Parmentier. Jaargang 12
(2003)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |||||
Dossier
| |||||
[pagina 10]
| |||||
[pagina 11]
| |||||
Nederland en pornografie hebben een gezamenlijk verleden. Vanaf het moment dat de aandacht voor pornografie in Europa losbarstte tot aan de dag van vandaag hebben Nederlandse uitgevers, vertalers en auteurs zich op deze markt gestort. Met pieken en dalen echter, want door de eeuwen heen zijn er meer en minder productieve decennia geweest: pas sinds de 20ste eeuw is de pornostroom zo breed en constant geworden, dat deze niet meer weg te denken is. Het begin van de Nederlandse interesse voor porno ligt rond 1660: toen Nederlandse uitgevers (onder andere de Elzeviers) begonnen met het uitgeven, verkopen en exporteren van Italiaanse en Franse pornografische dialoogromans. Al snel werden deze romans ook in het Nederlands vertaald, waarbij beroemde Nederlandse graveurs als Romein de Hooghe pornografische platen vervaardigden. Daarop probeerden ook Nederlandse auteurs het genre uit, blikbaar met succes want deze romans werden weer in het Frans, Duits en Engels vertaald om vervolgens naar Europese landen, of zelfs naar Amerika, vervoerd of binnengesmokkeld te worden. In deze periode kon pornografie alle mogelijke vormen aannemen: dialogen, (pseudo)autobiografische romans, gedichten, toneelstukken, gravures, pamfletten, filosofische traktaten, woordenboeken, tijdschriften worden alle op hun pornografische mogelijkheden uitgetest. Resultaat is dat pornografie vaak meer is dan opwinding alleen; vroegmoderne pornografie probeert doorgaans van alles tegelijkertijd: opwinden, spannende avonturen vertellen, roddelen, filosoferen, shockeren, opvoeden, medisch voorlichten en vooral ook aan het lachen brengen. Seks leent zich natuurlijk zeer goed voor al deze verschillende doeleinden. Om u een idee te geven van de reikwijdte van de vroegmoderne pornografie, zijn hier enkele fragmenten opgenomen van 17e en 18e-eeuwse Nederlandse en Nederlandstalige teksten. | |||||
Pornografisch toneelIn december 1876 stuurt Frederik Muller, antiquaar en bibliothecaris van de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels een toneelstuk aan de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. In een bijgesloten briefje legt hij uit dat hij dit ‘hoogst obsceen Hollandsch boekje’ ergens gevonden heeft ‘en wijl ick het noch behouden noch verkoopen wil, en toch als een der zeer zeldzame producties des Hollandsche letterkunde wil bewaren’, zendt hij het aan de KB. Hij kan zich overigens voorstellen dat ook die een dergelijk werk liever kwijt dan rijk is en in dat geval zou hij het doorsturen naar Dr. Graesse, een Duitse literatuurhistoricus met een duidelijke interesse in dit soort materiaal. Gelukkig was de KB minder preuts dan Muller en daar ligt nu het toneelstuk De goede, schuldelooze natuur: | |||||
Personen
| |||||
[pagina 12]
| |||||
| |||||
Eerste toneelHet toneel verbeeldt een fraai landschap, met beesten gestoffeerd.
