Kal & Nuis
Jan Kal heeft nooit in de bovenste lade gelegen bij het Fonds voor de Letteren, dat in Nederland over de auteurssubsidies gaat. In zijn jongste bundel, Het Schrijvershuis (1995), publiceerde de dichter, behalve een reeks scheldsonnetten aan het adres van het Fonds, een oproep tot Aad Nuis: ‘Ik krijg al twintig jaar, niet per abuis / geen “basisbeurs” (drie maanden). Een affront! / Doe er wat aan, beoogd minister Nuis.’ Toen de literatuurminnende politicus het tot staatssecretaris geschopt had, bleek algauw dat Kals sonnet hem wel degelijk geraakt had. Nuis besloot zijn rede ter gelegenheid van het dertigjarig jubileum van het Fonds met een niet geheel vlekkeloos maar voor een politicus beslist verdienstelijk sonnet:
Maar wie ben ik? Moet ik geweld gebruiken?
Het Fonds de laan uitsturen om een lied?
Dat zou toch sterk naar dictatuur gaan ruiken!
Nee Jan; ik pak mijn oude lier en giet
mijn klacht eruit: Fonds, Heerser van het Al,
Wees toch niet zo hardvochtig tegen Kal!
Het Fonds liet weten dat Nuis' poëtische bevlieging te ver ging. Niet alleen mag een staatssecretaris zich niet bemoeien met de details van de subsidietoekenning, bovendien had Nuis zich niet behoorlijk geïnformeerd: het geval wil dat Kal op het moment dat Nuis zijn sonnet declameerde voor het eerst in vier jaar weer drie maandeenheden met een proeftijd van één jaar had gekregen. Pieter-Jan van der Veen, beleidsmedewerker van het Fonds, legt ijskoud maar niet echt overtuigend uit waarom: ‘We zijn blij dat Kal uit onze afwijzingen zoveel artistieke aspiratie heeft geput. De subsidie voor 1995 is een blijk van appreciatie van zijn nieuwe bundel Het Schrijvershuis.’