Passionate. Jaargang 5
(1998)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
[pagina 49]
| |
Robert Loesberg - vergeten Rotterdams schrijverDe levensloop van verschillende Rotterdamse schrijvers vertoont een merkwaardig overeenkomstig patroon: één of twee prachtboeken, dan de literaire en persoonlijk val; wat rest is een hoop mooie anekdotes.
Rotterdam kent vele vergeten schrijvers. Onlangs heeft Passionate in een themanummer Riekus Waskowsky even aan de vergetelheid weten te onttrekken. Er zijn er meer, zoals Arie Gelderblom, die met de bundel Gekkenwerk (De Bezige Bij, 1973) begin jaren zeventig even een held was; of Tobias Ritman, waar niemand van gehoord schijnt te hebben. Dat hij bestaan heeft daar getuigen alleen zijn boeken als Schaamblos en Uit de hoogte van (ook jaren zeventig, ook niet meer verkrijgbaar). In Rotterdam heeft alleen Rien Vroegindeweij zich aan een bespreking van de laatste gewaagd. Buiten Rotterdam heeft natuurlijk Ab Visser het allemaal gelezen en besproken. Maar wie leest er in 1998 nog Ab Visser. Naast te zijn vergeten kenmerken vele Rotterdamse schrijvers zich door iets anders. Zij hebben over het algemeen enige moeite om, zoals het hoort, een normaal burgerlijk bestaan op te bouwen: Vaandrager, Gelderblom, Waskowsky. Zelfs Bob den Uyl, die langer bleef schrijven, maar nooit echt landelijk bekend werd, wist niet van de drank af te blijven en heeft daarmee zijn schrijversloopbaan voortijdig afgebroken. Alleen A. Moonen leeft slechts voor de literatuur en wordt met het jaar huiselijker. Robert Loesberg (1944-1990) past binnen dit patroon. Hij heeft het grootste deel van zijn leven in Rotterdam gewoond, schreef twee verhalenbundels, kreeg enkele tegenslagen te verduren, raakte aan de drank, moest opgenomen worden en in 1998 blijkt in de Rotterdamse gemeentebibliotheek slechts één bundel te leen.
Robert Loesberg werd geboren in de Delfgauwstraat in Rotterdam-Noord op 6 mei 1944. Hij doorliep de lagere school in de Veurstraat en de Sint-Petrus-Mulo in de Oostervantstraat. Begin jaren zestig volgde hij de Rotterdamse tekenacademie aan de G.J. de Jonghweg. Hier ontmoette hij Rien Vroegindeweij waarmee hij door Frankrijk trok. Op deze tocht is één van zijn latere verhalen gebaseerd. Samen bezochten zij cafés als De Fles (later Miramar), Pardoel en Melief Bender. Cafés waar ook latere grootheden als Deelder, Waskowsky en Vaandrager rondhingen. Contact tussen hen en Loesberg was er echter niet. In 1965 trouwde Robert Loesberg met Marijke Crusifix uit de Kerkhoflaan. Er volgde een tamelijk zorgeloze tijd. Robert had verschillende baantjes, zij reisden samen en bezochten veel popconcerten. In 1968 kregen zij een dochter. Deze gelukkige periode was van korte duur. In 1970 gingen Robert en Marijke scheiden. Tijdens zijn huwelijk koos Robert voor het schrijverschap. Vanaf 1964 schreef hij poëzie, maar pas in 1969 volgde een eerste publicatie in het tijdschrift Bijster, dat slechts korte tijd heeft bestaan. Het is duidelijk dat Roberts ambities elders lagen. Zijn kracht was het verhaal en de satire. Hij legde contact met het Amsterdamse studentenblad Propria Cures en ontpopte zich binnen de redactie en binnen Amsterdamse kringen als een cynicus, altijd bereid iemand grof te beledigen. Maar hij was geliefd, ondanks zijn afwijkende achtergrond: hij was geen student, praatte nogal | |
[pagina 50]
| |
bekakt en kleedde zich ook zo. En hij kwam uit Rotterdam. Iets waar hij steeds meer afstand van zou nemen. Binnen Propria Cures voelde Loesberg zich thuis. Hij kreeg erkenning en kon zich uitleven in het beledigen van mensen. Binnen Propria Cures was er begin jaren zeventig een sfeer ontstaan van mystificaties en beledigingen. In deze tijd publiceerde Gerard Reve er zijn beroemde gedicht ‘Voor eigen erf’. Verder schreven in deze tijd groten als W.F. Hermans, Heere Heeresma en Gerrit Komrij in Propria Cures. Alles en iedereen werd naar hartelust beledigd op een manier die tegenwoordig een stroom van processen zou uitlokken. De grappen gingen over joden, negers, vrouwen, zelfmoord, pis & poep en uiteraard het koningshuis. Bepaalde schrijvers, natuurlijk Harry Mulisch weer, werden consequent de grond in gestampt. In 1975 werd er een prijsvraag gepubliceerd, voor jong en oud: ‘Welke dichter zal het eerst overlijden aan het gebruik van zwaarverdovende middelen, Jules Deelder, C.B. Vaandrager of Hans Verhagen? Hun dood zal U hoegenaamd niets kunnen schelen.’ Loesberg voelde zich op zijn gemak in deze sfeer. Hij publiceerde vaak onder pseudoniemen als Dokter Robert en C.B Vaandrager. En hij keerde zich af van Rotterdam. In een stuk met de titel ‘Geef mij maar weer oorlog’ heeft hij het over ‘de prachtige opruimingswerkzaamheden van de Duitsers met hun nog te weinig geprezen bombardement’.
Loesberg was officieel van maart 1973 tot november 1974 redacteur in PC. Hij trok vooral op met Henk Spaan en Mensje van Keulen. Zijn grootste belang was om literaire erkenning te verkrijgen. Dit lukte toen in 1973 en 1974 een aantal verhalen van hem gepubliceerd werden in Maatstaf. In het najaar van 1974 keerden deze verhalen terug in zijn door de Arbeiderspers uitgegeven debuut Enige defecten. Het is een merkwaardig boek, bestaande uit zeven verhalen, waarin telkens Loesberg de hoofdpersoon is. De verhalen spelen zich af in Rotterdam in het jaar 1968, maar de leeftijd van Loesberg verschilt per verhaal. In het eerste verhaal is hij een kind, in het laatste een bejaarde. Wat aan het uiterlijk opvalt is de lege achterflap; geen foto of tekst van deze debutant. Verder het feit dat de verhalen geen titels hebben. Het karakter van de Loesberg uit Enige defecten is in alle verhalen gelijk. Hij haat zijn soortgenoten, vooral de middelmatige en burgerlijke exemplaren. In het eerste verhaal heeft het kind Robert het al over kankerlijers en een stinkwijf. In het begin van het verhaal zegt de kleine jongen: ‘Er moet iets kapot... doet er niet toe wat.’ Kernachtiger kun je het niet verzinnen. In elk verhaal keert het terug: de jongeman Loesberg die zich aan zijn leeftijdgenoten ergert, maar ook aan de zon. ‘De zon moet kapot.’ In verhaal drie moet zijn reisgenoot het ontgelden, in een ander verhaal zijn echtgenote enzovoorts. In het laatste verhaal heeft de bejaarde Loesberg het contact met andere mensen volledig opgegeven. Tot slot is voor mensen met tandartsangst het vijfde verhaal erg aan te raden.
De pers was redelijk positief over het debuut. Gerrit Komrij noemde het een epos van verval en roemde Enige defecten als een weerzinwekkend boek. ‘Het is een walgelijk, reactionair produkt, met een eigenwijze etter in de hoofdrol, misantroop en destructief. Ik kan het u van harte aanbevelen.’ Anderen waren minder positief. In de Nieuwe Linie werd hij door Harry van Santvoort een fascist en een sadist genoemd. Enige defecten sloeg niet aan bij het grote publiek. Er volgde geen herdruk. Maar Loesberg was wel tevreden over het boek en zag ermee zijn | |
[pagina 51]
| |
schrijverschap bevestigd. Zijn arrogante spel en rake kleinerende opmerkingen verloor hij er niet bij. In interviews liet Loesberg zich graag van zijn meest cynische kant zien. Deze dragen dan ook consequent titels als: ‘Er deugt absoluut niets of niemand’, ‘Ik ben een doortrapte schoft’ en ‘Goed is het nooit’. Susanne Piët die hem namens de VPRO een vraaggesprek kwam afnemen werd afgesnauwd. Hoe haalde zij het in haar hoofd om hem in spijkerbroek te komen interviewen? Eind '75 verhuisde Loesberg naar Den Haag met zijn nieuwe vriendin Carry. Waarom zij daar gingen wonen, is niet geheel duidelijk. Zij werkte in Rotterdam en de literatuur speelde zich af in Amsterdam. Aan Theo Sontrop schreef hij eerder over Den Haag: ‘...alles is daar defect. Vervallen, achterhaald, vals, grijs, ingeslapen, pseudo, afgebroken of ingestort, verkocht, beleend, verlaten, hol, etcetera. Kortom een stad waar ik mij prima zal thuis voelen.’ Over Amsterdam was Loesberg overigens ook niet erg te spreken, maar waarover wel: ‘Ik was dus nog in Amsterdam. Die ellendige stad. Stank. Vuil. Onechte stad, alles vals. Rotterdam is tenminste nog eerlijk. R toont unverfroren zijn boerse lompheid. Het tuig dat de Adamse bevolking uitmaakt, is al even lomp als de Rdamse maar die laatste kinkels willen tenminste niet de swingende metropoliet uithangen. Dat willen Adammers wel.’
