Praagse Perspectieven 6
(2010)– [tijdschrift] Praagse Perspectieven– Auteursrechtelijk beschermdHandelingen van het colloquium van de sectie Nederlands van de Karelsuniversiteit te Praag
[pagina 153]
| ||||||||||
Een beknopte geschiedenis van het Tsjechische stripverhaal
| ||||||||||
1. Voor de Tweede WereldoorlogGa naar eind1Het begin van de Tsjechische strip is nauw verbonden met het verschijnen van verschillende satirische tijdschriften. De eerste satirische periodiek Brejle (De bril) verscheen in 1849; negen jaar later zag Humoristické listy (Humoristische bladen) het licht, de belangrijkste en vitaalste periodiek van dit type, waar men tamelijk vroeg tekeningen in de richting van strips aantrof. In 1882 ontstond het kindertijdschrift Malý čtenář (De kleine lezer), dat in 1887 het eerste naamloze | ||||||||||
[pagina 154]
| ||||||||||
beeldverhaal van Karel Ladislav Thuma (1853-1915) publiceerde; en vanaf de jaren negentig van de negentiende eeuw werden beeldverhalen een min of meer stabiel onderdeel van dit blad dat elke twee weken te koop was. Een belangrijke rol in de ontwikkeling van het Tsjechische beeldverhaal heeft Josef Lada (1887-1957) gespeeld: schilder, tekenaar en kinderboekenschrijver, met zijn herkenbare handschrift, poëtica en motieven die veelal aan het plattelandsleven ontleend waren. Lada experimenteerde al in de tweede helft van de jaren twintig met het gebruik van tekstballonnen. In 1923 had hij een boek beeldverhalen uitgegeven onder de titel Šprýmovné kousky Frantíka Vovsíka a kozla Bobeše (De lollige streken van Fransje Havertje en Bobbie de bok), waar hij af en toe gebruikmaakte van ballonnen. De jaren twintig waren trouwens rijk aan dit soort boeken: de binnenlandse productie werd verder vertegenwoordigd door bijvoorbeeld Artuš Scheiner (1863-1938) en zijn serie over het piepkleine jongetje Kulihrášek (Doperwtje), uitgegeven vanaf 1926; buitenlandse werken waren vertegenwoordigd door bijvoorbeeld boekenseries over de avonturen van Felix de Kat van Pat Sullivan of Bonzo de Hond van G.E. Studdy. Maar Josef Lada richtte zich ook op het volwassen publiek: in de jaren 1923-1925 verstripte hij Jaroslav Hašeks beroemde roman De lotgevallen van de brave soldaat Švejk voor de zondagbijlage van de krant České slovo (Het Tsjechische Woord). Sommige tekeningen werden daarna gebruikt als illustraties voor de nieuwe uitgave van de roman. Onder de dagbladen heeft echter Lidové noviny (Volkskrant) de belangrijkste rol gespeeld. Al in 1920 verscheen er een serie van humoristische tekeningen van Stanislav Lolek (1873-1936), Přihody lišky Bystroušky (Het sluwe vosje) met begeleidende teksten van Rudolf Těsnohlidek (1882-1928). Interessant is dat die vossenverhalen de wereldberoemde componist Leoš Janáček zozeer aanspraken dat hij op deze motieven een gelijknamige opera heeft gecomponeerd. In 1923 verscheen in de rubriek het ‘Kinderhoekje van de Volkskrant’ (Dětský koutek Lidových novin) het hondenstripverhaal Voříškova dobrodružství (De avonturen van Fikkie) van de tot op heden populaire schrijver, tekenaar en journalist Ondřej Sekora (1899-1967). In de volgende jaren voorzag hij als tekenaar en scenarioschrijver dit dagblad van steeds nieuwe verhalen met diverse dieren en kinderen als protagonisten tot hij in 1933 zijn Příběhy Ferdy Mravence (De verhalen van Ferda de Mier) uit de insectenwereld uitbracht. De held uit deze serie kwam weer terug in nieuwe beeldverhalen en een aantal prozaboeken. Aan Sekora's beeldverhalen kwam echter (voorlopig) een einde door een publicatieverbod in 1941.Ga naar eind2 Vanaf 1937 werden er in de Lidové noviny tevens stripverhalen van Walt Disney gepubliceerd. Paradoxaal hieraan is dat de redactie aanvankelijk de oorspronkelijke tekstballonnen leeg liet en de begeleidende gerijmde commentaren onder de tekeningen plaatste. Beeldverhalen vonden echter hun weg ook in geïllustreerde tijdschriften. In het humoristische blad Dobrý den (Goedendag) verschenen al vanaf 1927 | ||||||||||
[pagina 155]
| ||||||||||
beeldstrips voorzien van korte teksten. In het weekblad Pestrý týden (De kleurrijke week) vond men in de jaren dertig de rubriek ‘Humorem světa’ (Humor uit de wereld), waarin vaak strips uit buitenlandse periodieken werden gepubliceerd. In hetzelfde blad begon ook Sekora een strip zonder woorden te publiceren onder de titel Kapitán Animuk loví v Africe (Kapitein de Zwijger op jacht in Afrika) en één jaar later volgde zijn sportstrip Hej a Rup (Hup en Komop). List pani a dívek (Het blad voor dames en meisjes) begon gelijktijdig de serie ‘Punt'a’ te publiceren - de scenario's werden verzorgd door een heel team van auteurs, de tekeningen werden verzorgd door René Klapač (1905-??), later ook door de zeer gewaardeerde kinderfilmregisseuse en -animatrice Hermína Týrlová (1900-1993).
