Onze Eeuw. Jaargang 17
(1917)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |
De kinderwetten en hare toepassing
| |
[pagina 96]
| |
een ander deel door - onder zekere waarborgen en onder contrôle van rijksambtenaren - de opvoeding aan particulieren of besturen van gestichten toe te vertrouwen. Maar behalve op te voeden viel er ook te corrigeeren, te straffen en deze taak viel in hoofdzaak ten deel aan de Tuchtscholen, al is daarbij het paedagogisch element natuurlijk geenszins uitgesloten. Waar men met de Kinderwetten, althans hier te lande, een geheel nieuw terrein betrad, waar de geheele regeling van de behandeling van jeugdige personen zoo diep ingrijpt in het sociale leven spreekt het van zelf, dat men niet dadelijk het beste, het meest doeltreffende vond, temeer daar de krachtig oplevende belangstelling voor en de studie van het kind voortdurend nieuwe denkbeelden en opvattingen deden geboren worden. Zooals bekend is berusten de Kinderwetten in hoofdzaak op de volgende beginselen. Ontzetting of ontheffing van de ouderlijke macht, waar dit noodig wordt geacht. Behalve mannen kunnen ook vrouwen en vereenigingen, stichtingen of instellingen tot voogden, de ouderlijke macht uitoefenende, benoemd worden. Tuchtschool op verzoek van ouders of voogden. Deze maatregel, de zoogenaamde ‘correction paternelle’, wordt toegepast wanneer de ouders of voogd gewichtige redenen van misnoegen heeft over het gedrag van de(n) minderjarige; de opneming kan duren tot het 21ste jaar. Tuchtschool als straf voor een misdrijf, begaan door een persoon beneden 18 jaar of ook wanneer de vervolgde binnen twee jaar vóór het plegen eener overtreding onherroepelijk aan eenig strafbaar feit is schuldig verklaard als straf voor die overtreding. Voorts tuchtschool als straf indien de overtreding oplevert: baldadigheid, openbare dronkenschap, bedelarij, landlooperij, dierenkwelling enz. en de vervolgde binnen de laatste twee jaren eenmaal wegens een dezer overtredingen of eenig misdrijf is schuldig verklaard. Dwangopvoeding. In geval van misdrijf, onder zekere omstandigheden (zie hieronder). | |
[pagina 97]
| |
Gevangenisstraf. Bij de dwangopvoeding te ondergaan na beëindiging der voorziening in de opvoeding, in geval van misdrijf, of van overtreding onder verzwarende omstandigheden. In het algemeen geldt de regel, dat strafrechtelijk een minderjarige boven de 18 jaar, die eenig strafbaar feit begaat, met een meerderjarige wordt gelijkgesteld. De hoofdstraffen voor jeugdige personen zijn, behalve plaatsing in een tuchtschool, geldboete en berisping, al dan niet gepaard met voorwaardelijke tuchtschoolstraf. Voorts kan de rechter bevelen dat de schuldige ter beschikking van de Regeering zal worden gesteld zonder toepassing van eenige straf; in dit geval wordt dwangopvoeding toegepast, hetzij in een Rijksopvoedingsgesticht, hetzij in een particulier gesticht. De ter beschikking stelling kan al dan niet in verbinding met voorwaardelijke gevangenisstraf worden uitgesproken. Dan kent onze wet nog de subsidiaire plaatsing in een tuchtschool, ter vervanging van geldboete, en de verbeurdverklaring; voorts het instituut der voorwaardelijke tuchtschoolstraf. Ten slotte kan een jeugdig persoon beneden 16 jaar op last van den rechter aan zijn ouders of voogd worden teruggegeven zonder toepassing van eenige straf. Wanneer de delinquent boven de 16 jaar is, kunnen ook de gewone, op volwassenen toepasselijke straffen (behalve hechtenis) worden opgelegd.