Wellust: Ô Natuur! hoe verrukkelyk schoon zyt gy niet!... de vader van alles moet ons wel liefhebben, dat hy ons in zulk een paradys geplaatst heeft... alles wat ons omringt lacht ons toe; alles noodigt uit tot het smaken van genoegens; alles kittelt onze begeerlykheden, en verwekt in ons lusten, die ons reeds voor de voldoening van dezelve streelen, en de voldoening zelf brengt ons in een hemel van vermaaken. (hy ziet een teef dekken) Zelfs de dieren heeft hy dien hemel voorbereid. Ziet dat wulpsche reutje in weelde baden! ieder stootje doortintelt hem! zie hoe fonkelen zyne oogen! zie, zie, nu stort hy zyne natuur uit, en baadt in een zee van weelde. Het teefje schynt van aandoening te bezwyken. Zoo lang zy het lieve dingetje in haar buikje heeft, duurt hare zaligheid, en dat duurt langer dan ik 't by myn vrouwtjes kan uithouden; zoo dra de myne gedaan heeft met stoten; zoo haast hy zyn voorraad heeft uitgegeven, wordt hy slap en kruipt weder naar buiten. (zyn mannelykheid in de hand nemende) Weg! gy maakt my niet zoo gelukkig als ik tot nu toe gedacht heb dat gy deed; de hond is gelukkiger dan ik... Maar neen! ik heb mis. De hond, en ook de andere dieren werken van achteren; ik van voren; terwyl ik de verrukkelyke stootjes doe, zie ik myn schoone in 't aangezicht, in de tintelende oogen; ik zie haar smelten in weelde, terwyl zy met tedere stem zegt: toedan, kunt gy 'er niet dieper in komen? terwyl ik in haar buikje woel, en zy met hare handjes myn dijen streelt, kan ik haar en zy my kuschen; ik geniet haar van onderen en van boven te gelyk; neen hondtjes dat kunt gy niet doen; die zaligheid kunt gy niet maken. (Een zoenhandtje op zyn kleine drukkende) Daar lieve stootert! dat is voor u; gy hebt al uw eer terug..... Zie hoe steigert hy nu van vergenoegdheid! Maar wees bedaard knaapje; gy weet wel dat u de boel anders ontspringt, en dat is toch zoo mooi niet als dat gy in een der ligchaamtjes van myne vriendinnen wroet... Ik wenschte dat er reeds een kwame; de lust overmeesterd my, ik geniet weer den voorsmaak van de zaligheid die men in 't vrouwelyk ligchaam geniet... Ha! ziedaar de bevallige Tederheid!
Wellust, Tederheid Wellust Welkom! welkom lieve tederheid! (Hy kust met verrukking haren buik)
Tederheid Ha! ik vind myn wellust weder zoo vergenoegd als ik hem heb verlaten; en myne kleine lievert ook? (Zy kust den kleine)
Wellust (Terwyl hy hare borsten streelt en kust) Zoude ik niet vergenoegd zyn, lieve Tederheid! Ik heb nagedacht in welk een gelukkigen stand wy op aarde geplaatst zyn, en als ik dat bedenkt vloeit myn hart over van aandoening, en dankbaarheid... Voor een oogenblik evenwel meende ik, ik waar zoo gelukkig niet als de dieren.
Tederheid En waarom dat, lieve wellust? | |||||
[pagina 13]
| |||||
Wellust Om dat de dieren onder het gebruiken van elkanderen langer vreugd genieten.
Tederheid Langer dan wy?
Wellust Ik zag twee hondjes spelen.
Tederheid Nu ja, het reutje blyft lang in zyn vrouwtje zitten, dat is waar; maar wat heeft hy of zy daaraan? zy kunnen malkanderen niet zien; of is dat zien geen geneugte?
Wellust Ja schoone vrouw, dat heb ik ook bedacht, en 't heeft my bevredigt.
Tederheid Heeft hy wel eenige weet van hare tepeltjes.
Wellust (hare borsten streelende en met verrukking.) Neen! Neen!
Tederheid En als gy op my legt; als gy my die lieve stootjes geeft, terwyl ik uw dijen streel, wat gevoelt gy dan?
Wellust 't Geen ik aanstonds weer wil voelen.
Tederheid Ik als gy (zy vat zyn kleine en kust dien.) Komt myn goeddoenertje! Wellust zal voordaan worden (zy ligt zich op het gras neder; spreidt hare beenen uit, en rykt met uitgerekte opene armen naar Wellust.) Kom dan; geef my de lekkere stootert. (hygende) O Ik verlang zoo naar hem!
Wellust (hy legt zig op haar neder en werkt)
Tederheid O lieve Wellust!
Wellust Hemelsche Tederheid!
Tederheid (zyne dijen strelende) O Wroet tog wat dieper!
Wellust (haar mond en borsten kussende) Engelin! Engelin!
Tederheid Ik zal 't nog meer wezen. (zy buigt haar buikje opwaards, zoo dikwils hy stoot) Daar! Daar! (met een kwynende stem) dat is voor de kleine.
Wellust Goddelyke vrouw!
Tederheid O! Wat heeft hy daar veel te drinken gehad, en ik heb nog meer voor hem. Ga voort maar lieve Wellust; O! stoot tog wat lang!
