede voorbeeld geeft, de ridder, niet ter navolging wordt aangeprezen. Evenmin wordt Lanseloet als slecht afgeschilderd. Zeker, hij heeft qualike gesproken, messelike woort gebruikt, maar daar wordt ter verschoning meteen aan toegevoegd dat hij het bi valschen rade deed, vermoedelijk van de persoon van wie in de proloog wél onomwonden wordt gezegd dat ze niet deugt: de moeder. | ||||||||||||||
Openings- en slotmonoloogWanneer we voortgaan op de ingeslagen weg en van de periferie naar het centrum werken, komen we aan het begin de openingsmonoloog van Lanseloet en aan het eind zijn slotmonoloog tegen (vs. 37-53, 894-928). Als we de proloog en de epiloog buiten beschouwing hadden gelaten, dan zouden deze twee monologen vanwege hun positie aan de randen van het spel de functie van proloog en epiloog min of meer hebben overgenomen. Dat geldt in het bijzonder voor de openingsmonoloog, die in de letterlijke betekenis van het woord een alleenspraak - in het Engels: soliloquy - is.Ga naar voetnoot17 De openingsmonoloog van Lanseloet is voor het grootste deel (vs. 37-49) een ‘Expositionsmonolog’.Ga naar voetnoot18 Daarin informeert een personage het publiek over de uitgangssituatie van het spel, over wie hijzelf is, wie de andere personages zijn, hoe hun onderlinge verhouding is, enzovoort. De slotmonoloog heeft vooral een commentaarfunctie, waarbij Lanseloet heftig reageert op het (valse) bericht van Sanderijns dood (vs. 894-924). De monoloog - in feite het in zichzelf spreken van een persoon - is een dramatische conventie.Ga naar voetnoot19 Buiten het toneel wordt in zichzelf spreken als vreemd, lachwekkend, in | ||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||
ieder geval als onconventioneel ervaren. Binnen het drama is dit het meest voor de hand liggende middel om de gedachten van een personage voor het publiek te ontsluiten. Dat laatste kan ook in de dialoog gebeuren, dus in een twee- of meergesprek, maar dan loopt de toeschouwer - en ook de lezer - het risico dat een personage zijn aard, bedoelingen of motieven tegenover zijn dialoogpartner(s) verhult of verdraait. Van een monoloog, in het bijzonder een soliloquy of terzijde,Ga naar voetnoot20 mag worden aangenomen dat hij een juist beeld geeft van emoties, plannen en beweegredenen van de spreker. Het publiek, dat diens woorden als het ware bij toeval opvangt, krijgt zo inside-information, die in de vorm van voorkennis kan leiden tot dramatische ironie.Ga naar voetnoot21 Hoe evident het onderscheid in werking tussen monoloog en dialoog ook is, in tekstuele, niet-dramatische analyses van Lanseloet geeft men er zich zo goed als geen rekeningschap van. Ook om het karakter van de openings- en slotmonoloog bekommert men zich niet. Anders hadden Lie en Besamusca wellicht gezien dat de bewerker-regisseur de inhoud van de proloog en de epiloog voor een aanzienlijk deel aan deze monologen ontleende. Dat tussen Lanseloet en Sanderijn een standsverschil bestaat (vs. 42), dat vooral de koningin daarop wijst (vs. 41, 43, 48), maar dat Lanseloet zijn liefde desondanks niet opgeeft (vs. 38-39, 44-47), is precies wat in de proloog staat. Lanseloet moet Sanderijn ook altoes (vs. 46) aanspreken. Toegevoegd wordt alleen dat Lanseloet zijn liefde verborgen moet houden (vs. 49) en dat hij Sanderijn daarom zal opwachten in de kasteeltuin (vs. 50-53). De epiloog neemt weer essentiële punten over uit de slotmonoloog. Zo wordt tweemaal letterlijk het bi valschen rade (vs. 921) herhaald (vs. 935, 940). Aan den valschen raet van de moeder was voordien al door Lanseloet gerefereerd (vs. 909). Verder is het duidelijk dat hij de oorzaak van en de schuld voor het verlies van Sanderijn aan die raad en aan zijn moeder toeschrijft. Dat hij Sanderijn oprecht liefheeft (vs. 920) wordt ook in de epiloog gezegd (vs. 939). Van enige incongruentie tussen proloog en epiloog onderling en tussen deze twee en de openings- en slotmonoloog is niets gebleken. Geldt dat ook voor de rest van het spel? | ||||||||||||||
Woorden en dadenOf Lanseloet zijn eigen verantwoordelijkheid voor het verlies van Sanderijn niet ten onrechte relativeert, is een vraag die ik vooralsnog laat rusten. Eerst is aan de orde wat de valse raad precies inhield waardoor Lanseloet Sanderijn kwijtraakte. Zelf zegt hij dat het erom ging Dat si [de moeder] mi spreken dede die woort (vs. 912). Het publiek zal zich herinneren om welke woorden het gaat, omdat de koningin ze in het begin in een dialoog met haar zoon (vs. 178-268) heeft uitgespeld. Zij beloofde toen Sanderijn naar zijn kamer te lokken (vs. 227-230, 294-309), waar hij vervolgens zijn wil met haar kon doen, als hij haar daarna maar het volgende zou toevoegen (vs. 240-243): | ||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||
[...] ‘Ic hebbe uus genoech,Ga naar margenoot+
Sanderijn, ic ben uus nu sat
Ende van herten alsoe mat,Ga naar margenoot+
Al haddic 7 baken gheten.’Ga naar margenoot+
Vervolgens moet hij haar voor de rest van de nacht de rug toekeren en zwijgen (vs. 246-249). Hoe ongehoord die woorden en de daaropvolgende daden zijn, blijkt uit de reactie van Lanseloet (vs. 250-261): O lieve moeder, es dat u wille,
Dat ic spreke dese dorper woort?Ga naar margenoot+
Des ghelike en hebbic niet ghehoert.Ga naar margenoot+
Wat mach u hier met gheholpen sijn,Ga naar margenoot+
Dat ic dit tot Sanderijn
Spreken soude met minen mont
Ende ligghen voert ane als een hontGa naar margenoot+
Sonder spreken, als een keytijf?Ga naar margenoot+
Wat soude peinsen dat reine wijf,Ga naar voetnoot22
Dat ic die dorperheit begonsteGa naar margenoot+
Ende ic haer draghe soe vriendelike onste?