Uit bovenstaand overzicht blijkt dus dat de keuze der ter beschikking staande maatregelen rijkelijk groot is. Bij de bepaling van den te nemen maatregel heeft de rechter met allerlei omstandigheden rekening te houden en, wil hij zijn taak ten minste conscientieus vervullen, vooreerst de doeltreffendheid van den te nemen maatregel te beoordeelen n.l. op welke wijze de knaap of het meisje op de beste wijze terecht gebracht kan worden en voorts te letten op de juridische eischen: leeftijd, bepaalde gronden of feiten en recidive. | |
[pagina 98]
| |
Meer en meer dringt het tot ons door dat de jeugd tusschen 10 en 16 jaar een allerbelangrijksten factor vormt in het geheele sociale leven. In het begin van 1916 hield de Duitsche ‘Zentrale für Jugendfürsorge’ te Berlijn in de groote zittingszaal van het Pruisische Heerenhuis een vergadering, waarin besproken werd de vraag of het mogelijk zou zijn de toenemende verwaarloozing van jeugdige knapen tegen te gaan. Men schrijft deze verergering toe, vooreerst aan het verminderde toezicht maar ten deele ook aan afstomping van het gevoel, gevolg van den oorlog. Reeds zijn van staats- en gemeentewege tal van voorschriften enz. gegeven om het euvel te bestrijden. Hoewel straatschenderij in de Berlijnsche steden veel minder voorkomt dan bij ons, blijkt daarentegen uit de statistiek dat het aantal misdrijven door jeugdige personen begaan in 1915Ga naar voetnoot1) ongeveer 70% meer bedroeg dan in 1914; het grootste aandeel in deze vermeerdering wordt geleverd door knapen tusschen 12 en 14 jaar. Deze cijfers geven te denken! Bij ons zijn de toestanden natuurlijk geheel anders. Wel zijn tal van onderwijzers en huisvaders gemobiliseerd, maar over het algemeen kan men zeggen dat de nadeelige invloed hiervan op de jeugd niet overwegend groot is. De oorlogs-psychose, in Duitschland zoo machtig ingrijpend, heeft te onzent alleen in de eerste maanden van den grooten krijg op de jeugdige gemoederen invloed uitgeoefend maar is geleidelijk verminderd en thans zoo goed als verdwenen. Toch zijn in dezen tijd bij ons de toestanden niet | |
[pagina 99]
| |
gunstig. Voor vele knapen bestaat geen middel dat verworpen wordt om geld machtig te worden voor cigaretten, bioscoopbezoek en snoepen. Het aanlokkelijke smokkelen in vele streken van ons land door de bevolking - en niet alleen in de laagste klassen daarvan - meer als een (zeer voordeelige) tak van sport, dan als een strafbare handeling beschouwd brengt tal van knapen en meisjes in aanraking met de justitie. Andere jeugdige personen, die in enkele takken van bedrijf, waar hard gewerkt wordt, hooge loonen verdienen, komen hierdoor tot allerlei uitspattingen. Prikkellectuur en stuiverromans dragen er mede toe bij om daarvoor vatbare jeugdige gemoederen tot het plegen van overtredingen en misdrijven op te wekken. De Tucht-Unie en de Bioscoopverordeningen trachten in de goede richting te werken, maar het succes is tot heden nog maar matig. In het jaarverslag van Pro Juventute te Rotterdam over 1915 wordt opgemerkt dat de hoofdoorzaken van de criminaliteit der jeugd dezelfde blijven en dat gebrek aan geschikte speelplaatsen daarbij een groote rol speelt. De kinderen gaan door het straatslenteren over tot misdadigheid. Aangedrongen wordt op het stichten van een kinderbibliotheek en kinderleeszalen; ook wordt geklaagd over de weder toenemende straatbedelarij, in die mate dat door den Hoofdcommissaris van Politie in overleg met Pro Juventute daartegen plannen tot beteugeling werden beraamd en uitgevoerd. Van verschillende zijden worden middelen aan de hand gedaan om aan de toenemende bandeloosheid paal en perk te stellen. De een wil de gemeentelijke politie meer macht geven om onmiddellijk krachtig te kunnen optreden, wanneer zij ongerechtigheden ziet begaan (onder de bestaande verhoudingen zijn de dienaren van politie officieel machteloos). