Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 1999
(1999)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||
Jacob van Maerlants ‘Rijmbijbel’ en het Luikse ‘Leven van Jezus’
| |||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||
De eerste, en lange tijd enige (volledige) tekstuitgave van de Rijmbijbel verscheen in de periode 1855-1861 en was van de hand van J. David. Hij baseerde zijn editie op een in Berlijn berustend handschrift, door de kopiist gedateerd in 1321, dat naar zijn inzichten het oudste was.Ga naar voetnoot5 Deze uitgave werd pas in 1983 opgevolgd door een moderne, diplomatische editie van de hand van Maurits Gysseling in zijn Corpus van Middelnederlandse teksten (tot en met het jaar 1300). Gysseling koos voor zijn editie een ander handschrift dan David, namelijk handschrift 15001 uit de Koninklijke Bibliotheek Albert I te Brussel. Dit was naar zijn opvatting het enige handschrift van dit werk van Maerlant dat nog uit de dertiende eeuw stamde. Op grond van vergelijkend onderzoek met oorkondenmateriaal dateerde Gysseling het handschrift rond het jaar 1285. Hij was van mening dat het in een Brugse instelling moest zijn vervaardigd.Ga naar voetnoot6 Pas na het verschijnen van Gysselings teksteditie kwam het taal- en letterkundig onderzoek naar de Rijmbijbel goed op gang. Voor die tijd waren er slechts twee onderwerpen met een zekere regelmaat aan de orde gekomen. Het eerste was de vraag of Maerlant vanwege het schrijven van de Rijmbijbel door de paus berispt zou zijn, waarop ik hier niet verder in zal gaan.Ga naar voetnoot7 Het tweede was de constatering van woordelijke overeenkomsten tussen het evangeliedeel van de Rijmbijbel en de tekst van het Luikse Leven van Jezus. De eerste die hierop wees was D. Plooij, in een verhandeling waarin hij wilde aantonen dat het Luikse Leven van Jezus archaïsche lezingen bevat die niet zijn overgeleverd in de Codex Fuldensis of de Vulgaat.Ga naar voetnoot8 Hij introduceerde de Rijmbijbel op vier plaatsen ter illustratie van zijn verhaal. De tekstplaats die de meeste invloed heeft gehad is de laatste (ik citeer naar de editie van De Bruin; de markering is van mij): Doe drogen si ouer een in haren redde ende coghten daer mede en stukke lans dat ens porters was (...) Hir met so wart veruult die profecie die wilen een profete [sprac] ende seide aldus: Si namen dertech seluerne penninghe, dar ic omme gekochtt was van den israhelschen volke, ende ghauen se omme des porters lant also ghelike alst mi van Gode was vertoent. Plooij merkte op dat het foute porter ‘burger van een stad’ voor potter ‘pottenbakker’ ook voorkomt in de Rijmbijbel. Hij baseerde zich op de editie van David; de bedoelde verzen luiden in de editie van Gysseling: Eenen acker cochterGa naar voetnoot10 sire mede te hand.
Die was gheheten porters land.
Rijmb., v. 26.218-19
Daaruit leidde Plooij af dat de auteur van het Luikse Leven van Jezus op deze plaats een traditie volgde die in ieder geval al bestond vóór 1271, toen Jacob van Maerlant | |||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||
zijn werk voltooide. De fout in de Rijmbijbel ging volgens Plooij op diezelfde traditie terug.Ga naar voetnoot11 In een artikel uit 1974 onderzocht R. van den Broek een aantal overeenkomsten tussen het Luikse Leven van Jezus en de Rijmbijbel. Hij opende zijn artikel ‘Jacob van Maerlant en het Nederlandse diatessaron’ met de porter-overeenkomst. Waar Plooij ervan uitging dat de fout ontstaan was in (een versie van) de tekst die ten grondslag zou liggen aan het Luikse Leven van Jezus en de passage in de Rijmbijbel, wilde Van den Broek niet uitsluiten dat zich in beide teksten onafhankelijk van elkaar eenzelfde kopiistenfout heeft voorgedaan. Maar ook als dat niet zo zou zijn, zo gaf hij toe, dan kan dit ene geval ‘moeilijk (...) worden aangemerkt als een doorslaggevend bewijs van Van Maerlants veronderstelde afhankelijkheid.’Ga naar voetnoot12 De overeenkomsten moeten wel degelijk onderzocht worden, zo stelde Van den Broek, en wel omdat eventuele afhankelijkheid aan Maerlants kant zou betekenen dat hij het Middelnederlandse Leven van Jezus kan hebben gekend en gebruikt in zijn oorspronkelijke, niet overgeleverde vorm. Van den Broek vervolgde zijn artikel met een bespreking van een aantal andere overeenkomsten. Hij was overtuigd geraakt van een samenhang tussen het evangeliedeel in de Rijmbijbel en een oudere versie - door hem met N★ aangeduid - van de Middelnederlandse evangeliënharmonie: ‘Het aantal gevallen waarin hij [t.w Maerlant] afwijkt van Petrus Comestor en overeenstemt met typische lezingen van het Leven van Jezus, loopt in de honderden; voorbeelden daarvan zijn op vrijwel iedere bladzijde te constateren.’Ga naar voetnoot13 Onderzoekers van de overlevering van de Middelnederlandse evangeliënharmonie en van de Diatessaron-traditie in het algemeen zouden Jacob van Maerlants Rijmbijbel volgens Van den Broek dan ook in hun beschouwingen moeten betrekken.Ga naar voetnoot14 In 1975 publiceerde G. Quispel een boek over de westelijke traditie van Tatianus' Diatessaron. Bij de bespreking van lezingen die afwijken van de Codex Fuldensis haalde hij op een aantal plaatsen ook de Rijmbijbel als getuige aan, soms met vermelding van de lezing in de Historia Scholastica.Ga naar voetnoot15 In een artikel uit 1977 ging Van den Broek opnieuw op het Middelnederlandse diatessaron in, waarin hij ook Maerlants Rijmbijbel weer ter sprake bracht.Ga naar voetnoot16 De hierboven beschreven opvatting dat de woordelijke overeenkomsten tussen de Rijmbijbel en het Luikse Leven van Jezus getuigen zijn van een afhankelijkheidsrelatie berust op vergelijking van geïsoleerde tekstplaatsen uit het Luikse Leven van Jezus met | |||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||
de parallelle verzen in de Rijmbijbel. Daarbij werd nauwelijks aandacht geschonken aan de context van die plaatsen. Ook aspecten als Maerlants bronnengebruik, bewerkingsmethode of rijmtechniek in de Rijmbijbel bleven onderbelicht, waarschijnlijk omdat daar tot voor kort niet veel over bekend was. Nu dat wel het geval is, is het zaak om de vermeende relatie tussen de Rijmbijbel en het Luikse Leven van Jezus opnieuw te onderzoeken.Ga naar voetnoot17 In dat verband heb ik de in de bovengenoemde publicaties besproken tekstplaatsen opnieuw bekeken. Deze zijn door de auteurs voor een deel geput uit een ficheverzameling die op verzoek van G. Quispel is samengesteld door J. van Amersfoort en waaraan ook door anderen is bijgedragen.Ga naar voetnoot18 Uitgangspunt van deze verzameling zijn lezingen uit de Oudsaksische Heliand (een epische vertaling/bewerking van een Latijns diatessaron) die niet aansluiten bij de tekst in de Codex Fuldensis en in de Vulgaat, en die een getuige zouden kunnen zijn van het zgn. Oudlatijnse Diatessaron, dat nog zeer dicht bij het diatessaron van Tatianus (2e eeuw) zou staan.Ga naar voetnoot19 Hierbij zijn overeenstemmende lezingen van harmonieteksten uit verschillende tradities genoteerd. De tweeënzeventig plaatsen (uit een fichecollectie van ca. 200) waar naar de Rijmbijbel is verwezen heb ik ook in mijn onderzoek betrokken. In de volgende paragrafen zal ik, vanuit een bespreking van nieuwe ontwikkelingen in het Rijmbijbel-onderzoek, een aantal van de aldaar gesignaleerde overeenkomsten behandelen. | |||||||||||||||||||||
De metamorfose van een pottenbakkerDe eerste die zich na het verschijnen van de nieuwe Rijmbijbel-editie van Gysseling bezighield met de mogelijke relatie tussen de Rijmbijbel en het Luikse Leven van Jezus was C.C. de Bruin, de uitgever van de Middelnederlandse diatessaronteksten in zijn Corpus Sacrae Scripturae Neerlandicae Medii Aevi. In zijn artikel uit 1987 ging hij ook in op het porter-potter-probleem. Hij liet op overtuigende wijze zien dat deze overeenkomst terug te voeren is op niet aan elkaar gerelateerde kopiistenfouten, maar dat beide fouten wel opgeroepen kunnen zijn door een schrifttype dat in de tweede helft van de dertiende eeuw vaak werd gebruikt en waarin t en r gemakkelijk verward werden.Ga naar voetnoot20 De Bruin concludeerde hieruit: ‘de variant porter voor potter kan buiten beschouwing blijven wanneer het erom gaat de interne samenhang van Rb en L | |||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||
[=Rijmbijbel en Luikse Leven van Jezus] te onderzoeken.’Ga naar voetnoot21 Gysselings leesaanwijzingen op plaatsen waar dat door een kopiist is verschreven tot dar hebben voor De Bruin gediend als illustratie van zijn zienswijze. Het is echter zo dat Maurits Gysseling bij zijn titanenarbeid niet iedere kopiistenfout heeft kunnen opmerken. En er is een nog mooiere illustratie van De Bruins gelijk: een verschrijving van potte > porte. Deze komt voor in vers 23.505 van Gysselings editie en is door de editeur niet van een leesaanwijzing voorzien. De passage - die niet voorkomt in het Luikse Leven van Jezus - verhaalt van de omzwervingen van het hoofd van Johannes de Doper nadat deze door Herodes was gedood. Het komt uiteindelijk terecht in de stad Edessa, en: Dar waest ghedoluen onder die erde.
Jn eene porte arde onwerde.
Jn eenen hole langhen stont.
Rijmb., v. 23.504-6
Het Latijn van Petrus Comestor heeft hier in urna (in een urn);Ga naar voetnoot22 ook hier is een vertaalfout uiterst onwaarschijnlijk. Hiermee is de metamorfose van de pottenbakker tot stadsburger in het juiste perspectief geplaatst: de overeenkomst is een door het gebruik van een bepaald type schrift opgeroepen parallelle kopiistenfout die niets kan zeggen over een relatie tussen beide teksten. | |||||||||||||||||||||
OorspronkelijkheidZoals hierboven gebleken is, wierp de nieuwe editie van de Rijmbijbel voor De Bruin nieuw licht op het porter/potter-probleem. Ook op een andere manier zorgde Gysselings editie voor een verschuiving van het perspectief. Na de verschijning is namelijk ook het onderzoek naar de relatie tussen de verschillende overgeleverde Rijmbijbel-handschriften opgevat. Hieruit bleek dat het door Gysseling uitgegeven Brusselse handschrift C niet alleen het oudste is, maar hoogstwaarschijnlijk ook vrij dicht bij de door Maerlant geconcipieerde tekst staat. Het door David uitgegeven Berlijnse handschrift A bevindt zich aanzienlijk lager in de stamboom.Ga naar voetnoot23 De woordelijke overeenkomsten tussen de Rijmbijbel en het Luikse Leven van Jezus zijn uitsluitend vastgesteld op basis van de tekst in het jongere handschrift A in de uitgave van David. En omdat middeleeuwse kopiisten soms nogal vrij met de tekst in hun legger omsprongen - door al dan niet moedwillig zaken te wijzigen - is het theoretisch mogelijk dat die overeenkomsten pas later in de overlevering van de Rijmbijbel tot stand gekomen zijn en niet van Maerlant zelf afkomstig zijn. Ik geef hiervan twee voorbeelden. Links presenteer ik enkele verzen uit het door Gysseling uitgegeven handschrift C (ca. 1285); rechts staan de parallelle verzen in handschrift A (1321). | |||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||