Dat soude mi doer mijn herte deren.Ga naar margenoot+
De drie vraagzinnen hebben een sterk retorisch karakter; het publiek kan de antwoorden raden. Hun functie is die antwoorden aan de gedachten van de toeschouwers te ontlokken en hen deelgenoot te maken van Lanseloets verbijstering. De moeder wil inderdaad dat hij die woorden spreekt, moet het antwoord zijn op de eerste vraag (vs. 250-251). Dat Sanderijn Lanseloet daarna niet langer onder ogen zal kunnen komen, is het antwoord op vraag twee (vs. 253-257). En dat ze dat niet meer kan, komt doordat zijn woorden en daden haar in haar eer zullen aantasten en haar ervan zullen overtuigen dat zijn liefde niet oprecht was. Ze zullen ook haar liefde doen bekoelen. Dat moet het antwoord zijn op vraag drie (vs. 258-260). Uit de dialoog blijkt dat de moeder wil dat Lanseloet zo spreekt en handelt (vs. 226, 233, 250, 262, 267). Ze dwingt hem er bijna toe (vergelijk het gebruik van seldi en selt - vs. 244-246). Ook is duidelijk dat Lanseloet die woorden en daden niet in overeenstemming kan brengen met zijn liefde voor Sanderijn (vs. 261, 268). Kennelijk beseft de koningin dat haar zoon na de bijslaap heel andere woorden tot Sanderijn zal willen richten en zich allerminst van haar zal willen afkeren, want ze tracht hem door een belofte op erewoord aan haar verlangen te binden (vs. 231, 236-237, 264-265). Wanneer dat gelukt is (vs. 267), is er voor Lanseloet geen weg terug meer. Door te spreken over dorper woort (vs. 251) en dorperheit (vs. 259) laat hij blijken precies te weten hoe de taal en het gedrag waaraan hij zich heeft verbonden, gewaardeerd moeten worden: als volstrekt onbetamelijk.Ga naar voetnoot23 Lanseloet beoordeelt de wens van zijn moeder vooral op de gevolgen voor de lief- | ||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||
de zowel zijn liefde voor Sanderijn als die van Sanderijn voor hem. Want voorzover hetgeen in dialoog door moeder en zoon is gezegd nog op zijn oprechtheid getoetst moet worden, blijkt uit het aansluitend door Lanseloet gesproken terzijde (vs. 269-279) dat zijn liefde voor Sanderijn even sterk is als het besef dat hij haar liefde voor hem op het spel zet door aan de wens van zijn moeder gevolg te geven. Die laat in de navolgende monoloog (vs. 280-289), die haar kwade inborst overigens volledig bevestigt, geen twijfel over haar bedoelingen: ze wil de geliefden scheiden (vs. 280-281). Mijn conclusie is dat het vooral de woorden ná de bijslaap zijn waardoor Lanseloet Sanderijn verliest, dat Lanseloet zich over die woorden even ontsteld toont als het publiek, dat zijn liefde voor Sanderijn oprecht is en, ten slotte, dat de koningin de grote boosdoener is. Ik zeg het maar weer: het meeste hiervan staat ook in de proloog en de epiloog. | ||||||||||||||
Schuld en oordeelWaarom willigt Lanseloet de eis van zijn moeder in, doet hij zelfs een belofte op erewoord? Het kan te maken hebben met de onweerstaanbaarheid van zijn verlangen zich lichamelijk met Sanderijn te verenigen. Hij moet en zal met haar slapen, en is bereid tegen beter weten in een toezegging te doen waardoor hij haar liefde vrijwel zeker zal verspelen. Hoe redeloos de liefde hem heeft gemaakt, blijkt tevens uit de woorden waarmee hij zich tegenover het publiek tracht te verantwoorden (vs. 269): ‘Die meneghe sprect, hi en meines niet!’. Hij zal de woorden die zijn moeder hem heeft voorgezegd wel spreken maar niet menen, en hoopt dat Sanderijn dit zal begrijpen. Een spreekwoord of sententie zoals door Lanseloet gebruikt, levert op wat in de dramaturgie een ‘wereldbeeld-actiemoment’ heet. Er wordt een beroep gedaan op de ‘bij het publiek aanwezige kennis en gevoelens’,Ga naar voetnoot24 kortom op zijn wereldbeeld. Hier beoogt de sententie een reactie te provoceren in de trant van: ‘denk je nu werkelijk dat Sanderijn hetzelfde zal denken?’ Het roept dus ontkenning op in plaats van bevestiging, zoals normaal gesproken de bedoeling is. Wat Sanderijn in die camere (na vs. 321) overkomt, wordt doorgaans verkrachting genoemd.Ga naar voetnoot25 De koningin heeft haar in Lanseloets gewelt (vs. 330) gebracht, wat haar ewelijc rouwen sal (vs. 331), en ze heeft dat waartoe hij haar dwong sonder danc (vs. 344), tegen haar zin, gedaan. Het heeft er dus alle schijn van. In de dialoog met de koningin (vs. 209-313) maakt deze haar wijs dat Lanseloet de voorafgaande avond ziek is geworden en geen woord meer kan uitbrengen (vs. 297-299). Die ochtend heeft hij slechts gezucht en ze vreest voor zijn leven (vs. 303-304). Ze weet niet wat hij heeft (vs. 300-301) en vraagt Sanderijn hem te bezoeken (vs. 306-307). Ze speelt haar wan- | ||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||
hoop en verdriet overtuigend (vs. 294-295, 305, 309), want Sanderijn stemt onmiddellijk toe. Ze wil niet dat hem iets overkomt; bovendien is ze gehoorzaamheid verschuldigd (vs. 310-313). In zoverre sprake is van een verwerpelijke daad van Lanseloet, betreft die niet, of althans niet in de eerste plaats, de overweldiging van Sanderijn. Ze zegt dit in de langste monoloog van het spel (vs. 322-365), die zowel de functie heeft de afstand te overbruggen tussen Denemerken en Rawast (vs. 847) als haar beleving te verwoorden van wat haar de avond ervoor (vs. 325) is overkomen. Ondanks alle afkeuring die Lanseloets gedrag naar hedendaagse maatstaven verdient, kan niet worden voorbijgegaan aan het feit dat Sanderijn zelf de verantwoordelijkheid voor het gebeurde bij de koningin legt (vs. 321-331). Die heeft de strik gespannen (vs. 328), de leugens verteld (vs. 326, 329) waarmee Sanderijn naar Lanseloets kamer werd gelokt (vs. 294-309). Zij is het valscher wijf (vs. 323) waarop de proloog reeds zinspeelde en wier valsheid vooral met spreken verband houdt (vergelijk het bi valschen rade in slotmonoloog en epiloog). Sanderijn uit zich over haar fel en stotend: Ende bracht mi, Ende heeft mi, Ende brachte mi (vs. 328-330). Pas wanneer de moeder als hoofdschuldige is weggezet, spreekt Sanderijn zich uit over Lanseloet, voor wie ze geen negatieve adjectieven gebruikt. De toon verschuift van boos naar verdrietig. Over de verkrachting zelf laat ze buiten het hierboven vermelde niets los. Op wat daarna gebeurde gaat ze uitvoeriger in (vs. 332-339). Kennelijk heeft haar dat ook meer geraakt: Nochtan deert mi boven alGa naar margenoot+