Wellust Zalige genieting!
Tederheid (met nog meer vuurs Toe geef! geef! ik ben al weer klaar.
Wellust als buiten zich zelf op haar nederzygende Daar! daar! lief van myn ziel! | |||||
[pagina 14]
| |||||
Tederheid (als bezwymende) Daar is 't myne er by. (na eemige oogenblikken zwygens, een beide zyden, vervolgt zy:) Dat is wis weer een kleintje, lieve Wellust.
Wellust Weer een gelukkig mensch. (Na elkander nog hartelyk over 't geheele ligchaam gekust en gestreeld te hebben, ryzen zy op.)
Tederheid Nu beminde Wellust, kunnen uwe hondtjes dat heerlyk genoegen smaaken?
Wellust Neen, hemelsche Tederheid!
Tederheid Kan de koe of stier het genieten?
Wellust Neen, hemelsche Tederheid!
Tederheid (lagchende) Geen wonder! twee driemaal een stoot, over is het. Kunnen uwe vogels zoo vermengen.
Wellust Neen, hemelsche Tederheid! neen, wy zyn de gelukkigste van alle schepselen, ja ...
Tederheid Daar komt onze vriendin Dartelheid aan. | |||||
Derde toneelDe vorige, dartelheid
Dartelheid (zy kust den buik van Wellust en de boezem van Tederheid) Lieve Wellust!
Wellust Bevallige Dartelheid!
Dartelheid (na hem toegelonkt te hebben, drukt zy haar buik tegen de zynen.) Lieve Wellust! geef my wat?
Tederheid (lagchende) Wy hebben 't zoo aanstonds gedaan.
Wellust Wacht maar wat, zoete Dartelheid; ik zal spoedig weer gereed wezen.
Dartelheid (zyn kleine streelende) Ja, de kleine Wellust laat geen buikjes verhongeren. (Zy vleit zich op het gras neder, en trekt wellust naar zich toe, zoo dat hy zich mede nederlegt) Zoo, zoo; nu zal ik hem krygen. (Zy overlaad hem met kusjes over zyn geheele ligchaam, en streelt hem op de wellustigste manier)
Tederheid Ik ga terwyl.... | |||||
Vierde toneelDe vorige, weelde, lust, liefde.
(Weelde en Lust hebben Liefde tusschen beiden, en betwisten haar malkanderen, door om 't ieverigs haar ligchaam te strelen en te kussen.)
Weelde Zoete Liefde! zal ik 't niet doen?
Lust Neen, zy heeft het my belooft. | |||||
[pagina 15]
| |||||
Weelde Ziet eens hoe de myne stygert!
Lust Is de myne dan slap?
Liefde Stil lieve mannetjes, gy zult beiden een beurt hebben; gy weet dat Liefde onverzadelyk is; ik moet maar vooraf onderzoeken wie de eerste moet wezen (zy bevoelt beider speeltuig). Weelde ligt aan de beurt; zyn kleintje is op 't uiterste. Kom, hier is een zacht plekje. (zich met Weelde nedervleijende; zy zien tevens Wellust en Dartelheid bezig zyn).
Weelde Hoe is 't Wellust.
Wellust Om te sterven van genoegen.
Dartelheid Toe, lieven wellust! toe! leid u niet af.
Liefde Gy ook niet, zoete Weelde; toe, kruip zoo diep als gy kunt komen.
Lust Ik wenschte dat gy een van tweeën al gedaan had; het is al te verdrietig, zoo twee paar te gelyk te zien zalig wezen, en zelf niets te krijgen.
Tederheid (die wegens haar stand achter een boom, en wegens de drift van Weelde, Lust en Liefde niet gezien is geworden, snelt met opene armen naar Lust toe, en kust hem op zyn buik met veel vuurs) Neen, lieve lust, gy moet geen verdriet hebben; in een gelukkig oord moet ieder gelukkig wezen.
Lust (met verrukking) Hoe! beminnelyke Tederheid! mag ik u dus buiten party vinden! welk een geluk!