Loesbergs geluk duurde niet lang. Op 4 mei 1976 kwam Carry om het leven door een treinongeluk. Robert zou deze klap nooit geheel te boven komen. Zij hield hem in bedwang, terwijl hij schreef. Zonder haar zou hij steeds meer doorslaan. In het voorjaar van 1977 verscheen zijn tweede bundel Een eigen auto met verhalen die grotendeels waren geschreven voor de dood van Carry. De thema's zijn hetzelfde. Loesberg is de hoofdpersoon, zijn motto is ‘ik haat ze allemaal’. Loesberg als kleine jongen, als student en als lifter, hij haat zijn soortgenoten en gedraagt zich destructief. Het verhaal ‘Kanniet is dood’ is illustratief. De kleine Loesberg krijgt van zijn opa een felbegeerde speelgoedjeep. Binnen enkele dagen is het ding gemold. De achterflap was deze keer wel gevuld, met tekst en met het enigszins arrogante hoofd van de auteur. De verhalen hebben wel een titel, maar staan vol met overbodige citaten. Het geheel is van mindere kwaliteit dan het debuut. De critici dachten er ook zo over. Wel werd zijn levensvisie vergeleken met die van Reve en Céline.
Na Een eigen auto werd het stil rond Loesberg. Hij raakte zijn baan op een makelaarskantoor kwijt. Het bedelen om een uitkering vond hij verschrikkelijk. Hij klaagde erover dat hij aan de ziekte van Pfeiffer leed en in 1978 kreeg hij tijdens een bezoek aan de Frankfurter Buchmesse zijn eerste aanval van epilepsie. Later in het ziekenhuis bleek hij ook een te hoge bloeddruk en een te klein hart te hebben, en bovendien aan suikerziekte te lijden. Zijn drankgebruik, dat na de dood van Carry alleen maar toegenomen was, had hier bepaald geen gunstige uitwerking op. In de omgang werd hij steeds moeilijker te handhaven. Hij paste telefoonterreur toe op mensen uit zijn kennissenkring. Er vond echter een opleving plaats in 1979. Robert voelde zich beter, beweerde gestopt te zijn met drinken en werkte weer aan verhalen voor Maatstaf. Begin jaren tachtig publiceerde hij nog enkele stukjes in Propria Cures, maar langzaamaan zag hij in dat er geen nieuwe bundel | |
[pagina 52]
| |
Eén van de vele gedichten die Robert Loesberg heeft nagelaten.
| |
[pagina 53]
| |
meer in zat. Eerst deed hij het in Propria Cures met een grapje af: ‘Ik heb de tijd. Ik ben niet zo publiceerderig: ik ben W.F. Hermans niet.’ Maar nadat in 1983 zijn beide bundels in de ramsj terecht waren gekomen, wist hij dat het over was. Gedurende zijn laatste jaren leed hij op het eerste gezicht een zeer teruggetrokken leven. Bijna alle contacten met de literaire wereld in Amsterdam waren verbroken, evenals die met zijn familie. Vreemd genoeg had hij wel goede contacten met de mensen uit zijn straat in Den Haag. Zij waardeerden zijn vreemde fratsen en scherpe opmerkingen. Vooral bij de overbuurman Chris Jansen kwam hij regelmatig over de vloer. Aan zijn kinderen legde hij uit hoe je je polsen moet doorsnijden om een zelfmoordpoging niet te doen mislukken. Op een feestje bekende iemand zijn boeken te hebben gelezen: ‘Als ik eerder had geweten dat ik voor deze doelgroep schreef, dan was ik ermee gestopt,’ verzuchtte Loesberg daarop. Minder grappig waren zijn neigingen tot zelfdestructie en zijn alcoholinname. Hij bezocht het RIAGG in de Tasmanstraat en moest regelmatig worden opgenomen: voor psychiatrische behandeling onder andere in Bloemendaal en voor de gevolgen van zijn drankmisbruik in het Bronovoziekenhuis. Hier schreef hij een kaartje aan Theo Sontrop met als kop ‘Nog erger!’ De eerste zin luidde: ‘Mijn hersens zijn kapot.’
Op 28 april 1990 verscheen een interview in Het Parool met Loesberg. Theodor Holman reisde naar Den Haag om te vragen waar Loesberg gebleven was. Het was ontnuchterend. Loesberg keek serieus terug op zijn leven, hij haalde geen grappen en grollen uit. Aan het eind zei hij: ‘Misschien ben ik wel geen auteur... Ik heb geen toekomst. Ik zie wel.’ Het zou zijn laatste interview zijn. Na kerst 1990 viel het de buren op dat Loesberg zich al enige dagen niet had laten zien. Bovendien brandde er vierentwintig uur per dag een lamp. De politie vond hem in zijn huiskamer. Op 4 januari werd Robert Loesberg gecremeerd op begraafplaats Nieuw Eik en Duin. Er was veel belangstelling: familie, oude Propria Cures-vrienden en buren. Diverse kranten en weekbladen besteedden aandacht aan zijn dood. In 1991 verscheen er nog een bundel getiteld Loesberg in PC. Maar bij zijn vijftigste geboortedag, in mei 1994, was het stil. Zelfs binnen de Rotterdamse literatuur is hij grotendeels vergeten.
Alex Dabrowski
Dit artikel is gebaseerd op materiaal ontleend aan een onderzoek naar het leven van Robert Loesberg door Alex Dabrowski en Ronald Groeneweg, waarvan het resultaat is gepubliceerd in Maatstaf (1995,1). Zie ook hier voor verdere literatuur over Loesberg. |
|