Punta verscheen in de jaren dertig
Het schattige hondje dat hierin de held was, werd heel warm ontvangen en dus verschenen er nog in datzelfde jaar een aantal magazines die Punt'a's oudere verhalen bevatten. Kort daarna (in 1935) veranderde de strip in een regulier tijdschrift van die naam, waar de kleine lezers niet alleen over de avonturen van dit centrale personage konden lezen, maar ook een ander stripverhaal van Týrlová: Ruda a Slávinka (Rudi en Silvia'tje). Verder verschenen hierin Sneeuwwitje en de zeven dwergen van Walt Disney, de escapades van Laurel en Hardy en zelfs in de eerste oorlogsjaren een vertaling van Marten Toonders Tom Poes, onder de titel Macičkova dobrodružství (De avonturen van Maciček; zie ook artikel van Mercks in deze bundel). | ||||||||||
[pagina 156]
| ||||||||||
De jaren dertig waren ook gunstig voor de strip in kindertijdschriften. In de bovengenoemde Malý čtenář (De kleine lezer) verscheen bijvoorbeeld ‘Chundeláček’ (Teddy) die een interessante overgangsvorm vertoonde: de beren daarin spraken al met behulp van tekstballonnen, maar nog steeds in versvorm. Van eminent belang voor de Tsjechische stripproductie was het oprichten van het progressieve jeugdtijdschrift Mladý hlasatel (De jonge boodschapper) in 1935. Het bracht meteen kwalitatief goede stripverhalen van Josef Lada, František Bidlo (1895-1945) of de beroemde animator Jiří Trnka (1912-1969). Op 17 november 1938 bracht het de eerste aflevering van de serie Rychlé šípy (De snelle pijlen), Een van de allereerste afleveringen van de legendarische Rychlé šípy (De snelle pijlen) uit 1938
geschreven door Jaroslav Foglar (1907-1999) en getekend door Jan Fischer (1907-1960). Foglar geldt tot op heden als de goeroe van de Tsjechische scouts en een van de populairste jeugdschrijvers - zijn talrijke boeken gaan vooral over de avonturen die gewone jongens (meestal geen meisjes!) in de stad of in de natuur kunnen beleven. Grote nadruk wordt gelegd op de goede eigenschappen, juist gedrag en vriendschap. ‘De snelle pijlen’ is de naam van een fictieve club van | ||||||||||
[pagina 157]
| ||||||||||
vijf jongens: hun avonturen zijn in Tsjechië gemeengoed geworden dankzij talrijke strips, prozaboeken (trilogie over de zgn. Schaduwenwijk) en twee verfilmingen (een legendarische negendelige tv-serie uit 1969 en een wat minder geslaagde film uit 1993). De naam van de leider van deze jongensclub, Mirek Dušín, is intussen in de volksmond verworden tot synoniem van een (te) eerlijke jongen/jongemanGa naar eind3. Na het verschijnen van ‘De snelle pijlen’ in Mladý hlasatel werd de serie al gauw heruitgegeven in een apart album. In die tijd was Tsjechië echter al door de Duitsers bezet en werd in 1941 de publicatie van Mladý hlasatel gestopt in het kader van een systematische liquidatie van de Tsjechische cultuur. Hetzelfde lot trof een jaar later ook het jeugdblad Punt'a en de ontwikkeling van het beeldverhaal kwam in de loop van de oorlog praktisch stil te liggen. | ||||||||||
2. De periode 1945-1989Ga naar eind4Na een korte periode van relatieve vrijheid in de jaren 1945-1948 geraakte het stripverhaal in ongenade. Nadat een communistisch regime in 1948 de macht had overgenomen, was alle Westerse kunst uit den boze en kon eigenlijk alleen Ondřej Sekora verder publiceren. Zijn Ferda de Mier moest dan wel aan vijfjarenplannen meewerken en de strijd aanbinden tegen de (Amerikaanse) Coloradokever (de massale opkomst van de kever was realiteit en werd door de communistische propaganda tot een Westerse imperialistische aanslag verklaard). Jiří Trnka en Hermína Týrlová hebben zich aan animatiefilms gewijd; De snelle pijlen kwam alleen kort (maar hevig) terug aan het eind van de jaren zestig. Na de oorlog kende de strip De snelle pijlen alleen enkele korte perioden waarin deze weer mocht verschijnen, namelijk tussen de jaren 1946-1948 in het tijdschrift Vpřed (Voorwaarts) en later nog in 1967-1971 in een apart stripalbum. Na het overlijden van de tekenaar Jan Fischer heeft voornamelijk Marko Čermák (1940) zijn rol overgenomen. | ||||||||||
[pagina 158]
| ||||||||||
Titelpagina van Čtyřlístek (Klavertjevier) uit 1978
Een nieuw tijdperk van de Tsjechische strip brak aan in de relatief liberale jaren zestig. In 1969 ontstond het legendarische tijdschrift Čtyřlístek (Klavertjevier), dat zonder pauze tot op heden verschijnt en nog steeds onder de kinderen bijzonder populair is. Het oorspronkelijke stripverhaal ‘Klavertjevier’, dat aanvankelijk als een zelfstandig album verscheen, was een creatie van de tekenaar Jaroslav Němeček (1944) en de schrijfster Ljuba Štíplová (1930-2009); later verschenen er naast ‘Klavertjevier’ nog andere, vaak ook zeer populaire beeldverhalen in het gelijknamige tijdschrift. Het gangbare Tsjechische woord voor stripverhaal (komiks) mocht echter niet gebruikt worden, zodat er als ondertitel iets stond als ‘grappige beeldverhalen’ (veselé obrázkové čteni, letterlijk: vrolijke lectuur met plaatjes). Klavertjevier was eigenlijk het enige stripmagazine dat in de jaren zeventig en tachtig mocht verschijnen. ‘Klavertjevier’ is de benaming voor een viertal onafscheidelijke vrienden: de kater Myšpulín, het teefje Fifinka, het varkentje Bobík en de haas Pind'a, die gezamenlijk in een huis in het fictieve dorp Třeskoprsky wonen. Elk van de vier stelt een bepaald mensentype voor en vervult eigenlijk ook een bepaalde familierol (ook al zijn ze verder aseksueel en kennen geen familierelaties): zo is Myšpulín een optimistische uitvinder en een vaderfiguur, terwijl de soms heel | ||||||||||
[pagina 159]
| ||||||||||
aardige, soms wat hysterische Fifinka als een typische huishoudster voor het huis, de keuken en ook voor de modeaanwinsten zorgt. De cholerische en gulzige, maar ook sterke Bobík en de wat ascetische, bangelijke Pind'a, die een echte angsthaas is, maken net als twee kinderen onderling vaak ruzie. De afzonderlijke avonturen van het viertal worden vaak door alweer een splinternieuwe uitvinding uit Myšpulíns laboratorium in beweging gezet. In de loop der jaren is deze strip een legende geworden en de oudste, zeldzame, nummers van het tijdschrift worden tegenwoordig op internetveilingen tegen ongekend hoge prijzen aangeboden. In de jaren zeventig en tachtig verscheen het acht of negen keer per jaar en aan het eind van de jaren tachtig steeg de oplage tot 220.000 exemplaren - dat nam niet weg dat de vraag groter was en het tijdschrift in de krantenkiosken vaak ‘onder de toonbank’ alleen voor vrienden en kennissen werd gereserveerd. Zoals gezegd, bood en biedt het tijdschrift Klavertjevier ook ruimte voor andere stripseries; laat ik er tenminste een paar noemen want sommige zijn dankzij het grote lezerspubliek ook algemeen bekend geworden: bijvoorbeeld ‘Polda a Olda’ (Poldi en Oldi) van Jaroslav Malák, over een doodgewone jongen uit een flatje en een kaboutertje met bovennatuurlijke krachten die ze echter altijd geheimhouden, de detectiveverhalen van Sherlock Holmes door Rudolf Čechura (1931) en Marcel Stecker (1924) of later de verhalen van Anča a Pepik (Anneke en Joop) van Lucie Lomová (1964) over twee muizen die als twee kinderen de vreemdste avonturen beleven. Naast Klavertjevier is er echter in de jaren zestig nog werk van een andere onafhankelijke tekenaar verschenen: Kája Saudek (geb. 1935, vanaf 2006 in coma, tweelingbroer van de fotograaf Jan Saudek). Die is niet alleen de productiefste auteur van strips in de geschiedenis, maar lange jaren was hij ook de enige tekenaar die strips voor volwassenen maakte. Zijn inspiratie lag vooral in de Verenigde Staten, wat ertoe leidde dat zijn werk voor het grootste deel verboden werd. | ||||||||||
[pagina 160]
| ||||||||||
Poster van de film Kdo chce zabít Jessii? (Wie wil Jessie doden?, 1966)
In 1966 gebruikte de scenarioschrijver Miloš Macourek (1926-2002) Saudeks tekeningen in de film Kdo chce zabít Jessii? (Wie wil Jessie doden?). Interessant is dat de stripfiguren in de film ook met behulp van tekstballonnen communiceren. De film, met science-fictionelementen, vertelt over een ouder wordend echtpaar: Jindřich werkt in een elektronicabedrijf, zijn vrouw Růžena doet onderzoek naar dromen. Met een preparaat lukt het haar ongewenste elementen uit andermans dromen te verwijderen. Dit past zij ook op haar man toe als hij over stripfiguren droomt waarover hij de vorige dag in een stripalbum heeft gelezen. De verwijdering heeft echter tot gevolg dat de drie stripfiguren als levende wezens in de flat van het echtpaar verschijnen. Dat zijn de aantrekkelijke jonge vrouw Jessie die Jindřich helpt antigravitatiehandschoenen te ontwerpen, en twee kwade mannen die Jessie achtervolgen: een superman en een gangster. Omdat ze veel schade aanrichten, komen ze voor de rechtbank terecht, waar Jindřich wordt gedwongen een einde te maken aan zijn droomvoorstellingen. Als dit onmogelijk blijkt, worden er (vergeefse) pogingen gedaan de drie stripfiguren te ‘doden’. Interessant is niet alleen dat de stripfiguren in de film met behulp van tekstballonnen communiceren en dat het stripverhaal zelf hier een belangrijk motief is, maar dat ook de relatie tussen verbeelding en realiteit of tussen droom en realiteit ter sprake worden gesteld. | ||||||||||
[pagina 161]
| ||||||||||
Met deze film heeft Saudek enige bekendheid verkregen en zijn tekeningen werden daarna vaker gepubliceerd. Waarschijnlijk het grootste project zou het stripverhaal Muriel a andělé (Muriel en de engelen) zijn, volgens het scenario van Miloš Macourek. In 1969 verscheen een fragment (enkele bladzijden) in de pers, maar het boek zelf mocht niet meer uitgegeven worden (het is wel later - in 1991 - verschenen). Interessant is dat Saudek de centrale figuren naar reële personen modelleerde: generaal Xeron (het centrale negatieve personage) naar zijn broer Jan (met wie hij toen ruzie had), Muriel naar de actrice (en zijn verloofde) Olga Schoberová, het eigentijdse sexsymbool en tevens de actrice die in Wie wil Jessie doden? de mooie Jessie had gespeeld. Dit stripverhaal kende nog een vervolg, Muriel a oranžová smrt (Muriel en de oranje dood), dat echter niet uitkwam, onder andere door overeenkomsten met de sovjetinvasie in 1968.Ga naar eind5 Begin jaren zeventig werkte Saudek nog voor een andere film met een stripverhaal motief, Čtyři vraždy stačí, drahoušku (Vier moorden zijn genoeg, lieverd), een parodie op gangsterfilms. Verder leefde hij van tekeningen voor het weekblad Mladý svět (De jonge wereld). Twee jaar lang verscheen daarin de serie Lips Tulian, naar negentiende-eeuwse avonturenromans (werd gestopt door de censuur). Een andere serie die er twee jaar lang in verscheen, was er een die gebaseerd was op operalibretto's: er werden karikaturen gebruikt van eigentijdse popzangers; sommigen, in het bijzonder Karel Gott, de populairste Tsjechoslowaakse zanger aller tijden, protesteerden hiertegen. Daarna werden de strips in Mladý svět gestopt. In de jaren 1976-1978 werkte Saudek nog voor het pionierenblad Stezka (Het pad) aan een stripverhaal gebaseerd op de socialistische detective tv-serie Třicet případů majora Zemana (De dertig zaken van majoor ZemanGa naar eind6). Later werd Saudek gedwongen vooral ‘onopvallend’ zijn werk uit te geven. Hieruit ontstond zijn samenwerking met een Tsjechische speleologische maatschappij, die het hem mogelijk maakte strips in oplagen van enkele duizenden exemplaren uit te geven ‘voor intern gebruik’. In de jaren tachtig zijn op deze manier stripverhalen verschenen, naar scenario's van bekende schrijvers. Klavertjevier