Tederheid Ik heb my zoo even met Wellust vermaakt; thans ziet gy is hy met Dartelheid aan den gang; wel nu, een vrouwtje als tederheid behoeft daarom niet te blyven staan: neen! wy moeten, zoo lang wy jong zyn, de zaligheid die ons geschonken is, genieten. Kom, laten wy ons onder den lommeryksten boom nedervleijen. (Zy vat de kleine Lust, en geleid by denzelve den groote naar achteren van het tooneel, alwaar zy zich neervleijen, en terstond hunne woelingen beginnen. Onder het bezig zyn van de vier partijen, hoort men nu van de eene, dan van de andere, allerleie wellustige uitboezemingen, ten blyke dat elk in de hoogste geneugtens deeld. Partijen zich verzadigd hebbende, reizen, de een voor en de andere na, op, en verzamelen zich by elkanderen)
Wellust Vrienden en vriendinnen! dat is een regt aangenaam zomerpartytje geweest! Laten wy nu de verlorene krachten, door een frischen maaltyd herstellen, hier op dezelfde plaats, alwaar Natuur ons zoo veel zaligheid heeft geschonken; laten wy ondervinden dat zy ons ook nog andere genoegens heeft voorbereid; laten wy op nieuw ons zelve bewyzen, dat zy ons volmaakt gelukkig heeft doen worden. - Beminnelyke vrouwtjes! haal de voorraad van vruchten die gy nog hebt, en breng alle onze kindertjes mede: maar eerst nog eens onderling gekust. (De mans kussen de vrouwen op buik, borsten en mond; de vrouwen doen het de mans. Hiermede bezig zynde, komen vele kinderen aangeloopen, gillende en schreeuwende.) | |||||
[pagina 16]
| |||||
Vijfde toneelDe vorige, Kinders
(De kinderen maken een vervaard geschreeuw van help! help! wonderlyke beesten! en dergelyke, waarop de ouden versteld staan)
Wellust Wat deert u kinderen?
Een Kind Och! zulke rare beesten!
Een ander kind Ze staan in een hol ding op 't water!
Een derde kind Neen! ze komen eruit op 't land!
Een vierde kind; (omziende) Och! och! daar zyn ze al! | |||||
Zesde toneelDe vorigen, Beschaving, (met haar gevolg)
Beschaving 't Is hier lang genoeg in de natuurstaat geleeft, en u met de redelooze dieren gelyk gesteld! - Gy zyt menschen! toont menschen te wezen. (Zy raakt ieder met een tooverroedje aan: terstond steekt elk in enge klederen, en staat in de styfste houding.)
Tederheid (benaauwd) O Wat komt ons over! waar zyn myn borstjes! tusschen myn dyen is ook alles weg!
Liefde (mede benaauwd.) Ik voel er ook niets.
Dartelheid (als de anderen) Ik zie de lieve kleintjes van de man almede niet!
De mans (te gelyk) Wy zyn rampzaalig geworden! Dat yselyk gedrocht.....
Beschaving Scheld my niet, ik maak u gelukkig.
Weelde (vergeefsche pooging doende om zich te verroeren, schreijende) Zal ik zoo kunnen gelukkig wezen! ik kan my niet bewegen. (Dit een en ander kan naar genoegen gerekt worden.)