Die woorde, die hi sprac, die ridder vri,Ga naar margenoot+
Ende keerde sijn anschijn omme van mi,Ga naar margenoot+
Al haddic gheweest een stinckende hont.Ga naar margenoot+
Dat hebbic soe vaste in minen gront
Ende doet mijnder herten alsoe seer,
Ic meine dat hi nu nemmermeerGa naar margenoot+
Van mi en weet goet noch quaet.Ga naar margenoot+
Wat Lanseloet al vreesde dat Sanderijn zou denken en doen (hoewel hij hoopte dat het niet zover zou komen) wordt nu inderdaad door haar gedacht en gedaan: ze is ervan overtuigd dat hij met haar heeft willen slapen om haar daarna te verstoten. Meer dan door de geslachtsdaad, voelt Sanderijn zich vernederd door wat erop volgde: de dorper woort (vs. 251) die hij haar toevoegde en de dorperheit (vs. 259) van het daarna omdraaien en zwijgen. We zagen dat deze woorden - de andere zijn de valse voorwendselen waaronder Sanderijn naar Lanseloets kamer werd gelokt - net als het omdraaien en het zwijgen, van de koningin afkomstig zijn. Dat die ze in het tweede geval door Lanseloet laat uitspreken, maakt voor de schuldvraag niet uit. Sanderijns gevoelens over de woorden die Lanseloet haar heeft toegevoegd, stemmen overeen met die van Lanseloet. Hij verwoordt ze in zijn derde monoloog (vs. | ||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||
518-541). De schuld ligt bij zijn moeder (vs. 522, 528) en vloeit voort uit het voorzeggen van die woorde (vs. 523, 529). Daarom is Sanderijn boos en heeft ze hem verlaten (vs. 526-527). Het spreken - en omdraaien en zwijgen daarna - is doorslaggevend geweest voor haar vertrek. Dat bevestigt de conclusie van de vorige paragraaf. | ||||||||||||||
De liefdeBesamusca acht het aannemelijk dat Lanseloet lijdt aan amor hereos, een pathologische vorm van liefdesmelancholie, maar meent dat de bewerker-regisseur dit niet gezien heeft.Ga naar voetnoot27 Ik ben geneigd het met het eerste - de diagnose - eens te zijn, omdat deze enkele symptomen van Lanseloets gedrag zou verklaren, niet in de laatste plaats de redeloosheid die hem ertoe brengt dingen te zeggen en te doen die hij niet meent. Zijn gedrag stemt tot op zekere hoogte, maar zeker niet volledig, overeen met dat van Dierick, de onbetwiste hereosus uit De spiegel der Minnen van Colijn Caillieu, wiens ziektebeeld door Van Gijsen uitvoerig is geanalyseerd.Ga naar voetnoot28 Ongetwijfeld vertoont Lanseloets liefde pathologische trekken. In tegenstelling tot Besamusca denk ik dat de bewerker-regisseur die ook onderkend heeft. De nadruk die hij in de proloog legt op het feit dat Lanseloet altijd blij van hart is als hij Sanderijn ziet en altijd vriendelijk tegen haar is, is een vingerwijzing in de richting van een diepgewortelde en - gelet op de tegenstand van de moeder - hardnekkige liefde. Het is in dit verband opmerkelijk dat Lanseloet veelvuldig wijst op het hart als zetel van zijn gevoelens, vooral van zijn allesbeheersende liefde. Hij doet dit als geen ander personage. In de proloog wordt zijn hart reeds genoemd (vs. 16), maar hij brengt het zelf nog vele keren te berde,Ga naar voetnoot29 te beginnen in de eerste regels van zijn openingsmonoloog (vs. 37-39): Ay God, here, hoe mach dit sijn,Ga naar margenoot+
Dat ic die scone Sanderijn,Ga naar margenoot+
Al dus met herten hebbe beseten?
De liefde voor haar heeft hem - zijn hart welteverstaan - doerboert (vs. 44), en hij kan haar niet met rust laten (vs. 45), evenzeer als hij haar, zoals we eerder zagen, altoes (vs. 46) moet aanspreken. Hoe erg Lanseloet eraan toe is, blijkt uit de navolgende dialoog met Sanderijn (vs. 54-159). Besamusca heeft reeds uitvoerig uit deze verzen en de dialoog met de koningin geciteerd.Ga naar voetnoot30 Kenmerkend voor de liefdesziekte is de seksuele ob- | ||||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||||
sessie: de hunkering naar lichamelijke vereniging met de geliefde. Lanseloet brengt dit hoofs-verhuld onder woorden.Ga naar voetnoot31 Hij wil haar gheweldich sijn (vs. 69), wil dat zij zijn wille (vs. 85) doet, hem ghenadich (vs. 90) is, zich over hem zal ontfermen (vs. 116), hem troest (vs. 117) zal schenken en met hem gaat spelen (vs. 118). Al deze bewoordingen komen op hetzelfde neer: de liefde bedrijven.Ga naar voetnoot32 Lanseloet zal in verdriet (vs. 115) blijven wanneer Sanderijns wederliefde, die ze openlijk toegeeft - Al eest dat ic u met herten minne (vs. 79) -,Ga naar voetnoot33 haar er niet toe brengt zijn seksuele begeerte te bevredigen. Hoe erg het bij uitblijven daarvan met hem zal aflopen, daarover laat Lanseloet geen twijfel (vs. 65-67): Mijn herte dat es te male onsteltGa naar margenoot+
Ende van uwer minnen ghequeltGa naar margenoot+
Dat mi costen sal mijn lijf.Ga naar margenoot+
Weer het hart dus. Sterven uit liefdessmart - wat Lanseloet aan het eind doet - past in het ziektebeeld van amor hereos. Afgezien van de obsessie met seks is ook het standsverschil indicatief voor deze aandoening, omdat de ziekte eruit kan voortvloeien of er in sterke mate door kan verergeren.Ga naar voetnoot34 Nogmaals, hereosus of niet, Lanseloets gedrag is pathologisch genoeg om door het publiek als zodanig te worden herkend. Het keurde zijn gedrag daarom niet goed, maar mijns inziens zag het wel de verzachtende omstandigheden waaronder hij handelde, namelijk de hardnekkigheid en, naar nog zal blijken, de onvermijdelijkheid van zijn oprechte liefde. Die liefde vormt, als gezegd, de ene pool van zijn dilemma. De andere is het standsverschil, waarvan het gewicht vooral blijkt uit de ontmoeting tussen Lanseloet en Sanderijn. Daaraan kan tevens de vermeende tegenstelling hof-stad worden getoetst. | ||||||||||||||