Ten aanzien van de vetgedrukte woorden in de verzen uit de editie van David (de rechter kolom hierboven) merkte Van den Broek in 1974 op: ‘Dat wijkt af van de tekst van de Vulgaat in Matth. 26:31 en Marc. 14:27: “percutiam pastorem, et dispergentur oves (gregis)”. De lezing “percutiam” vindt men ook bij Petrus Comestor, c. 153, zodat Van Maerlant bij een letterlijke weergave van zijn primaire bron had moeten schrijven: “Ic sal den heerde slaen”.’ De meeste Middelnederlandse diatessarons hebben ‘ik’, de lezing van de Vulgaat, zo meldde Van den Broek. Alleen het Luikse Leven van Jezus (p. 234,8-9. cap. 209) en het handschrift te Cambridge hebben ‘men’.Ga naar voetnoot24 Van den Broek concludeerde: ‘Deze lezing komt, voor zover bekend, verder nergens voor. De vertaler van het Diatessaron moet deze verandering hebben aangebracht om de profetie beter op de situatie te laten slaan. In de handschriften die “ic” lezen, is deze verandering naar de Vulgaat gecorrigeerd. Alleen L en C, en Jacob van Maerlant, hebben de oorspronkelijke lezing van N★ bewaard.’Ga naar voetnoot25 Maar zoals het citaat uit de editie van Gysseling, hierboven in de linker kolom, laat zien, geeft de tekst in het oudste handschrift van de Rijmbijbel een correcte vertaling van Petrus Comestors bij de Vulgaat aansluitende woorden. Hetzelfde zien we in de volgende verzen:
Op grond van de lezing Mar salech sijn de ghene die mi in sien, ende gheloeuen in het Luikse Leven van Jezus (p. 280,26-27 (cap. 240)) en de parallelle verzen in de editie van David (zie de vetgedrukte woorden in de rechter kolom) nam Van den Broek ook hier aan dat Maerlant blijk gaf van afhankelijkheid van de diatessarontraditie.Ga naar voetnoot26 Maar net als in het vorige voorbeeld ontbreekt de overeenkomst in het oudste handschrift van de Rijmbijbel. En ook hier sluit de tekst die door Gysseling is uitgegeven gewoon aan bij de tekst in de Historia Scholastica: beati qui non viderunt, et crediderunt.Ga naar voetnoot27 De vorm van de door Van den Broek besproken tekstpassages in het jongere handschrift in de editie van David kan het gevolg zijn van door kopiisten aangebrachte veranderingen in Maerlants werk - en omdat het oudste handschrift op deze plaatsen aansluit bij de Latijnse brontekst lijkt mij dit ook zeer waarschijnlijk. Dergelijke gevallen kunnen aan Maerlants kant dan ook niet worden aangemerkt als bewijs voor afhankelijkheid van de diatessarontraditie. Dat neemt natuurlijk niet weg dat zulke verschillen in de twee uitgegeven Rijmbijbel-handschriften zeer interessant zijn; heeft een latere kopiist van Maerlants werk zich hier juist door de diatessarontraditie laten leiden? Dat zou iets kunnen zeggen | |||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||
over de kennis van het (Middelnederlandse?) diatessaron bij niet alleen de kopiist(en), maar ook bij het (door hem/hen) beoogde publiek van de Rijmbijbel, waarbij ook de tijd waarin zij hun kopiistenwerk verrichtten van belang is. Dit aspect verdient dan ook afzonderlijke studie. | |||||||||||||||||||||
BewerkingstechniekEen aantal tekstplaatsen waar de Rijmbijbel overeenstemt met het Luikse Leven van Jezus kan verklaard worden met Jacob van Maerlants bewerkingstechniek. Maerlant heeft zijn Rijmbijbel geschreven in paarsgewijs rijmende verzen. In zijn eerdere werken - waaronder Alexanders geesten en de Historie van Troyen - gebruikte hij eveneens de versvorm. Hij heeft dat hoogstwaarschijnlijk gedaan omdat hij een breed publiek wilde bereiken - een publiek dat gewend was om rijmende teksten te beluisteren.Ga naar voetnoot28 Het spreekt vanzelf dat het voor een vertaler/bewerker die voor de versvorm kiest veel moeilijker is om letterlijk te vertalen dan voor iemand die proza hanteert. De keuze voor de versvorm zou er mijns inziens zelfs al op kunnen wijzen dat een absoluut letterlijke vertaling niet is wat de auteur beoogt. De versvorm legt de auteur beperkingen op. Een dichter moet wel gebruikmaken van aanpassingen en ingrepen om een rijmende tekst te schrijven. Ook Maerlant deed dat in de Rijmbijbel. Hieronder zal ik een beknopte beschrijving geven van de belangrijkste werkwijzen in de Rijmbijbel. Daarna zal ik laten zien wat dat betekent voor een aantal van de door Van den Broek en anderen gesignaleerde tekstovereenkomsten.Ga naar voetnoot29 De kern van Maerlants werkwijze is dat hij zichzelf ten behoeve van het rijm vormelijke vrijheden veroorloofde die de tekst inhoudelijk geen geweld aandeden. Zeer frequent is het gebruik van vormvarianten in rijmpositie. Zo gebruikt hij al naar rijmbehoeven de verledentijdsvorm stont van het werkwoord