Beschaving (tegen zyn gevolg) Ieder betrachtte zyn pligt, en hervorme deze natuurmenschen tot beschaafde wezens, geschikt om in maatschappy te leven, zoo als ik de maatschappyen der menschen gevormd heb. (Het gevolg gaat uit elkanderen, en tikken met hun toverroedjes, de natuurmenschen en kinderen in 't hondert weg: hierop worden dezen geheel andere wezens. -Twee der kinderen gaan aan 't vechten.- De eene der mannen makt een beweging om van achteren in een der vrouwen te komen. - Een der vrouwen tracht een zwaren boom uit den grond te rukken.- Twee mans gaan by elkander leggen also zy man en vrouw waren. - Een kind rukt een ander kind den hoed af en snelt er mede weg. -Eenen vrouw neemt een zwaren boomtak die op den grond ligt op, en slaat er een andere der vrouwen, verradelyk mede op de hersens, zoo dat zy dood nedervalt. -Een der mans grypt een kind, en teistert het op de onbarmhartigste wyze. - De twee overige vrouwen ontlasten elkanderen met de vingers. - Hoe meer bewyzen van bedorven te zyn hier gegeven worden, hoe beter intusschen staat Beschaving en haar stoet om alles te lagchen.) | |||||
[pagina 17]
| |||||
Pornografische poëzieDe dartele natuur diende in de 18e eeuw vaker ter erotische inspiratie. Volgens de auteur van de dichtbundel Het reukwerk van Venus (1750-1752) komt in de lente immers de zon in de ram te staan: een sterrenbeeld dat door hitsigheid de vochten van de wintertijd in mens en dier verteert. Het bloed wordt warmer en dunner, stroomt daardoor harder, waardoor de lust opgewekt wordt. In het veld kan men de effecten hiervan makkelijk bespeuren: ‘De musch, een geil, en hitsig dier,
Besprong zyn wyfje met een swier,
Wel tien of dertien werven’
Kortom: de lente is de geijkte tijd om ‘in het klavergroentje rollen met een nimfje, haar de rode mond kussen en de blanke borstjes, door wellust aangedreven’. Het Reukwerk van Venus, zynde een verzameling van koddige snakerytjes, zeldzame voorvallen, en uitmuntende Puntdichten (Gedrukt op het eiland der Verliefden) werd geschreven door ene ‘O’ die het boek opdraagt ‘aan mynen zeer waaren vriend G.v.C.J’, omdat ze samen zo veel plezier gehad hebben met de liefde, en met roken en drinken in de Hollandse speelhuizen. In het voorwoord schrijft de auteur dat hij ‘geen geringe Liefhebber van het beminnelyk geslacht’ is, hetgeen uit deze bundel genoeglijk mag blijken. Als rechtenstudent te Utrecht had hij zijn oren en ogen opengehouden: in plaats van te studeren verzamelde hij ‘deze snakerytjes van de Heeren Studenten’. Op zijn landgoed ‘aan den vermakelyken Rynstroom’ stelde hij uiteindelijk deze bundel samen. De auteur geeft de lezer ook advies in welke traditie hij deze bundel geplaatst ziet: ‘Gy kunt dit boekje voegen by de werken van Fockenborg, Overbeek, van Huls, van Van Rusting en anderen’. Deze dichters van de tweede helft van de 17e en eerste helft van de 18e eeuw worden doorgaans als ‘burlesk’ getypeerd: satirische, anti-idealistische poëten die - vaak in navolging van de Franse dichter Paul Scarron - op lichtvoetige en scabreuze wijze allerlei hoogstaande thema's aansnijden of juist dichten over meer aardse zaken als muziek maken, roken, drinken, stront en scheten en de lichamelijke liefde. De opdracht van Het Reukwerk van Venus sluit dan ook af in burleske traditie met een versje waarin de auteur zijn ‘papieren kind’ aanbeveelt aan zijn vriend: ‘Maar egter, zoo't uw mogt verveelen
Dat 'k evenwel niet denken wil,
Zoo volgt myn raad, en houd u stil
Gy gaat des avonds altoos schyten,
Wilt dan het kind aan stukken ryten,
En veegt daarmee uw agter poort,
Dog zagtjes dat het niemand hoort,
Gy kunt 'er ook uw vrouw van geven,
Uw dogter, zoon, uw Nigten, Neeven
Ja alle, die aan kakken vrind,
Deeld die mee van 't papiere kind’
De raad om de gepubliceerde bundel te recycleren als wc-papier was rond 1750 een burleske must geworden: een dergelijke dichtbundel kon simpelweg niet zonder denigrerende en satirische beoordelingen van het eigen werk. Hoe scabreuzer hoe grappiger lijkt de studentenleus geweest te zijn:
‘Ai my! Myn Neus die jeukt, zei Pieter van der mat. Daar's raad voor zei zyn Wyf, kom steekt hem in myn gat.’ | |||||
[pagina 18]
| |||||
De Utrechtse studenten laten hun burleske voorgangers echter achter wanneer de aandacht meer en meer verschuift naar het lichamelijke, naar de seks. Bijvoorbeeld in ‘Kaatje met haar 17 Galanten’, over een meisje dat verschillende minnaars uittest, waarvan Keesje toch de beste blijkt te zijn: ‘Dan streelt, dan kust, dan likt hy my uit al zyn
macht,
Ja nog van desen nagt, zo vatte hy myn preutje,
En zei myn lieve Kaat dat is een aardig kneukje,
Dat is een aardig dink, hy nam se in syn hand,
En ziet in korten tyd zoo was ik in den brand.