Het standsverschilUit de proloog en de openingsmonoloog kan het publiek alleen opmaken hoe Lanseloet en de koningin over de zaken denken. Het moet wachten op de eerste dialoog vooraleer de gevoelens en gedachten van Sanderijn te vernemen. Zeker in vergelijking met de smachtende, wanhopige houding van Lanseloet, kenmerkt Sanderijns optreden zich door nuchterheid en beslistheid. Wat Lanseloet ook probeert om haar het casteel (vs. 91) of het groene dal (vs. 119) in te praten, telkens wijst ze zijn voorstellen onverbloemd en resoluut af. Waar Lanseloet heen wil, blijkt nog het duidelijkst uit haar reacties. Ze wil gheens of eenich mans vriendinne (vs. 80, 105) of minnares zijn, zichzelf niet te cleine (vs. 83) doen of verlagen, noch gescouden (vs. 104) of met minachting | ||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||
genoemd worden. Thans is ze nog maeght (vs. 94) en wil haar suverheit (vs. 101) behouden. Lanseloet liefhebben wil ze wel, maar dan sonder dorpernie (vs. 107). Een vrouw die een man teveel vertrouwt, geschiedt oneerlijcheit (vs. 128) of schande. Daarom acht ze geen man zo betrouwbaar of hij zou, als hij de kans kreeg, sijn gherief (vs. 135) met haar doen. Uit Lanseloets ontkenning van kwade opzet, vooral uit zijn derde claus (vs. 136-147), blijkt dat Sanderijn vreest voor ongewenst seksueel contact, voor verkrachting dus. Hierin zegt Lanseloet haar lichaam niet te willen onteren (vs. 138), al had hij die macht (vs. 139) daartoe, of haar enige scande (vs. 141) te willen doen, en bezweert hij haar dat hij niets kwaads in de zin heeft (vs. 146). Het kan bijna niet anders of het publiek voelt sympathie voor Sanderijn. Zij is als vrouw, maar ook als hofdame van lagere adellijke rang, de underdog. Ze hamert op haar eigen geringe en Lanseloets hoge geboorte, die haar kwetsbaar maken en haar dwingen haar zuiverheid te bewaren. Die vormt immers de garantie voor zowel haar aanzien en positie aan het hof als haar kans op een respectabel huwelijk. Een huwelijk met een andere ridder dan Lanseloet welteverstaan, want met hem kan ze nooit trouwen, is haar overtuiging: hij is te machtig en te rijk (vs. 76-77). Al bezit ze weinig en is ze van lage komaf, dat betekent niet dat ze gemakkelijk toegeeft (vs. 101-103). Noch vanwege zijn geld of goed (vs. 96-97) noch vanwege de status van een man (vs. 83) zal ze zich aan iemand geven. Over het hoofd van Lanseloet heen doet ze in haar vierde claus (vs. 124-135) een beroep op bij het publiek levende opvattingen over mannen en hun gedrag in sexualibus. Daarbij gebruikt ook zij een spreekwoord (vs. 125): “Bi lichte geloven es die menege bedrogen”. Zo probeert ze de instemming van de toeschouwers - wellicht vooral van de vrouwen onder hen - te verkrijgen met haar karakteriseringen.Ga naar voetnoot35 Even vasthoudend als Lanseloet is in zijn wens met Sanderijn te slapen, is zij in haar weigering die wens in te willigen. Hoezeer zij wellicht ook van Lanseloet houdt, ze accepteert de consequentie van het standsverschil: seks en een huwelijk zijn uitgesloten. | ||||||||||||||
Hoofs of stedelijk?En wat vindt het publiek? Als het Lanseloets toestand onderkent, wat ik aanneem, zal het zijn wens begrijpen - hij is immers ziek - maar niet billijken, temeer daar Sanderijn goede redenen heeft de bijslaap te weigeren. Of de toeschouwers nu gezocht moeten worden onder edellieden of burgers, maakt mijns inziens voor hun houding weinig uit. Het standpunt van Sanderijn was in de ogen van een edelvrouw even vanzelfsprekend als in de ogen van een burgerdochter. Beckers heeft er reeds op gewezen dat de tegenstelling hoofs-stedelijk in dit spel niet gemakkelijk aanwijsbaar is.Ga naar voetnoot36 Mij lijkt het onderscheid hof-stad ook in het algemeen moeilijk te hanteren. Het publiek van Lanseloet kwam ongetwijfeld uit de stad en vond in de taal, de personages en situaties van het hof eigen opvattingen weer- | ||||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||||
spiegeld.Ga naar voetnoot37 Maar een deel van dat stedelijke publiek was adellijk, omdat in de stad ook edellieden woonden, die daar tevens toneelvoorstellingen bezochten.Ga naar voetnoot38 Kijken we eerst naar de hoofse context. Voor de koningin zal het huwelijk van de vermoedelijk oudste zoon en troonopvolger (vergelijk vs. 283) onderwerp zijn van politieke overwegingen.Ga naar voetnoot39 In de regel huwde de oudste zoon een standsgelijke. Een eenzijdige of wederzijdse liefde was geen criterium voor zo'n verbintenis. De moeder weet dat, Sanderijn weet dat en ook Lanseloet weet dat. Voor de partnerkeuze waren dynastieke belangen doorslaggevend en die hingen af van rang en stand. Vrouwen hadden bij de keuze van hun echtgenoot toch al weinig in te brengen. Of Sanderijn van Lanseloet houdt of wat zij in het algemeen van hem vindt, is binnen adellijke verhoudingen nauwelijks van belang. Door een huwelijk uit te sluiten anticipeert Sanderijn op de afwijzing door Lanseloets familie, in casu zijn moeder, van een voorstel in die richting, ook als dat van hem zelf afkomstig zou zijn. Nu was het volgens de hoofse minnetheorie mogelijk dat echtelieden een liefdesrelatie buiten het huwelijk aangingen. Als echt hoofs werd namelijk de liefde beschouwd die uit vrije wil en niet uit plicht - zoals doorgaans in het huwelijk - tot stand kwam.Ga naar voetnoot40 Maar ook zo'n hoofse relatie zou door het standsverschil verhinderd of bemoeilijkt zijn. Men doet er in het algemeen goed aan het hoofse minne-ideaal te scheiden van de realiteit aan het hof.Ga naar voetnoot41 Adellijke vrouwen mochten hopen een man te trouwen die echtgenoot en minnaar tegelijk kon zijn. Een vrouw die een relatie buiten haar huwelijk begon of het ongetrouwd aanlegde met een man, liep het risico haar goede naam te verliezen.Ga naar voetnoot42 En terwijl het vanzelfsprekend was dat de man seksuele ervaringen voor zijn huwelijk had - de geslachtsdrift gold voor hem zelfs als ‘een natuurlijk verlangen’ - werd de vrouw geacht maagd te blijven.Ga naar voetnoot43 Sanderijn denkt en handelt dus geheel conform de hoofse code door de seksuele omgang met Lanseloet te weigeren, een huwelijk uit te sluiten, en zeer op haar hoede te zijn voor nyders (vs. 150), die hen zouden kunnen bespieden en in diskrediet brengen (vs. 148-155). De bewering dat Sanderijn er een nieuwe huwelijksmoraal op na zou houden, acht ik hierom onjuist.Ga naar voetnoot44 Bekijken we de zaak vervolgens vanuit stedelijk perspectief. In dit verband wil ik opnieuw wijzen op een parallel met De spiegel der Minnen. Daarin wordt eveneens een ongelukkige liefde gedramatiseerd tussen twee standsongelijken, maar dan in de stad. Dierick is een rijke koopmanszoon, zijn geliefde Katherina een arme linnennaaister uit Middelburg. Van Gijsen heeft erop gewezen dat ook in de stad het standsverschil zwaar woog en dat een huwelijk tussen Katherina en Dierick er niet vanzelfsprekend werd gevonden.Ga naar voetnoot45 Sanderijns houding kan dus evengoed hoofs als stedelijk worden | ||||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||||
genoemd, omdat aan het hof en in de stad dezelfde bezwaren bestonden tegen een huwelijk en tegen buiten- of voorechtelijke geslachtsgemeenschap tussen een vrouw van lage en een man van hoge komaf. En Lanseloet? Is zijn taal en gedrag inzake liefde, seks en huwelijk typisch hoofs, en dus ouderwets? Als de abele spelen inderdaad bestemd waren voor een publiek van stedelingen, dan wordt door Sanderijns verwijzing naar de spreekwoordelijke onbetrouwbaarheid van mannen niet speciaal geappelleerd aan het beeld van mannen aan het hof, maar veeleer aan het beeld van mannen in de stad. Uit de vergelijking met De spiegel der Minnen is immers gebleken dat mannen als Lanseloet ook daar te vinden waren, ziekelijk verliefd en niet minder afhankelijk van het oordeel van hun ouders bij de partnerkeuze. | ||||||||||||||
Seks en dorpernieIk keer terug naar de dialoog tussen Lanseloet en Sanderijn. De laatste accepteert, als gezegd, de consequenties van het standsverschil. Voor haar is gherechte minne (vs. 106) slechts mogelijk binnen het huwelijk. Alles wat daarvoor of daarbuiten gebeurt, vooral als het om seks gaat, is dorpernie (vs. 107). Daarom weigert ze met Lanseloet naar bed te gaan. Ook wanneer ze op diens avances ingaat, dus uit vrije wil met hem slaapt, is dat onwaardig of schandelijk. Ze maakt zich dan zelf schuldig aan dorpers gedrag. Lanseloet gaat een keuze uit de weg. Hij ontkent helemaal niet met Sanderijn te willen slapen; hij dringt er juist op aan. Maar hij loochent dat voorechtelijke seks dorperheit (vs. 109, 123) betekent. Daarvoor, zegt hij, heeft hij Sanderijn te lief en acht hij haar te hoog. Als het moest zou hij zelfs brood bedelen voor haar (vs. 144). Hij verkondigt hier dezelfde opvatting over dorpers gedrag als aanstonds in de dialoog met zijn moeder: dorpers is met iemand het bed delen zonder haar oprecht lief te hebben en daarvan blijk te geven. Juist op dit punt zal hij falen. Het zijn woorden om te onthouden, want de les aan het eind van de epiloog is ermee verbonden. Lanseloet probeert Sanderijn vrijwillig in bed te krijgen. Eerst met een beroep op zijn ziekelijke toestand (vs. 65-71), vervolgens door op de mogelijkheid van een huwelijk te wijzen (vs. 87-89) en haar geschenken - een yuweel of kleinood (vs. 92) - in het vooruitzicht te stellen, dan door te ontkennen dat voorechtelijke geslachtsgemeenschap dorpers is en, ten slotte, door te bezweren dat hij haar niet zal overweldigen. Het helpt allemaal niet. Nadat Sanderijn het toneel verlaten heeft, maakt hij in zijn tweede monoloog (vs. 160-177) teleurgesteld de balans op. Noch met emotionele (vs. 164) noch met materiële argumenten (vs. 166) heeft hij iets bereikt. Sanderijn houdt vast aan haar ere (vs. 166) en reinen staet (vs. 168) en is hierom in Lanseloets ogen - o ironie - weer zo rechtschapen, dat hij wenst dat ze van dezelfde geboorte was als hij (vs. 170), opdat hij met haar zou kunnen trouwen, zelfs al had ze geen cent (vs. 171- | ||||||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||||||
173). Om zijn vertwijfeling te onderstrepen zegt hij aan het eind nogmaals hoe rein haar lichaam en hoe eervol haar hart is (vs. 174-175), waardoor ze zijn lichaam wel moet versmaden en zijn hart wel met rouw moet vervullen (vs. 176-177). Lanseloet toont zich dus allerminst dubbelhartig, tweeslachtig of ambivalent,Ga naar voetnoot46 maar verscheurd door het dilemma waarin hij nog steeds verkeert. Het publiek wordt er opnieuw van doordrongen. | ||||||||||||||
De bijna-keuzeHoe een uitweg te vinden uit deze situatie? Met die vraag zullen inmiddels ook de toeschouwers worstelen. Het scheelt een haar of Lanseloet kiest voor de liefde. In de dialoog met zijn moeder (vs. 178-286) neemt hij het zowel op voor zijn liefde als voor Sanderijn, en spreekt hij de wens uit met haar te trouwen. Dat mag moedig heten, want de koningin pakt haar zoon hard aan. Stelt Sanderijn zich tegenover Lanseloet eerbiedig op, maar tevens nuchter en beslist, de moeder toont zich verbeten en vilein, en laat zich respectloos over beiden uit. Voor Lanseloet heeft ze geen goed woord over. Ze noemt hem weldelijc (vs. 184) of slap, een vul keytijf (vs. 206) of vuile ellendeling zelfs, dit laatste nadat Lanseloet haar toestemming vraagt met Sanderijn te trouwen (vs. 202-205). Over de kansen op een huwelijk laat de koningin zich niet uit, maar wat ze over de liefde tussen beiden zegt, impliceert dat een verbintenis in haar ogen uitgesloten is. Afgezien van het feit dat Sanderijn van te lage komaf is (vs. 183, 187, 207), zou ze ook weinig om hem geven (vs. 185). Lanseloet moet voor zijn liefde een standsgelijke kiezen (vs. 199, 208-209). De implicatie is dat hij daar ook mee kan trouwen. In haar eerste monoloog (vs. 280-289) expliciteert de koningin het verband tussen stand en huwelijk. Door hun liefde te frustreren meent ze een verbintenis te voorkomen. Ze spreekt hier duidelijk uit dat, indien ze haar plan niet ten uitvoer brengt, Lanseloet zijn wens zal doorzetten (vs. 286-289). In haar dialoog met hem komt de koningin pas met haar plan op de proppen nadat haar duidelijk is geworden hoezeer hij in de greep van de liefde is (vs. 224-225). Kennelijk beseft ze dat ze hem zijn liefde voor Sanderijn niet uit het hoofd kan praten noch verbieden. Ze kiest er daarom voor hem met een list te helpen zijn seksuele begeerte te bevredigen en tegelijkertijd Sanderijn van hem te vervreemden. Ze verwacht dat ook Lanseloets liefde zal bekoelen. Ze spreekt dat uit in haar tweede monoloog (vs. 314-321), waarin nu ook zij een spreekwoord gebruikt (vs. 319-320): ‘Als die wille es ghedaen, / Soe es die minne al vergaen’. Hier wordt opnieuw geappelleerd aan het wereldbeeld van het publiek dat, als het de ziekelijke aard van Lanseloets liefde onderkent, zal denken: ‘dat had je gedacht’. Door Sanderijns vertrek wordt Lanseloets liefde alleen maar pathologischer. Lanseloet legt zijn moeder in drie clausen (vs. 188-195, 200-205, 210-223) uit hoe diep zijn liefde gaat. Eigenlijk is het eerste deel van de dialoog met zijn moeder (tot | ||||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||||
vs. 224) een minnetheoretisch debat. Beiden hebben het voortdurend over minne en minnen.Ga naar voetnoot47 Hoe de moeder daarover denkt, is inmiddels duidelijk, maar Lanseloets opvatting behoeft nog enige toelichting. Nergens in het spel blijkt duidelijker hoe diep Lanseloets liefde gaat dan in de derde van de genoemde clausen. Hij maakt hierin een toespeling op de gelijkheid in complexie of temperament tussen hem en Sanderijn,Ga naar voetnoot48 een gelijkheid die in De spiegel der Minnen veel breder wordt uitgewerkt. Ze bepaalt het onvermijdelijke, door het toeval beschikte, karakter van hun liefde, die zich niets gelegen laat liggen aan rang of stand. Met zijn beroep op het primaat van de liefde doet Lanseloet een poging uit het dilemma te geraken. Het is mijns inziens significant dat de koningin na Lanseloets derde claus besluit haar doel langs andere weg te bereiken. Kennelijk klinkt Lanseloet zeer vastberaden.Ga naar voetnoot49 | ||||||||||||||
De ridderIn de gangbare interpretatie van het spel is de ridder met wie Sanderijn uiteindelijk in het huwelijk treedt het positieve tegenbeeld van Lanseloet. Hij lijkt zich immers niet te laten leiden door overwegingen van rang en stand, stemt erin toe de liefde binnen de echt te bedrijven en rehabiliteert aldus ook maatschappelijk de vernederde Sanderijn. Samen met haar staat hij voor ‘een nieuwe moraal waarin bijzondere nadruk wordt gelegd op eerbare liefde binnen het huwelijk’ en alleen verpersoonlijkt hij ‘een doortastende, pragmatische levenshouding’.Ga naar voetnoot50 Ik heb mijn twijfels bij die conclusie. De omstandigheden waaronder beide mannen Sanderijn ontmoeten, met name de omstandigheden van Sanderijn zelf, zijn zo verschillend dat geen sprake kan zijn van een vrije, uit ideologisch motief - de nieuwe huwelijksmoraal - voortspruitende keuze voor de ridder en tegen Lanseloet. De ridder komt Sanderijn tegen in een foreest (r. 347) of woud,Ga naar voetnoot51 terwijl Lanseloet haar ontmoet in de kasteeltuin. Terwijl ze zich in de beslotenheid van de bogaert (vs. 53) veilig mag wanen, staat ze in het open bos aan allerlei gevaren bloot, niet in de laatste plaats aan de dorperheit (vs. 356) van een man.Ga naar voetnoot52 Ze bidt dat zulke schande haar voortaan bespaard zal blijven (vs. 348-359). De plaats waar Sanderijn zich bevindt en wat zij daar doet - ze dwaalt er rond (vs. 347) - zijn symbolisch voor haar toestand: ze is uitgeput en ontredderd. Haar houding tegenover de ridder is ook een heel andere | ||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||
dan die tegenover Lanseloet. In plaats van nuchter en beslist, is ze emotioneel en angstig: een gemakkelijke prooi, om het in de termen van de ridder te zeggen, aangeschoten wild. Kennelijk staat ze te trillen op haar benen of wil ze zich uit de voeten maken, want hij maant haar (vs. 396-399): O scone maget, nu staet al stille:
Ghi moet mijn ghevanghen sijn!
Ic hebbe u liever dan een everzwijn,
Al waert van finen goude ghewracht.Ga naar margenoot+
Legt hij hier soms aan? Hoe interpreteert het publiek de jachtmetaforiek waarin de ridder vanaf ongeveer halverwege zijn monoloog (vs. 366-395) zijn libido beschrijft, culminerend in bovenstaande regels? Het kan niet anders of de toeschouwers leggen vanaf het begin van de monoloog een verband tussen de ridder aan de ene en de weerloze vrouw aan de andere kant van het toneel. Zij moet wel de buit zijn waarnaar hij op zoek is. Misschien heeft hij het zelfs al over seks vóór hij Sanderijn in het vizier krijgt (vs. 380) en is de mededeling dat hij in vier dagen nog geen konijn gevangen heeft (vs. 374-375) een toespeling op zijn mislukte pogingen een vrouw te vinden. Hij lijkt in ieder geval zeer opgewonden. Dat blijkt uit zijn reactie als hij Sanderijn ontwaart: zij is het wilt dat hij wil vangen (vs. 388): mooi, maagd en rein (vs. 384, 386). Hij zal eens op zijn hoorn blazen om te zien hoe ze reageert (vs. 390-391). Dat de ridder tweemaal op zijn hoorn blaast (na vs. 379 en 391) is niet zonder betekenis. Er komen in Lanseloet slechts vier toneelaanwijzingen voor.Ga naar voetnoot53 Dit zijn de enige die betrekking hebben op een concrete handeling. In de dubbelzinnige sfeer die de ridder met zijn woorden schept, krijgen de hoornsignalen onvermijdelijk een seksuele bijklank. Een ondubbelzinnige beweging met het onderlijfis daarna voldoende om de toeschouwers duidelijk te maken wat de ridder met zijn prooi gaat doen. We weten niet of de middeleeuwse regisseur de ridder zo'n beweging liet maken, maar zulk gedrag ligt wel in de lijn van diens spreken en handelen. Hoe dan ook maakt zijn optreden een burleske indruk.Ga naar voetnoot54 Hoe kan deze man nog uitgroeien tot het betere alternatief voor Lanseloet? Sanderijn verwacht in ieder geval weinig goeds van hem. En anders dan tijdens haar ontmoeting met Lanseloet in de kasteeltuin, vreest ze ter plekke te worden misbruikt (vs. 403, 405, 410). In plaats van haar gerust te stellen, vraagt de ridder of ze niet een afspraak heeft met een machtige concurrent (vs. 418-421). Na haar antwoord dat dit niet het geval is, en ze integendeel verdwaald en ongelukkig is (vs. 425-431), kan hij zijn geluk niet op! Hij dankt God dat hij vanochtend vroeg uit jagen is gegaan en haar ontmoet heeft (vs. 432-435). De korte kennismaking is voldoende om hem te doen besluiten dat ze voor elkaar geschapen zijn, zo mooi en zo hoofs is ze (vs. 436-441). Hij stelt daarom onmiddellijk voor in zijn kasteel de liefde te gaan bedrijven. Ook hij belooft haar een juweel (vs. 442-444). Sanderijn is ontsteld. Ze meent dat de ridder de | ||||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||||
