De opgehangene(ca. 1840)–Anoniem Opgehangene, De– Auteursrechtvrij Vorige [pagina 1] [p. 1] De opgehangene. Een jongmensch had zich opgehangen, Aan een boom in het Muiderwoud, Om een meisje met roode wangen, Waar hij dolgraag mee was getrouwd, Een man die daar voorbij kwam dwalen, Sprak: hij ademt nog, dus geen nood, Ik ga gauw een diender halen, De man is wellicht nog niet dood! De agent komt nu spoedig, Hijgend, met een roode kleur, En verteld het geval weemoedig, Aan mijnheer de inspecteur, Een jongmensch heeft zich opgehangen, Nog zoo jong, 't ongeluk is groot, Om een meisje met roode wangen, De man is moog'lijk nog niet dood. De Inspecteur draait nu aan zijn snorren, En zegt daarna onverwacht: Zalig hij, die zonder morren, 't Leed zijns naasten trouw verzacht, Heeft die man zich opgehangen, 't Is mijn sectie niet, sakkerloot, Ga naar de chef met roode wangen, De man is wellicht nog niet dood. [pagina 2] [p. 2] De menschlievende Commissaris, Gaat er heen, nu, dat was zijn plicht. Hij ziet daadlijk waar 't gevaar is, En schreeuwt met een vuurrood gezicht Een jongmensch heeft zich opgehangen. Doch het heeft wellicht nog geen nood, Snij hem af, dat is mijn verlangen, De man is wellicht nog niet dood, Naar het bosch richtte elk zijn schreden, daar een ieder graag kijken wou, En het touw werd nu doorgesneden, Maar het lijk zag al leelijk blauw, daaromheen staan ze als houten klaasen, 'n Oudje sprak: Och, sakkerloot, Er moet lucht in zijn mond geblazen, Hij is hoop ik nog niet dood. Menig vriend dacht: Je zoo te mollen, Is toch een zonderling besluit! Maar het meisje schreeuwde als een dolle: 'k doe het ook. ik stap maar uit. Maar de ouders schreeuwde luid, Spraken plechtig, en zeer ontdaan, Laten wij maar het touw verdeelen, dat brengt geluk en voorspoed aan. Vorige