was in de communistische periode het enige tijdschrift dat zich uitsluitend op stripverhalen richtte. Hiernaast bestonden echter tal van kinder- of jeugdbladen (opgericht vanaf de tweede helft van de jaren vijftig) die - tenminste in theorie - ruimte konden bieden voor de publicatie van beeldverhalen. Aanvankelijk verscheen het beeldverhaal echter alleen af en toe in het maandblad Pionýr (De pionier): bijvoorbeeld het aantrekkelijke ‘Tajemstvi přístavu’ (Het geheim van de haven), getekend door de bekende kinderboekenillustrator Karel Franta (1928). Het beeldverhaal werd al in 1957 geadopteerd door het toen jongste tijdschrift ABC mladých techniků a přírodovědců (Het ABC van jonge technici en natuurwetenschappers). Reeds de eerste jaargang begon met de introductie van de fantastische serie ‘Prázdniny v podzemí’ (Een ondergrondse vakantie) door Miroslav Lid'ák (1934-1983). Die werd opgevolgd door het Foglar-achtige verhaal ‘Šestka z Hradební’ (Het Zestal | ||||||||||
[pagina 162]
| ||||||||||
uit de Hradební-straat) van Sláva Jílek (1928-2004) en Jindřich Kovařík (1928). Maar kort daarna begon ook in Het ABC een periode van enkele jaren van vooral zoeken naar de geschikte vorm en thema's. Die situatie keerde helaas terug in de starre jaren zeventig toen dezelfde discussie opnieuw begon. In de jaren zestig en later zijn er nieuwe kinder- en jeugdtijdschriften bijgekomen en hebben ook nieuwe beeldverhalen het licht gezien; ze werden ook in dagbladen gepubliceerd. De jeugdscene werd in Het ABC gedomineerd door ‘Kulišáci’ (Slimmeriken) van Jaroslav Foglar (zijn grootste stripverhaal op ‘De snelle pijlen’ na), maar ook ‘Strážci’ (De bewakers) van Vlastislav Toman (1929), ook met een jongensclub als centraal thema, nam een vooraanstaande plaats in. Voor kleinere kinderen waren beeldverhalen in tijdschriften zoals ‘Sluníčko’ (Het zonnetje) of ‘Ohníček’ (Het vuurtje) bestemd: de beste voorbeelden waren de series ‘Cour a Courek’ (Kater en Katertje, door Svatopluk Hrnčíř en Adolf Born) en ‘Barbánek’ (door Jiří Havel en Věra Faltová) over een klein geel hondje. De voornaamste positie in de stripproductie nam dus Het ABC in: gewoonlijk publiceerde het twee stripverhalen van een hele pagina en een van kleiner formaat, humoristisch, overgenomen uit het Franse tijdschrift Pif; in de bijlagen werden dan bij gelegenheid andere buitenlandse of Tsjechische verhalen uitgegeven. Een belangrijke activiteit voor de Tsjechische strip was de publicatie van een ABC speciál van bijna honderd bladzijden, hetgeen tussen 1985 en 1990 één of twee keer per jaar gebeurde. Zoals op alle terreinen in de kunst bevond Tsjechoslowakije zich in de periode 1948-1989 in een onmiskenbare culturele isolatie. Dit gold des te meer voor het stripverhaal, omdat dat een Amerikaanse kunstvorm bij uitstek was. Buitenlandse strips vonden hun weg alleen moeizaam en sporadisch naar Tsjechoslowakije. Bij hoge uitzondering werden er Westerse stripverhalen uitgegeven: zo publiceerde het jeugdtijdschrift Sedmička pionýrů (De Zeven van de Pioniers) een Asterix-serie. Het tijdschrift Pif mocht wel verschijnen omdat het bij een Franse communistische uitgeverij behoorde. Er werden natuurlijk wel strips uit het Oostblok gepubliceerd, zoals de Poolse, ideologisch gekleurde ‘Kapitán Kloss’, bekend ook uit een tv-serie, die als voorbeeld heeft gediend voor de Tsjechische serie Majoor Zeman (Uhl 2009). | ||||||||||
3. Na de RevolutieGa naar eind7De vrijheid van na de Fluwelen Revolutie in november 1989 heeft een boom aan stripmagazins opgestart. De meeste was echter geen lang leven beschoren. Klavertjevier leeft voort, maar in de jaren negentig zijn veel zeer gewaardeerde kindertijdschriften uit de markt verdwenen als gevolg van de massale concurrentie van vertaalde buitenlandse periodieken (Donald Duck en dergelijke), waarvan de kwaliteit vaak heel laag was. Hiermee was er ook | ||||||||||