spot met haar drijft en gebruik wil maken van de situatie (vs. 446-449).Ga naar voetnoot55 De toeschouwers kunnen weinig anders denken. | ||||||||||||||
Idealisme of opportunisme?Maar dan komt de wending. De ridder biedt, zonder haar naam of achtergrond te kennen, aan met Sanderijn te trouwen (vs. 453, 457). Die laat haar bange houding voorzichtig varen en vertelt wie ze is (vs. 458-463).Als de ridder verneemt dat ze adellijk bloed heeft, is hij nog blijer uit jagen te zijn gegaan (vs. 464-469).Ga naar voetnoot56 Ze zal zeker de zijne worden, zegt hij (vs. 471). Onderdanig en dankbaar - en zonder te vragen wie híj nu eigenlijk is - stemt ze toe (vs. 472-473), hem lovend om het feit dat hij tot haar is afgedaald en haar zo vriendelijk en hoofs heeft toegesproken (vs. 475-481). Daar dacht ze zo-even nog heel anders over! Het toverwoord is dus ‘huwelijk’. Zo gauw ze merkt dat dat erin zit, zijn het eerdere gedrag en taalgebruik van de ridder, en ook diens identiteit, van geen belang meer. Zijn naam zullen we dan ook nooit vernemen. Nadat hij haar nog eens trouw heeft beloofd (vs. 483), stelt Sanderijn de ridder voor de warande (vs. 483) van zijn kasteel binnen te gaan. Ze is zichzelf en de situatie weer volledig meester. In de tuin stelt ze hem op allegorische wijze - door het verhaal van de valk die een enkele bloem rooft van een bloeiende tak - op de hoogte van het feit dat ze tegen haar wil ontmaagd is, en vraagt ze hem of hij de tak daarom zou haten of weigeren te kopen (vs. 488-505). Even verhuld antwoordt de ridder dat hij dit niet zal doen, als het tenminste bij één bloem is gebleven (vs. 507-510). Bovendien ziet hij nog zoveel bloemen die vrucht zullen dragen (vs. 512-514). Met andere woorden: ze mag dan geen maagd meer zijn, haar seksuele en procreatieve vermogens is ze nog niet kwijt, en daar gaat het om. Sanderijn en de ridder stellen zich inderdaad doortastend en pragmatisch op,Ga naar voetnoot57 maar die opstelling vloeit niet voort uit een nieuwe huwelijksmoraal of uit de stedelijke koopmansgeest die Pleij in bijna elke regel van de ridder meent te ontwaren, maar uit algemeen-menselijk opportunisme. Beiden grijpen gewoon hun kansen; ze sluiten een verstandshuwelijk.Ga naar voetnoot58 Met principes en idealen heeft dat niets te maken. Gezien de waarde die ze aan een huwelijk hecht, had het voor Sanderijn toch van belang moeten zijn te weten of niet ook tussen haar en de ridder een standsverschil bestond. Zijn familie zou zich immers ook tegen een huwelijk kunnen hebben verzet. Trouwens, wie zegt ons dat zij niet hoger op de adellijke ladder staat dan hij? Kennelijk doet het er onder de omstandigheden niet meer toe. Of heeft ze al begrepen dat hij niet van hogere komaf is? In dat geval is standsverschil niet aan de orde en hoeven we de rid- | ||||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||||
der al helemaal niet te prijzen om zijn onverschilligheid tegenover een ongelijk huwelijk,Ga naar voetnoot59 die hem positief zou onderscheiden van Lanseloet. | ||||||||||||||
Dramatische ironieNadat Sanderijn en de ridder zijn afgegaan, verspringt de handeling weer naar Denemerken en spreekt Lanseloet zijn derde monoloog (vs. 518-541).We zagen dat hij de koningin en de woorden die ze hem voorzei debet acht aan het verlies van Sanderijn. Nu blijkt hoezeer de koningin zich vergist heeft: Sanderijns vertrek heeft zijn liefde alleen maar vergroot. Haar afwezigheid versterkt de ziekelijke verschijnselen van zijn liefde. Hij zal geen vreugde of rust meer kennen voordat hij haar heeft teruggevonden (vs. 518-521, 530-531). Hij moet haar sien (vs. 555; vgl. vs. 579) of ane scouwe (vs. 531, 559), anders zal hij sterven, zegt hij in de volgende dialoog met Reinout (vs. 554). Het verbaast hem eigenlijk dat hij nog niet krankzinnig is (vs. 552-553). Reinout moet Sanderijn gaan zoeken, want hij wil zijn moeder trotseren en alsnog met haar trouwen (vs. 562-563). Er is hier sprake van dramatische ironie. Het publiek weet wat Lanseloet niet weet, namelijk dat Sanderijn inmiddels de ridder heeft ontmoet en dat een huwelijk in het verschiet ligt. De kans dat Lanseloet daar nog een stokje voor kan steken, lijkt gering. Reinout twijfelt eraan of Sanderijn zich zal laten overhalen terug te keren (vs. 567), wat Lanseloet onder verwijzing naar haar eerbaarheid en onomkoopbaarheid beaamt (vs. 568-572).Ga naar voetnoot60 Toch stuurt hij Reinout op weg. Hij kan niet anders: hij mint haar immers met trouwen (vs. 578). Wanneer Reinout in Rawast is aangekomen, benadrukt hij ten overvloede in een monoloog (vs. 612-639) hoezeer Lanseloet onder het verlies van Sanderijn lijdt (vs. 617, 624, 626) en hoezeer zijn liefde voor haar, die oprecht is (vs. 627), hem kwelt (vs. 618). Dan krijgt hij de tuinman, de warande huedere, in het oog (vs. 630-639), die vóór hem in een monoloog (vs. 580-611) de overgang naar Rawast heeft aangegeven en het publiek op de hoogte heeft gebracht van het feit dat Sanderijn en de ridder inmiddels getrouwd zijn (vs. 601).Ga naar voetnoot61 In de dialoog met Reinout (vs. 640-705) vertelt hij met hoeveel vreugde de ridder Sanderijn ghevaen (vs. 660, 662) had en hoe hij bij terugkomst riep dat de jacht succesvol was geweest (vs. 661)! En wat een prooi: een maagd - hij weet kennelijk niet beter -, mooi en van adel bovendien (vs. 663). In ruil voor geld brengt de tuinman Sanderijn naar Reinout, opdat deze met haar kan spreken. Reinout vertelt haar door Lanseloet gestuurd te zijn om haar te vinden en te zeggen dat die haar tot vrouw wil nemen (vs. 722-725). Sanderijn antwoordt nog stelliger dan tijdens haar ontmoeting met Lanseloet (vs. 726-729): | ||||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||||
Reinout vrient, dat spel es uut!
Segt hem dat hi een ander beghinne.