Kees was ook even zoo gestelt als ik. Hy wagte
Niet lang, maar deet het my van onderen zeer
zagte,
Hy drukte my de borst, en kuste mynen mond,
En zoo met een stiet hy zyn D.... in myn K...!
Hy deet het andermaal, ja ook ten derden maalen,
En meer ik kan den vreucht in geenen deel
verhaalen,
Die hy en ik genoot, al was het maar op stroo,
In 't kort Kees die verstaat de kunst in Folio,
En daarom is hy ook alleen myn uitgelezen.
Ik scheep de zestien af, die scheyt ik in haar
weesen,
Die schyt ik op haar kop, die zyk ik in den baard,
En minne Kees alleen om zynen ruygen staart.’
En van pornografisch weer terug naar grappig in een medisch-plastisch gedichtje: ‘Zoo een Maagd haar Kittelaartje
Niet wil staan gelyk het staartje
Van een jonge flukse vent
Weet dan zeker en gewis,
Dat zy gansch geen Maagd meer is.
Zoo gy in de K... der Vrouwen
Gansch geen plooyen, rimpels Vouwen
Of het minste kreukje ziet
Weet dan zeeker en gewis
Dat zy gansch geen Maagd meer is.
Zoo gy aan het vrouwen scheetje
Onder aan het klynste spleetje
Niet verscheide vliesjes vind
Weet dan zeeker en gewis
Dat zy gansch geen Maagd meer is.
Zoo de lippen en de haaren
Slap zyn als gebrooke snaaren
En maar hangen als een lap
Weet dan zeeker en gewis
Dat zy gansch geen Maagd meer is.’
Op de grens tussen grap, pornografie en maatschappijkritiek bevinden zich ook de talloze antikatholieke anekdotes. Bijvoorbeeld: een niet al te snuggere boer vertelt bij de biecht dat hij laatst tijdens de mis onder het altaar zijn ‘minnelust geboedt met eene zoete non’. ‘O, riep de paap, wat zonden! Wat gruwelen, wat kwaad, wat vreselyke schand! De duyvel heeft u toen wel aan zyn snoer gebonden, En tusschen u en haar heeft het helsche vuur gebrand. Ja Heeroom, zei de Leek, dit vat gy, want in 't krouwen, Kon zy haar klooster K... en gat niet stille houwer’ Of: Waartoe dienen de Kloppen en Begijnen? ‘Niet anders als tot tyd verdryf,
Want schoon zy nog zoo heilig schynen,
Zoo zyn se echter tot geryf
Der Paapen, en der kloosterlingen’
Pornografie en religie stonden natuurlijk op gespannen voet met elkaar: seks heeft eeuwenlang | |||||
[pagina 19]
| |||||
[pagina 20]
| |||||
als effectief middel gediend om de kerk in haar blootje te zetten en diezelfde kerk probeerde middels censuur greep te krijgen op de productie van obscene werken. Dat dit soort antikatholieke porno vreemde vormen aan kon nemen, kan blijken uit de Historische print- en dicht-tafereelen van Jan-Baptist Girard en Juffrou Maria Catharina Cadiere (1725). Dit werk maakt onderdeel uit van een grote groep croniques scandaleuses, geschreven naar aanleiding van een katholiek schandaal. De Franse jezuïet Jan Baptist Girard zou namelijk begin jaren '20 misbruik hebben gemaakt van de goedgelovigheid van zijn leerlinge Cadiere en haar onder voorwendsel van religieuze begeleiding zwanger hebben gemaakt. De Historische print- en dicht-tafereelen speelt op dit schandaal in door in een reeks van afbeeldingen en begeleidende gedichten het verhaal van de schandelijke verleiding uit de doeken te doen. Het resultaat is een merkwaardige combinatie van religieuze verontwaardiging en pornografische verlustiging. ‘De paap geeft zich over aan 't begin der
minnepret
Flus zag hy 't agterste, nu moet hy 't voorste
voelen,
En hunkert om in 't eind zyn heeten brand te
koelen.