[pagina 163]
| ||||||||||
minder ruimte voor oorspronkelijk Tsjechische verhalen, auteurs en tekenaars. Paradoxaal betekende de nieuw verworven vrijheid als gevolg van de honger naar Westerse cultuur een crisisperiode voor de eigen stripproductie. Het enige Tsjechische stripmagazin dat meer dan tien nummers kende (36 om precies te zijn) was in deze periode Kometa (De komeet), die tussen 1989 en 1992 verscheen en het werk van veel kwalitatief goede auteurs publiceerde. Het tijdschrift gaf klassieke strips van onder anderen Kája Saudek uit, maar er was ook ruimte voor nieuwe namen. De bekendste verhalen waren ‘Válka s mloky’ (Oorlog met de salamanders, een verstripping van Karel Čapeks beroemde antiutopische roman) door Jan Štepánek, ‘Mr. Sweet’ (over cases van een detective uit Manhattan) door Bohumil Fencl, en andere. In Kometa bleek ook dat veel van deze auteurs, zoals Miroslav Schönberg, Štepán Mareš, Ervé, sterk beïnvloed werden door het werk van Kája Saudek. De auteurs uit deze periode worden over het algemeen de ‘Generatie 89’ genoemd. Na de ondergang van Kometa viel de Tsjechische stripproductie voorjaren in slaap. De nieuw verworven vrijheid van meningsuiting was wel gunstig voor politieke satire, die in de stripscene duidelijk wordt vertegenwoordigd door ‘Zelený Raoul’ (De Groene Raoul), een eindeloze serie waar de gebeurtenissen uit het politieke en maatschappelijke leven in Tsjechië door een marsmannetje worden geobserveerd. Deze scherpe satire verschijnt sinds 1 januari 1995 in het weekblad Reflex en wordt getekend door de eerder genoemde Štepan Mareš (1972), de scenario's worden geschreven door hruteba, een acroniem van de namen van drie journalisten en redacteurs van Reflex: Dan Hrubý, Milan Tesař en Tomáš Baldýnský. De ‘Groene Raoul’ verschijnt tot op heden elke week en het aantal afleveringen zit nu al dik boven de zevenhonderd. Bij het lezen is kennis van de Tsjechische actualiteit en van publiekelijk bekende Tsjechen wel noodzakelijk. Gezien soms echt sappige details is het uitsluitend voor een volwassen publiek bestemd. Door dit soort pikante details (seksuele scènes met naakte politici en zo) heeft de redactie met enkele aanklachten te maken gehad. Wat de stripproductie buiten dag- en weekbladen betreft, heeft de oprichting van het stripmagazine CREW in 1997 een nieuw tijdperk opgestart. Dit blad houdt zich weliswaar van oorsprong nauwelijks met Tsjechische strips bezig, maar heeft na enkele jaren toch de interesse voor stripverhalen in Tsjechië opgefrist en tot het uitgeven van oorspronkelijk werk aangespoord. In dit opzicht was het jaar 2000 belangrijk omdat toen de uitgeverij Mot is opgericht, die Tsjechische en Franse stripverhalen laat verschijnen, en ook enkele stripmagazines, waarvan Aargh! het belangrijkst is. Dat werd opgevolgd door nieuwe periodieken met nieuwe auteurs, zoals Zkrat (Kortsluiting, met buitenlandse en Tsjechische auteurs), Sorrel (met uitsluitend Tsjechische auteurs) en Pot (Zweet). De auteurs uit deze periode hebben er geen behoefte meer aan om bij het werk van Kája Saudek aan te sluiten, ze zijn hun eigen weg ingeslagen. Ze worden de ‘Generatie Nul’ genoemd, naar het jaar 2000, niet alleen omdat ze ruwweg toen begonnen met publiceren, maar ook omdat ze met | ||||||||||
[pagina 164]
| ||||||||||
know-how opnieuw ‘vanaf nul’ moesten beginnen. Deze generatie neemt het stripverhaal op een andere manier waar dan hun ouders opgegroeid met De snelle pijlen. Ze vormen een onderdeel van een cultuur waar het stripverhaal zijn plaats onder de andere media en kunstvormen heeft verworven, waar het niet alleen tot vermaak dient, maar ook tot een maatschappelijke en individuele reflectie. ‘Generatie Nul’ is een bonte verzameling van ex-graffiti writers, freelance beeldend kuntenaars, grafici, leraren tekenen, scenografen en animators. Hun technieken reiken van het minimalisme, via de pentekening tot de aquarel en het schilderen, maar ook tot computertechnieken, collage en montage. Op de markt zijn eindelijk aparte stripalbums of stripverhalen in boekvorm gekomen. Het duo Štepán Kopřiva/Jiří Grus komt met het bloederige sf-verhaal Nitro těžkne glycerinem (Het binnenste verzwaard met glycerine,Ga naar eind8 2006) dat ook in andere landen, inclusief de V.S. is verschenen en in Tsjechië als het eerste stripalbum in full color na 2000 is uitgegeven. Zowel dit verhaal, als een andere serie van Jiři Grus, Voleman (over een eigentijdse fantastische held uit de Praagse wijk Holešovice) kwamem op de TOP 10 van Tsjechische stripverhalen aller tijdenGa naar eind9 te staan (de eerste posities werden natuurlijk ingenomen door de werken van Kája Saudek en Jaroslav Foglar). De auteurs van deze tijd halen hun inspiratie uit de meest uiteenlopende gebieden: een voortreffelijk voorbeeld hiervan is Oidipus Rex (2007) van Karel Jerie, waar Sofokles' tragedie wordt geconfronteerd met de post-millenium-depressie, het verleden met de toekomst en drama met strip. Uit de geschiedenis van de negentiende-eeuwse Tsjechische Nationale Wedergeboorte (een cultureel-politieke patriottische beweging) haalden Karel Jerie en Tomáš Hibi Matějíček stof voor hun Šifra Mistra Hanky (De Meester Hanka-Code, 2007), waarin een eigentijdse held naar de negentiende eeuw terugkeert om de historische waarheid van twee vervalste manuscripten (Ms. van Dvůr Králové en Ms. van Zelená Hora)Ga naar eind10 te achterhalen. Een ander stripverhaal, Nazdar, Národní divadlo! (Dag, Nationaal Theater!, 2008) van Dana Flídrová en Jiří Votruba verwerkt op een geestige manier de geschiedenis van de totstandkoming van het Praagse Nationaal Theater (1881). Ook klassieke Tsjechische literaire werken bieden stof voor verstrippingen, naast Čapeks bovengenoemde Oorlog met de salamanders is ook Kytice (Het boeket, 1853, verstripte versie 2006) van de romantisch-folkloristische schrijver K.J. Erben verstript. Naast de oorspronkelijke versies van dertien romantische balladen, meestal op volksmotieven gebaseerd, die tot nu toe tot de verplichte leeslijst van elke middelbare scholier behoren, staan de strips van elf jonge tekenaars waar veelal ook de verzen, tenminste gedeeltelijk, in verwerkt zijn. De laatste jaren verschijnen stripverhalen niet alleen in boekvorm of aparte stripalbums, maar is er ook in de pers meer plaats voor. Een belangrijke rol speelt hierbij het eerder vermelde weekblad Reflex, waar naast de politiek- | ||||||||||
[pagina 165]
| ||||||||||
satirische ‘Groene Raoul’ ook een populaire strip over twee puberale meisjes, Hana en Hana, van Miloš Gašparec (1972) en Miloš Čermák (1968) is verschenen.Ga naar eind11 Deze strip van klein formaat (meestal vier plaatjes, waarin naast de twee protagonisten alleen een klein aantal vaste figuren verschijnt) weerspiegelt op een ironische en absurde manier het leven van de hedendaagse jeugd met hun verveling, uitgaansleven, onderlinge relaties, kijk op de actualiteit en specifiek taalgebruik. Aflevering van ‘Alois Nebel’ uit 2007 in weekblad Reflex met een ironische verwijzing naar de ‘Divči válka’ (de meidenoorlog, uit de Tsjechische volksmythologie)
Van 2005 tot 2007 verscheen ook ‘Alois Nebel’ in Reflex (later in een ander weekblad, Respekt). De sobere, zwart-witte ‘Alois Nebel’, ook wel ‘spoorwegblues’ genoemd, van de tekenaar en zanger Jaromir Švejdík (1963) en schrijver Jaroslav Rudiš (1972) geeft een soms grappig, soms wat melancholiek beeld van het Tsjechisch-Poolse grensgebied, met een vaste kring figuren, zoals de spoorwegbeambte Alois Nebel, zijn zorgzame vrouw, de plaatselijke priester, de plaatselijke smokkelaar van Poolse porno en anderen. Naast korte strips in weekbladen was er een trilogie rond het personage van Alois Nebel in boekvorm verschenen tussen 2003 en 2005: Bílý Potok (Witte Stroom, plaatsnaam), Hlavní | ||||||||||