staen, bijvoorbeeld om te rijmen op cont of mont, ofwel stoet, om te rijmen op woorden als verwoet en vroet.Ga naar voetnoot30 Voor een dergelijke afwisseling in rijmpositie gebruikte hij (soms archaïsche) vormvarianten uit zijn eigen streek (West-Vlaanderen) maar vaak ook vormvarianten uit andere dialecten.Ga naar voetnoot31 Het zal duidelijk zijn dat het gebruik van vormvariatie ten behoeve van het creëren van verschillende rijmverbindingen geen consequenties heeft voor de inhoud en betekenis van de tekst. Maar dat hoeft niet altijd te gelden voor een minstens even belangrijke werkwijze: het gebruik van synoniemen. Woorden zijn immers vrijwel nooit volledig synoniem. Een voorbeeld is Maerlants gebruik binnen het vers van het woord volc, terwijl hij in het rijm zijn toevlucht neemt tot het archaïsche diet, hoogstwaarschijnlijk omdat er op -olc nauwelijks (nuttige) rijmwoorden bestonden. Het Middelnederlandsch Woordenboek vermeldt dat diet een pejoratieve betekenis zou | |||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||
hebben. Deze pejoratieve betekenis is echter niet terug te vinden in Maerlants gebruik van het woord in de Rijmbijbel, juist omdat hij het woord hanteerde als handig rijmend synoniem voor volc.Ga naar voetnoot32 Maar ook voor woorden die wel gemakkelijk konden rijmen had Maerlant de mogelijkheid om synoniemen te gebruiken. Wanneer hij bijvoorbeeld gevechtssituaties beschreef, concipieerde hij naar believen rijmen op (onder meer) de rijmwoorden ghewelt, cracht en bedwanc. Dat gaf heel wat mogelijkheden binnen de beperkingen van het rijm. Het is dan ook aannemelijk dat Maerlant voor veel verhaalsituaties rijtjes synoniemen in het hoofd had.Ga naar voetnoot33 Aangezien Maerlant zichzelf de afwisseling van synoniemen in rijmpositie toestond, is het niet vreemd dat hij die ook binnen het vers gebruikte. Een voorbeeld hiervan is het naast elkaar voorkomen van de zelfstandige naamwoorden teken en miracle. Beide woorden zijn (op eenmaal teken na) nooit in rijmpositie gebruikt. Het eerste, teken, is in de Rijmbijbel 30 maal aangetroffen in het oud- en nieuwtestamentische gedeelte. Meestal is het een vertaling van Latijn signum, 26 keer. Van de vier andere plaatsen heeft er één geen parallel (v. 24.745), één staat parallel aan het Latijnse fornicem (v. 9029), één aan virtutes (v. 23.248) en één aan testimonium (v. 7016). Het tweede woord, miracle, heeft vijftien keer geen parallel in de Latijnse brontekst van Petrus Comestor omdat het voorkomt in een toevoeging ofwel omdat het is te zien als (samenvattende) omschrijving van een bepaalde zaak of gebeurtenis Viermaal is het gebruikt als vertaling van Latijn miracula en eveneens viermaal van signum. Dan zijn er nog vijf individuele gevallen: als parallel aan het Latijnse virtutes (v. 7192), mirabilia (v. 15.857), mysterium (v. 16.181) en opera (v. 24.219). Maerlant heeft het Latijnse miracula dus nooit met teken vertaald, maar signum met zowel teken als miracle. In de Utrechtse ficheverzameling staat de volgende passage in de Rijmbijbel aangemerkt als diatessaronlezing (voor de duidelijkheid geef ik rechts ervan de lezing in de Historia Scholastica en de Vulgaat, Maerlants twee belangrijkste bronnen)Ga naar voetnoot34:
De reden voor de aantekening van de Rijmbijbel-vindplaats is de lezing van het Luikse Leven van Jezus: Dit was ene der irsten miraklen die Ihesus dede in Chana van Galileen, ende daer vertogde hi sine gotleke macht (Luikse Leven van Jezus p. 58, 29-31 (cap. 57.)) De vermelding in de Utrechtse ficheverzameling suggereert dat het overeenkomende gebruik van miracle een getuige kan zijn van een verwantschapsrelatie tussen het (Luikse) Leven van Jezus en de Rijmbijbel. Niets hoeft er echter op te wijzen dat het in beide teksten voorkomen van miracle als vertaling van het Latijnse signum gezien moet worden als teken van verwantschap tussen beide teksten. Maerlants gebruik van | |||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||
miracle voor signum is immers een goede vertaling, en is bovendien niet alleen op deze plaats aangetroffen maar komt nog driemaal voor in zijn werk (in v. 23.238, 27.051 en 27.080). Hieruit blijkt dat inzicht in Maerlants omgang met synoniemen noodzakelijk is om eventuele overeenkomsten tussen de Rijmbijbel en het Luikse Leven van Jezus op hun waarde te kunnen schatten. Vooral voor bijwoorden had Maerlant een grote keuze aan synoniemen. Maar ook op een andere manier is het gebruik van bijwoorden of bijwoordelijke bepalingen opvallend. Het blijkt namelijk dat Maerlant veelvuldig juist bijwoordelijke bepalingen aan zijn verhaal toevoegt om zijn vers ‘op lengte’ te krijgen, en vooral om ze dan in rijmpositie te gebruiken.Ga naar voetnoot35 Zij voegen inhoudelijk vaak niets essentieels aan het verhaal toe, terwijl zij het relaas wel levendiger maken - en dat is van groot belang voor goed begrip van een voorgedragen tekst. Een goed voorbeeld hiervan zijn de volgende verzen uit het verhaal over Tobit (in het Tobitverhaal sloot Maerlant zich in zijn bewerking heel dicht bij zijn brontekst aan): Dar nam te hand die ionghelinc.
Van den vissce die hi vinc.
Een deel der leueren die hi sciere.
Al daer leide in den viere.
Rijmb., v. 15.668-71
Hierin zijn de vetgedrukte woorden/woordgroepen bijwoordelijke toevoegingen ten opzichte van de Latijnse tekst van Petrus Comestor: ... et protulit Tobias de cassilide suo, partem jecoris, et posuit super prunas.Ga naar voetnoot36 In het Middelnederlands (net als in het hedendaagse Nederlands) wordt gewoonlijk gebruik gemaakt van bijwoorden of een bijwoordelijke bepaling ter inleiding van een vertaling van een Latijnse deelwoordconstructie - een constructie die niet goed (tenminste: niet bepaald toegankelijk) letterlijk vertaald kon worden. Zo is in het volgende citaat Maerlants te seluen stonden ...ghinghen een vertaling van Petrus Comestors' ingressi (en parallel aan intrantes in de Vulgaat):
Het omslachtige te seluen stonden is gebruikt om samen met het volgende vers een rijmpaar te creëren en om het eerste vers van dat paar op lengte te brengen. In de Utrechtse ficheverzameling worden de drie woorden echter parallel geplaatst aan het Luikse Leven van Jezus. Dat heeft hier: Doe ghingense in dat hus ende vonden dat kint dat si sochten ende Marien sire moeder (Luikse Leven van Jezus p. 20, 28-29 (cap. 16)). Het bijwoord doe stamt, net als de bijwoordelijke bepaling te seluen stonden, niet uit het Latijn, zo zal de redenering zijn geweest.Ga naar voetnoot37 Maar de toegevoegde bijwoordelijke | |||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||
bepalingen in zowel de Rijmbijbel als het Luikse Leven van Jezus hoeven helemaal niets met elkaar te maken te hebben. De parallellie kan tot stand zijn gekomen doordat eenzelfde Latijnse constructie op dezelfde (doeltaalafhankelijke) wijze vertaald is.Ga naar voetnoot38 Dat geldt in zekere zin ook voor de volgende verzen:
Maerlant gebruikte ten opzichte van het Latijn meer persoonsvormen door de samentrekking uit te schrijven. Dat hangt mijns inziens samen met de versvorm en met de wens van de auteur om het verhaal begrijpelijk te houden voor zijn toehoorders. Het lukte hem niet om Comestors Latijn beknopt èn toegankelijk te berijmen. Het eerste verspaar kwam tot stand door het tweede vers toe te voegen: vers 23.901 heeft geen parallel in Comestors werk, maar brengt inhoudelijk niets nieuws.Ga naar voetnoot39 Door die toevoeging is een herhaling van de persoonsvorm segghen in vers 23.902 geen overbodige luxe. Door het gebruik van de persoonsvorm van segghen in vers 23.903 begint Maerlant daar een nieuwe zin, waardoor de tekst nog duidelijker is. Deze passage is ook besproken door Van den Broek (maar dan op basis van v. 23.914-19 in de editie van David, die hier niet noemenswaardig afwijkt van die in de editie van Gysseling). Hij wees erop dat de herhaling van de persoonsvorm segghen ook in de diatessarontraditie voorkomt, niet alleen in de westerse, maar ook in de oosterse overlevering. Vergelijk de lezing in het Luikse Leven van Jezus: Ende si andwerdden ende seiden: Selke seggen dat tu best IJan Baptista; selke seggen dat tu best Helyas; selkeseggen Iheremias ochte een uan den propheten (Luikse Leven van Jezus, p. 122, 3-5 (cap. 123)). Voor de Rijmbijbel oordeelde Van den Broek: ‘Tenzij men het toeval als voldoende verklaring van de overeenkomst wil laten gelden, lijkt het duidelijk, dat Maerlant hier de traditie van het Diatessaron volgt. Hij moet door de bewoordingen van het Nederlandse Diatessaron beïnvloed zijn.’Ga naar voetnoot40 Hierboven heb ik uitgelegd waarom Maerlant hier mijns inziens niet afhankelijk hoeft te zijn van het (Luikse) Leven van Jezus. Maar het is evenmin noodzakelijk om voor het Luikse Leven van Jezus voor deze tekstplaats afhankelijkheid van de Rijmbijbel aan te nemen. Ook de auteur van deze tekst kan zijn werk immers op eigen initiatief door het uitschrijven van de samentrekking duidelijker hebben willen maken. | |||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||
BronnengebruikAndere overeenstemmingen met het Luikse Leven van Jezus zijn te verklaren met de wijze waarop Jacob van Maerlant in de Rijmbijbel met zijn bronteksten omging. Zoals al is vermeld, heeft Maerlant zijn werk toegankelijk willen maken voor een breed publiek. Voor het tweede deel van de Rijmbijbel, de bewerking van Flavius Josephus' De Bello Judaico, was dat niet moeilijk; Maerlant kon Josephus' verhaal min of meer gelijkmatig indikken.Ga naar voetnoot41 Problematischer was de bewerking van de Historia Scholastica, omdat de doelstelling van Petrus Comestor een heel andere was dan die van Maerlant. De Historia Scholastica was bedoeld als naslagwerk voor (aankomende) theologen; Maerlant wilde de verhalende delen van de heilsgeschiedenis vertellen. Grote delen uit het oudtestamentische gedeelte (hele boeken zelfs) nam Maerlant niet over en hij liet het meeste theologische commentaar achterwege. In het nieuwtestamentische gedeelte volstond Petrus Comestor regelmatig met uiterst beknopte aanduidingen voor heel bekende episoden. Jacob van Maerlant vervolledigde die episoden aan de hand van de Vulgaat. Hij week voor zover bekend echter niet af van de volgorde die hij in zijn brontekst aantrof. De enkele plaatsen waar hij in zijn bewerking van de evangeliënharmonie afwijkt van de volgorde (in Migne's editie) van de Historia Scholastica blijken exact aan te sluiten bij de situatie in enkele dertiende- en veertiende-eeuwse handschriften van Comestors werk.Ga naar voetnoot42 Het is dus vrijwel zeker dat Maerlant zich in deze gevallen gebaseerd heeft op het handschrift van Comestors werk dat hij als legger gebruikte. Hier en daar heeft Maerlant passages toegevoegd die niet aan de Vulgaat zijn ontleend. Een aantal daarvan stamt uit zijn eigen kennis.Ga naar voetnoot43 Enkele andere zijn waarschijnlijk (net als de zojuist genoemde volgordeafwijkingen) ingegeven door het handschrift van de Historia Scholastica dat hij als legger gebruikte. Zo heeft hij een genealogie van Jakob tot aan David toegevoegd in vers 9115-54, die hij gebaseerd lijkt te hebben op het Compendium Historiae in Genealogia Christi van Petrus van Poitiers, dat in verschillende handschriften van de Historia Scholastica aan deze tekst voorafgaat of erop volgt.Ga naar voetnoot44 En het evangeliedeel van de Rijmbijbel bevat vele verwijzingen naar de evangelisten op plaatsen waar Petrus Comestor deze niet vermeldt. Deze heeft Maerlant waarschijnlijk ingelast op basis van glossen in zijn Historia Scholastica-handschrift die verwezen naar evangelist en hoofdstuk in het betreffende evangelie. Bovendien kon hij via dit verwijzend apparaat, dat in een aantal handschriften van Comestors werk is aangetroffen, snel doorbladeren naar de betreffende plaats in de Vulgaat om op grond daarvan die passages die door Comestor zeer beknopt behandeld waren in zijn Middelnederlandse werk canoniek uit te breiden.Ga naar voetnoot45 | |||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||
Omdat hele passages terug te voeren zijn op de Vulgaat neem ik dezelfde herkomst aan voor het in de onderstaande verzen vetgedrukte detail, dat Maerlant niet uit de Historia Scholastica overgenomen kan hebben:
De inhoud van vers 25.340 gaat terug op de informatie die de Vulgaat geeft. Wel presenteert Jacob van Maerlant de twee onderdelen in omgekeerde volgorde: eerst de inscriptie, dan de afbeelding in plaats van andersom. Van den Broek zag de omkering echter als beïnvloed door het Nederlandse diatessaron. Vergelijk: Ende Ihesus wragde hen: Wis es dese superscriptie ende dit belde? (Luikse Leven van Jezus, p. 176, 14-15, (cap. 171)). ‘Het merkwaardige is niet,’ zo vond Van den Broek, ‘dat hij [t.w. Jacob van Maerlant] het woord “superscriptio” door het eenvoudige “die lettren” heeft weergegeven. Wel opvallend is, dat bij hem de kanonieke volgorde: “imago ... superscriptio” is omgekeerd. Dit nu vinden we in alle Nederlandse Diatessarons (C hiat) (...)’.Ga naar voetnoot46 Tegen de achtergrond van Maerlants bewerkingstechniek en bronnengebruik zal het echter duidelijk zijn dat dit niets kan zeggen over eventuele afhankelijkheid.Ga naar voetnoot47 Het is zeker dat Jacob van Maerlant voor zijn werk aan de Rijmbijbel gebruikmaakte van de Vulgaat. Het is bovendien zeer waarschijnlijk dat de Vulgaat-tekst die Maerlant voor zich had, was voorzien van de Glossa Ordinaria.Ga naar voetnoot48 Dit zou onder meer kunnen blijken uit de volgende passage: Ian seghet ons dar iet in las.
Tien tiden dat ihesus [dar]Ga naar voetnoot49 was.
Dat was in bethania.
Dar martha was ende maria.
Hare broeder siec hiet lazarus.Ga naar voetnoot50
Die sustre ontboden hem aldus.
Here dijn vrient es tonghemake.
Rijmb., v. 24.684-90
| |||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||
Een vergelijking met de parallelle plaats in Maerlants directe bron, de Historia Scholastica, en de betreffende plaats in de Vulgaat, laat al snel zien dat Maerlant zich voor deze verzen in hoofdzaak op de laatste gebaseerd heeft: Erat autem quidam languens Lazarus a Bethania de castello Mariae et Marthae. Cum autem accepisset Lazarum infirmari per nuntium sororum ait ... Maerlant heeft juist hiervoor verteld dat Jezus het land verlaten heeft door de Jordaan over te steken, waarin hij de Historia Scholastica (In Ev., cap. CVII) getrouw heeft vertaald. De eerste twee verzen, samen een verspaar, uit de hierboven aangehaalde passage zijn een toevoeging ten opzichte van de Historia Scholastica en de Vulgaat. Toegevoegde verwijzingen naar de evangelisten als in het eerste vers heb ik hierboven al besproken; een glosse in het door Maerlant gebruikte handschrift van de Historia Scholastica kan hem naar Johannes ii in de Vulgaat geleid hebben. Het tweede vers van dit paar zou beïnvloed kunnen zijn door een marginale glosse bij Johannes ii:i Dum moratus trans iordanem infirmatus lazarus ... (Terwijl hij aan de overzijde van de Jordaan verbleef, werd Lazarus ziek).Ga naar voetnoot51 Ook het Luikse Leven van Jezus bevat een dergelijke introductie. Van den Broek nam op grond van die overeenkomst met de Rijmbijbel aan dat een dergelijke inleiding al in N* - Van den Broeks aanduiding voor een oudere, niet-overgeleverde Middelnederlandse evangeliënharmonie - gestaan moest hebben.Ga naar voetnoot52 Maar net als in de Rijmbijbel kan ook in het Luikse Leven van Jezus invloed van de Glossa Ordinaria op deze plaats een rol gespeeld hebben: Jn din tide dat Ihesus daer was, so vil Lazarus in ene sikheit, die van Betanien was, van den kasteele dat was Marien ende Marten, die sine sustren waren. (...) Dese sendden te Ihesum ende ontboden hem aldus: Here, dijn vrint Lazarus es sik. Ook het tweede vetgedrukte deel in de bovenstaande citaten uit de Rijmbijbel en het Luikse Leven van Jezus werd door Van den Broek als bewijs voor Maerlants afhankelijkheid van de diatessarontraditie gezien. Het betreft het gebruik van het werkwoord ontbieden, waarvan de betekenis is: ‘door tussenkomst van een boodschapper laten weten’.Ga naar voetnoot53 Dat woord heeft geen parallel in de Historia Scholastica. De Vulgaat heeft hier: miserunt ergo sorores ad eum dicentes (Zijn zusters nu stuurden hem bericht, zeggende ...). De tekst in zowel de Rijmbijbel als in het Luikse Leven van Jezus is hier een acceptabele vertaling van,Ga naar voetnoot54 maar Maerlants Die sustre ontboden hem aldus sluit nog exacter aan bij | |||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||
het vervolg van de zojuist al genoemde marginale glosse bij de Vulgaat-tekst: et mittunt ad eum sorores illuc (En zijn zusters berichtten hem dat).Ga naar voetnoot55 Er zijn nog duidelijker voorbeelden te vinden van Rijmbijbel-plaatsen waarbij invloed van de Glossa Ordinaria aannemelijker is dan een ontlening aan de diatessarontraditie, alhoewel in de meeste gevallen Maerlants eigen geheugen zeker niet als bron uitgesloten mag worden; maar voor veel van die eigen kennis zal hij uiteindelijk ook de Glossa Ordinaria als bron dan wel als naslagwerk gebruikt hebben. Ik geef hiervan een voorbeeld.
G. Quispel heeft in de Vita Jesu Christi van Ludolph van Saksen (een tekst die invloed van het Middelnederlandse diatessaron ondergaan zou hebben) in et adveniente quadragesima die, postquam, secundum Legem Moysi, impleti sunt dies purgationis eius de vetgedrukte woorden aangemerkt als ‘diatessaronlezing’ en verwees daarbij eveneens naar de Rijmbijbel.Ga naar voetnoot56 Maerlant hoeft echter niet schatplichtig te zijn aan de diatessarontraditie, omdat hij zijn kennis over de veertig dagen gehaald kan hebben uit de Glossa Ordinaria, uit de volgende marginale glosse: Decretum autem erat puerum post tricesimumtercium circumcisionis diem ad templum deferri . et pro eo hostiam dari (Het was namelijk voorgeschreven om een jongetje na de drieëndertigste dag van de besnijdenis naar de tempel te brengen en voor hem een offer op te (laten) dragen).Ga naar voetnoot57 Maerlant wist ongetwijfeld, en kon dat even daarvoor in de Glossa ook gelezen hebben, dat ‘Octauo die circumciditur ihesus (Op de achtste dag werd Jezus besneden).Ga naar voetnoot58 Op de achtste dag (de geboortedag was de eerste) werd Jezus besneden, en op de drieëndertigste dag daarna ging Maria naar de tempel - dus op de veertigste dag na de geboorte. Pas bij overeenkomsten tussen de Rijmbijbel en het (Nederlandse) diatessaron die niet met behulp van de Vulgaat of de Glossa Ordinaria kunnen worden verklaard, is er wellicht een reden om te vermoeden dat Maerlant is beïnvloed door de diatessarontraditie. In de passages die ik in de literatuur heb gevonden en heb bestudeerd, komt een dergelijke situatie slechts eenmaal voor:
| |||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||
Jacob van Maerlant heeft de passage waarin deze verzen voorkomen aan de hand van de Vulgaat aangevuld; Petrus Comestor vertelt het verhaal in maar één zin. Het lieve minne dat in plaats van het Latijnse fili (zoon) staat, is niet terug te vinden in de Glossa Ordinaria.Ga naar voetnoot59 Het Luikse Leven van Jezus heeft echter een lezing die veel lijkt op die in de Rijmbijbel: Lieue kint, waromme hefs du dit gedaen? Dijn vader Ioseph ende ic hebben bedruft gewest om di ende hebben di gesogtt (Luikse Leven van Jezus p. 24, 10-11 (cap. 20)).Ga naar voetnoot60 De Rijmbijbel en het Luikse Leven van Jezus hebben op deze plaats dan wel een verschillend zelfstandig naamwoord, minne tegenover kint, maar zou Maerlant tot zijn lieue minne zijn aangezet door een Nederlands diatessaron, met aanpassing van kint tot minne omdat dat beter in zijn rijmplannen paste? Van den Broek hield een relatie voor zeer waarschijnlijk. Hij wees op vergelijkbare lezingen in ondermeer de Heliand en Ludolph van Saksens Vita Jesu Christi. Van den Broek ontzegde Maerlant niet het recht op poëtische vrijheid; ‘Maar dat Van Maerlant hier geheel onafhankelijk is van enige bron, is gezien de geciteerde teksten hoogst onwaarschijnlijk. Die bron zou zeer wel het Nederlandse Diatessaron geweest kunnen zijn (N*, L: “Lieve kint”).’Ga naar voetnoot61 In mijn visie is ook deze plaats, die niet met kennis van de Historia Scholastica, de Vulgaat of de Glossa Ordinaria verklaard kan worden, niet noodzakelijk een bewijs van kennis van een Nederlands diatessaron. De woorden lieve minne in plaats van sone (zoals een letterlijke vertaling uit de Vulgaat opgeleverd zou hebben) maken niet alleen een versregel compleet, maar geven Maerlants relaas ook meer emotie en levendigheid. Ze tasten de inhoud van het verhaal geenszins aan. Een dergelijke wijziging valt niet uit de toon bij de vrijheden die Maerlant zichzelf in zijn dichtwerk toestond en hoeft dan ook niet aan een (andere) bron toegeschreven te worden. Een vergelijkbare wijziging is trouwens te vinden in zijn bewerking van het Oude Testament. De jonge Samuël wordt 's nachts door God geroepen, maar hij denkt dat het de profeet Eli is en gaat naar hem toe. Eli zegt dat hij Samuël niet geroepen heeft en stuurt hem terug naar bed. Als Samuël voor de derde maal naar Eli toegaat en vraagt waarom hij hem geroepen heeft, realiseert Eli zich dat het God moet zijn die Samuël roept, Ende seide minne ganc ligghen neder.
Ende of men di echt roept weder.
Sech here sprect het hord dijn cnecht.
Rijmb., v. 8489-91
De liefdevolle aanspreking van het kind Samuël met het woord minne heeft Maerlant niet ontleend aan de Historia Scholastica of aan de Vulgaat.Ga naar voetnoot62 Ook de Glossa Ordinaria | |||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||
kan niet als bron gediend hebben.Ga naar voetnoot63 Deze toevoeging van Maerlant in het Oudtestamentische deel van zijn werk maakt het dan ook extra duidelijk dat de toevoeging in het Nieuwtestamentische deel van het door Maria tot Jezus geuite lieve minne niet afhankelijk hoeft te zijn van een andere bron, zoals een Nederlands diatessaron, maar paste binnen Jacob van Maerlants bewerkingstechniek en bronnengebruik. | |||||||||||||||||||||
Beïnvloeding door de RijmbijbelKan in de zojuist besproken tekstplaats het Lieue kint in het Luikse Leven van Jezus beïnvloed zijn door het lieue minne in de Rijmbijbel? Mogelijke afhankelijkheid van de Rijmbijbel aan de kant van de auteur van het Luikse Leven van Jezus is door eerdere onderzoekers nauwelijks in hun redeneringen betrokken. Alleen C.C. de Bruin heeft het overwogen. Hij baseerde zijn gedachte op drie woorden in het Luikse Leven van Jezus in de passage over Ons Heren Spronc (Lucas 4:28-30), waarin de addicio staat: In somen staden es ghescreuen dat die bergh ontploec ende makde hem stat dore telidene, mar want dis de ewangelisten nin scriuen, so late wi dat al ongeconfirmeert. Omdat hier sprake is van somen staden (verschillende plaatsen) nam De Bruin aan dat de auteur van het Luikse Leven van Jezus gebruik gemaakt heeft van de Rijmbijbel, waar dit verhaald wordt in vers 23.429-33 in de editie van Gysseling, en dat de andere bronnen - het moeten er immers meer geweest zijn, zo redeneerde De Bruin, gezien het meervoudige staden - de Glossa Ordinaria bij deze Lucas-perikoop en Petrus