Cathrinaas boezem neigt, zy zweert hem van zich
af,
En vloet de striemen noch van zyne geezelstraf.
Hoe meer zy woelt, en hem zyn voorneem wil
beletten,
Hoe hy zich krachtiger daar tegen komt te zetten
Haar lichaam schoon van stant, haar
welgeschappe leên
Haar ronde dyen, en zo veel bekoorlykheên,
Als hy hier ziet, en raakt, met oogen, en met
vingren
Doen hem te heviger op 't helsch genoot
verslingeren
[...]
Hier ziet gy 't schelmstuk, daar den snooden
Jezuiet
Dus lang heeft nagetragt. De zedigheid verbied
Op zulk een Tafereel een kuisch gezigt te vesten
Cadiere geeft zich zelve aan 't Paters lust ten
besten,
Maar hoe? en op wat wys? Zy legt in zwymenis,
Een kwaal waar van ze in 't kort wel meer
bestreeden is
Derhalven niet in staat de guiterij te weeren.
Nu kan den guil, den schelm, zyn uiterste
begeeren
Tot walgens toe voldoen.’
Het moralistisch motto van ‘dat vervloekte helsche tafereel’ komt hierna lichtelijk hypocriet over: ‘Die de duivel of zijn moêr slegts heeft te vriend, gemakkelijk in de hel kan komen, dit verdient dien afgeregten guit’. Vroegmoderne pornografie kon op alle fronten ingezet worden om kritiek te leveren op bestaande normen en waarden, instanties en geloven; er werd filosofische pornografie geschreven, atheïstische, amorele, materialistische, politieke enzovoorts. Wat veel van deze vroegmoderne pornografie bindt is de lol die de pornografen gehad lijken te hebben in het schrijven van dit soort werk en vooral: in het verzinnen van zo veel mogelijk omschrijvingen voor de daad en daaromtrent. Voor de liefhebbers is hier als afsluiting een rijtje met voorbeelden uit diverse Nederlandse 17e- en 18e-eeuwse pornoromans opgenomen. | |||||
[pagina 21]
| |||||
De daad en daaromtrentVerboden vruchten eten
Soppen op eens anders ketel
De wolvendans spelen (‘te weten met de staart
tusschen de benen’)
Kittelen ter plaatse daar zij niet krabben kan
Op de ketel soppen
Van het melkkoetje trekken
De poort inkomen
Een paardje berijden
Op het leer raken
Van de onmeedogende staande koorts afhelpen
Zich van zijn overtollige humeuren ontlasten
Zijn kanarie in een kous doen vliegen
Overwinnaar blijven in het Venuspark
Tot ridder van de kouseband geslagen
Knik knik knelis huis spelen
Zijn paardje in haar rivier doen wateren
Met haar kooien
Voelen waar haar benen vast zitten
Bij een kamerjuffer kooien
Neutekraken met een zet
Haar rok of wacht verstellen
Haar kousen stoppen
Haar rokslijf naaien
Haar pimpeltje vol laten schenken
Het spek wegkrijgen
Een neutje van 't lankje of pitje in laten spelen
Naar de spijkerdoos tasten
Het vet van de ketel schuimen
Aan de aardakker peuzelen en peuteren,
Van Duinkerken ten Haring varen
Haar napje ophouden
Laten berechten bij de Bommelse maat
Haar trouwtje verkwakkelen, of haar maagdom
verhoetelen
Peuzelen van de huwelijksnoot
Zijn eerwaardigheid in haar nonnelijkheid
plaatsen
De oude totebel krijgt een end worst op haar
verroeste rooster
De dans doen
Blindelings in een modderpoel kruipen
In conjunctie treden
Aan het spit steken
Haar onvolmaaktheid laten vervullen
De zoete liefdesvruchten genieten
| |||||
HoerenVenusdiertjes
Goede smullemarullen
Kluifkanissen
Charmante karonje
Worsthoorn
Piekenschuurster
Twee-beendepaard
Geneesters van de staande koorts
Een dragonder of zadel voor alle paarden
Spaanse muilezels: als men een stro haar onder
de staart kittelt, zo slaan ze achteruit.
Verantwoording De volgende edities zijn gebruikt:
|
|