[pagina 166]
| ||||||||||
nádraží (Centraal Station) en Zlaté hory (Gouden bergen). De trilogie kent nog vervolg in de vorm van korte strips die gezamenlijk in een stripboek zijn uitgegeven onder de titel Na trati (Op de spoorweg, 2008). De trilogie zelf wordt op dit moment ook verfilmd. Dat het stripverhaal een ruimere maatschappelijke functie krijgt, blijkt uit het feit dat het ook af en toe voor voorlichtingsactiviteiten wordt gebruikt. In februari 2009 was er op het Praagse Náměstí Republiky (Plein van de Republiek) een opmerkelijke openluchttentoonstelling over de zware arbeid van immigranten en buitenlanders in Tsjechië. De concrete, levensechte verhalen hadden de vorm van stripverhalen en zijn nadien ook als catalogus in boekvorm verschenen, met de titel Czech Made? Výstava komiksů o práci cizinců (Czech Made? Een tentoonstelling van stripverhalen over het werk van vreemdelingen, 2009). Over het algemeen lijkt het erop dat er na 2000 veel meer interesse voor het Tsjechische stripverhaal is gekomen. Naast de bovengenoemde gedrukte magazins bestaan er enkele kwalitatief vrij goede websitesGa naar eind12 over de actualiteit, maar ook met wat meer diepgaande artikelen over de geschiedenis of profielen van auteurs en ook recensies van de verschenen stripalbums. Er vinden festivals plaats waarvan het jaarlijkse KomiksFEST! waarschijnlijk het belangrijst is, met tentoonstellingen, discussies, projecties en het uitreiken van een stripprijsGa naar eind13. In het jaar 2006 heeft een groep stripexperts de vereniging seqence opgericht met als doel het bevorderen van strips als een modern en niet-stereotypisch medium. In het dagelijks leven zie je dat de grotere boekhandels een aparte stripafdeling (tenminste een paar boekenplanken) hebben ingericht, naast het assortiment boeken voor volwassenen, niet voor kinderen(!): daar tref je nu vaak heruitgaven aan van oudere, verzamelde stripverhalen die vroeger nooit als een apart boek of stripalbum zijn verschenen. Stripverhalen worden stof voor film (‘Alois Nebel’) of toneel (‘Anča a Pepík’; ‘Hana a Hana’). Ook op scholen en universiteiten (kunstacademies, maar ook bij sociale en geesteswetenschappen) komen colleges tot stand gewijd aan strips en er worden afstudeerscripties geschreven, veelal over de internationale stripscene, of over het vertalen van strips of het gebruik van strips in vreemdetaalverwerving. Helaas ontbreekt er een afgeronde geschiedenis van het Tsjechische stripverhaal; er verscheen voorlopig alleen Comics: Stručné dějiny (Stripverhaal: een beknopte geschiedenis, 2007, 320 pp.), geschreven door Milan Kruml, over de geschiedenis van de internationale strip, met veel aandacht voor de V.S. Een van de meest paradoxale feiten, die ook Uhl (2009) aanstipt, is dat de relatief lage verkoopcijfers van het Tsjechische stripverhaal van nu daaraan te wijten zijn dat de meeste actuele stripwerken door hun complexiteit en onderwerpen voor een volwassen publiek bestemd zijn. Terwijl stripverhalen zich tijdens de zogenaamd donkere periode van het communisme bijna uitsluitend op kinderen en jongeren richtten, is er nu van strips een vermaak geworden voor een intellectueel publiek. Het lijkt erop dat men vergeten is dat | ||||||||||
[pagina 167]
| ||||||||||
Tsjechië een rijke traditie van oorspronkelijke kinder- en jeugdstripverhalen kent, en helaas is Klavertjevier nog steeds (na veertig jaar!) het enige belangrijke puur op Tsjechische strips gerichte periodiek voor kinderen, naast al die stripalbums van Spiderman, Asterix of Garfield die in grote oplagen verschijnen. | ||||||||||
BibliografieInternet wikipedia
| ||||||||||
Secundaire literatuur
|
|