Comestors Historia Scholastica, In Evangelia cap. LXXII warenGa naar voetnoot64 T. Coun heeft deze redenering kort en zakelijk ontkracht in een noot bij zijn artikel over de Zuidnederlandse vertaling van de vier evangeliën: ‘Het betoog van De Bruin 1987, 6-7 dat in het Luikse diatessaron met in somen staden de Rijmbijbel van Maerlant bedoeld wordt, snijdt geen hout zolang de mogelijkheid openblijft dat die woorden alleen verwijzen naar Latijnse bronnen als de Glossa ordinaria en Comestors Historia Scholastica. De door hem geciteerde vertaling die berch [...] makde hem stat in het Luikse diatessaron sluit trouwens aan bij Comestors rupes fecit ei locum.’Ga naar voetnoot65 In de vorige paragrafen van dit artikel heb ik voor verschillende andere tekstplaatsen kort betoogd dat de Rijmbijbel hoogstwaarschijnlijk niet als bron gediend kan hebben voor het Luikse Leven van Jezus. Dat blijkt te gelden voor de meerderheid van de door mij bestudeerde tekstplaatsen. De argumenten daarvoor zijn gewoonlijk dezelfde als de argumenten die ik heb aangevoerd voor Jacob van Maerlants onafhankelijkheid van het Luikse Leven van Jezus. Ook de vertaler/bewerker van het Luikse Leven van Jezus kan zich immers gebaseerd hebben op de Vulgaat en de Glossa Ordinaria als aanvullende bronnen; dit waren algemene, wijd verspreide teksten die hij ongetwijfeld tot zijn | |||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||
beschikking had.Ga naar voetnoot66 En ook hij kan geheel op eigen kracht gekozen hebben voor een Middelnederlandse standaardvertaling van een bepaalde Latijnse constructie. Alleen voor tekstplaatsen waarbij Maerlants formulering paste binnen zijn wijze van bewerken - zoals het lieue minne uit de vorige paragraaf - is het vooralsnog niet zeker dat daar hetzelfde argument kan gelden voor de parallelplaatsen in het Luikse Leven van Jezus. Daarvoor is er nog niet genoeg bekend over de bewerkingstechniek van de auteur van de laatste tekst. Nader onderzoek daarnaar is zeer gewenst.Ga naar voetnoot67 Het lijkt mij echter onwaarschijnlijk dat de Rijmbijbel daaruit voort zal komen als enig mogelijke bron voor dergelijke tekstplaatsen in het Luikse Leven van Jezus. Er is nog een andere reden waarom ik wederzijdse beïnvloeding voor onwaarschijnlijk houd. De volgorde van de capita in het evangeliedeel van de Historia Scholastica (en dus ook in de Rijmbijbel) loopt voor een deel niet parallel aan die in het Luikse Leven van Jezus. Dit betekent niet alleen dat het voor Maerlant heel wat extra werk zou hebben betekend als hij zich voor zijn werk aan de Rijmbijbel mede wilde baseren op de versie in het Luikse Leven van Jezus,Ga naar voetnoot68 maar ook het omgekeerde: als de auteur van het Luikse Leven van Jezus gebruik wilde maken van de Rijmbijbel, moest hij rekening houden met een andere volgorde van een aantal gebeurtenissen daarin. Het is de vraag of de auteurs dit de moeite waard vonden. Er was immers niets af te dingen op de betrouwbaarheid van hun andere bronnen. | |||||||||||||||||||||
ConclusieVoor dit artikel zijn alle door eerdere onderzoekers gesignaleerde woordelijke overeenkomsten tussen Jacob van Maerlants Rijmbijbel en het Luikse Leven van Jezus opnieuw onderzocht. Er is aan de hand van nieuwe inzichten in de Rijmbijbel op het gebied van de handschriften, de bewerkingstechniek en het bronnengebruik gekeken of de hypothese dat Jacob van Maerlant afhankelijk is geweest van de Nederlandse diatessarontraditie bevestigd kan worden. Dit blijkt niet het geval. Voor een aantal plaatsen waar de Rijmbijbel overeenkomt met het Luikse Leven van Jezus is het zeer waarschijnlijk dat Maerlant zich gebaseerd heeft op de tekst in zijn brontekst, de Historia Scholastica, of gebruik gemaakt heeft van de Vulgaat en/of de Glossa Ordinaria. Voor andere overeenstemmende plaatsen hoeft geen extra bron aangenomen te worden, omdat de lezing in de Rijmbijbel uitstekend past binnen Maerlants bewerkingstechniek. Nog een aantal andere overeenkomsten is hoogstwaarschijnlijk terug te voeren op mogelijke Middelnederlandse standaardvertalingen van bepaalde Latijnse constructies; nader onderzoek op het gebied van de vertaaltechniek in het algemeen zal hier nog meer licht op kunnen werpen.Ga naar voetnoot69 Ook een omgekeerde relatie, de Rijmbijbel | |||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||
als mogelijke bron voor de auteur van het Luikse Leven van Jezus, is vooralsnog onwaarschijnlijk. | |||||||||||||||||||||
SummaryThis paper presents a new analysis of analogous readings in the Liège Diatessaron and Jacob van Maerlant's Rijmbijbel (1271), of which the best known error in both is the Verroneaus substitution of porter for potter. New insights into the manuscripts of the Rijmbijbel, and into Maerlant's way of translating and adapting his academie Latin source-text (Peter Comestor's Historia Scholastica) to a rhyming Middle Dutch text for a wide audience lead to the conclusion that there is no reason to presume that Maerlant depended on a version of a Middle Dutch diatessaron. Some analogies can be explained by both authors' use of the Vulgate and the Glossa Ordinaria. Other similarities can be attributed to the fact that both authors (who were almost contemporaries) translated analogous readings in their Latin source-text in the same way. For still other parallels, the readings in Maerlant's work can be explained by his wish to present it in verse: his aim was not a literal translation, but a rhyming text which would be true to the facts; for this he used such techniques as variation in word form, synonyms, addition of adverbs etc. For some of these parallels, dependence of the Liège Diatessaron on the Rijmbijbel might be a slight possibility. But because there is some difference in the order in which several episodes in both texts are presented, a connection is very unlikely.
Adres van de auteur: Instituut voor Nederlandse Lexicologie Postbus 9515 nl-2300 ra Leiden | |||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||
|
|