Ic en gave niet om Lanseloets minne
Een gers, dat uut ter eerden gaet.Ga naar margenoot+
Reinout benadrukt maar weer dat Lanseloet lijdt (vs. 731, 734-735, 760-761), dat hij door haar weigering zal sterven (vs. 736-737), dat hij haar uitermate mint (vs. 738-739) en zelfs zijn omgeving wil trotseren om haar te kunnen huwen (vs. 742-743, 765). Sanderijn toont zich onvermurwbaar. Ze heeft geen keuze, want ze is inmiddels getrouwd.Ga naar voetnoot62 Al was Lanseloet de gelijke van Hektor van Troje en Alexander de Grote (vs. 749-754), dan nog zou ze hem afwijzen, zegt ze. Ze houdt namelijk oprecht van haar echtgenoot (vs. 747, 768-770, 778), die goed voor haar is, edel van aard (vs. 757), rijk en machtig, wijs en verstandig (vs. 772-777). Lie beschouwt Sanderijns lofspraak als een bewijs voor de voortreffelijkheid van de ridder.Ga naar voetnoot63 Ik zou de mogelijkheid willen opperen dat ze zich overschreeuwt.Ga naar voetnoot64 Want hoe heeft haar man zich aan het publiek getoond? Letterlijk als een vrouwenjager, die na vier dagen vergeefs speuren eindelijk beet kreeg. En veel hoefde hij daar, hebben we gezien, niet voor te doen. De kennisvoorsprong die het publiek op Reinout heeft - hij kent de ridder immers niet uit eigen waarneming - kan dus ook op deze plaats een dramatisch-ironisch effect hebben gehad. | ||||||||||||||
De valk en de takMet een licteken (vs. 787, 792, 860, 864, 884) in woorden van Sanderijn keert Reinout naar huis terug. Zij vertelt namelijk ook hem de allegorie van de valk en de tak (vs. 793-811), die moet dienen als bewijs dat hij haar gezien en gesproken heeft (vs. 788-789). Zei ze tegen de ridder dat de valk één keer kwam en één keer nam (vs. 498-500), en was het de ridder die nog menige bloem zag staan (vs. 512), tegenover Reinout wijst ze er zelf op dat de valk alle andere bloemen versmaadde (vs. 803). Terug in Denemerken zal Reinout de woorden van Sanderijn nagenoeg letterlijk aan zijn meester overbrengen (vs. 866-883, vooral 873-875) - de derde keer dat de allegorie wordt gebruikt. Het is haar enige boodschap aan hem, waarin de belangrijkste reden voor hun verwijdering is vervat: hij heeft haar na één liefdesnacht verstoten. Hij heeft haar afgewezen. Het ergste is dus dat hij niet méér bloemen heeft geplukt. In een monoloog (vs. 818-839) die de afstand naar Denemerken overbrugt, besluit Reinout Lanseloet niet de waarheid te vertellen. Hij vreest dat die oorlog zal willen voeren om Sanderijn terug te winnen en zichzelf en zijn naasten in het verderf zal storten (vs. 822-835). Beter is het te zeggen dat ze dood is (vs. 837). In de volgende dialoog (vs. 840-893) vertelt Reinout dat Sanderijn stierf toen zij hem over Lanseloet hoorde spreken (vs. 852-855). Die weigert dit te geloven (vs. 856-857), waarop Rei- | ||||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||||
nout hem het licteken geeft. Lanseloet spreekt daarop zijn slotmonoloog uit, waarin hij zegt in Sanderijn de bloeiende tak en in zichzelf de valk te herkennen die daarvan maar één bloem roofde (vs. 894-897). Reinout zal de waarheid te goeder trouw hebben verzwegen, maar hij redt er het leven van zijn meester niet mee. Het valse bericht van Sanderijns dood moet Lanseloet, gezien zijn toestand, wel het leven kosten. Herenigd worden met haar kan hij alleen nog in de hemel (vs. 924). Dramatisch gezien is Reinouts leugen een vondst. Niet alleen is het publiek als gevolg ervan getuige van een aangrijpende sterfscène, het beleeft er ook een derde, nog sterker moment van dramatische ironie door. Het weet wat Lanseloet niet weet: dat Sanderijn leeft en dat iemand anders nu de bloemen plukt die Lanseloet heeft laten staan. En wat voor iemand: de burleske ridder, die de bloeiende tak zo eenvoudig in zijn bezit krijgt, juist omdat Lanseloet het bij het plukken van één bloem heeft gelaten. Dat maakt zijn dood dubbel ironisch. | ||||||||||||||
Besluit: Lanseloets tragiekVolgens Lie meent Lanseloet dat Sanderijn uit liefde voor hem gestorven is, zoals hij aanstonds uit liefde voor haar zal sterven. Door de schuld op zijn moeder te schuiven, zou hij pogen zichzelf en Sanderijn te profileren als traditioneel hoofs liefdespaar dat door de machinaties van het hof uiteen wordt gedreven. Het publiek daarentegen zou tot een andere conclusie komen. Dat weet dat Sanderijn gelukkig is met de ridder. Haar stedelijke liefdesopvatting zou er in tegenstelling tot de hoofse van Lanseloet een zijn van uithuilen en opnieuw beginnen.Ga naar voetnoot65 Ik deel die mening niet. Hoe kan Lanseloet uit Reinouts woorden (vs. 852-855, 862-887) afleiden dat Sanderijn van hem is blijven houden? Reinout zegt niet dat haar hart brak en dat zij stierf uit liefde voor Lanseloet, maar uit verdriet, om de verbreking van hun relatie en om de woorden en daden waarmee hij dit deed. Met het licteken van de valk en de bloeiende tak, dat niet verzonnen en van Sanderijn zelf afkomstig is, wordt naar de breuk en Lanseloets verantwoordelijkheid daarvoor verwezen. Lanseloet vervloekt zijn moeder, nadat hij zichzelf als de valk geïdentificeerd heeft. Hij pleit zichzelf hier allerminst vrij. Het mag dan niet passen in het zwartwitdenken over Lanseloet, men kan er niet omheen dat hij, hoewel dader en zeker niet onschuldig, dus tragisch in klassieke zin, met Sanderijn ook slachtoffer is van de intriges van zijn moeder. Hoe demonischer haar rol wordt voorgesteld en op het toneel gespeeld, hoe meer zijn schuld zal verbleken. Naarmate het publiek Lanseloets toestand onderkent, zal het hem nog meer verontschuldigen. De wetenschap dat Sanderijn gehuwd is met een paljas van een ridder, maakt Lanseloets lot uiteindelijk zelfs extra tragisch. De kennisvoorsprong die het publiek aan het eind op Lanseloet heeft, versterkt dus allerminst zijn ongelijk maar zijn tragiek. De betekenis van de rol van de ridder, die reeds in de ogen van Leendertz ‘eene bijfiguur’ was ‘die alleen dient om aan de lotgevallen van Sanderijn een bevre- | ||||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||||
digenden afloop te geven’,Ga naar voetnoot66 is daarmee weer tot haar juiste proporties teruggebracht. De bewerker-regisseur noemt noch hem noch Sanderijn in zijn conclusies. Dat is in overeenstemming met de teneur van het eigenlijke spel waarin Lanseloet hoofdpersonage is. Aan zijn woorden en daden worden de twee lessen verbonden waarmee het spel besluit (vs. 948-949). Ze passen de edelman evengoed als de burgerzoon, en verwoorden het principe dat Lanseloet in ieder geval had moeten volgen: verzaak in woord en daad niet aan je liefde. Dat impliceert dat wanneer Lanseloet anders had gesproken en gedaan na Sanderijn te hebben overweldigd, een gelukkiger afloop mogelijk was geweest. Zijn dilemma zou er niet door zijn verdwenen, maar hij zou er wellicht wel Sanderijns liefde door hebben behouden. | ||||||||||||||
SummaryThis article disputes recent literary interpretations of Lanseloet van Denemerken by analysing the text in the first instance as drama. In particular, the article argues against the view that a moral contrast should be made between Lanseloet and the anonymous Knight, and also against the view that this contrast coincides with the antithesis between courtly and civic culture. In this interpretation, Lanseloet's conduct is seen to be less reprehensible, the Knight's behavior less laudable. Lanseloet is faced with a real dilemma, the choice between love and class is a truly tragic one. This dilemma is recognized as such by the audience. It was not a matter of course that Lanseloet should choose in favor of love (and a marriage with Sanderijn) and against class (and his mother). The Knight's primary function is to emphasize Lanseloet's tragic fate.
Adres van de auteur: Galvanistraat 35 nl-6531 dv Nijmegen | ||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||||||
|
|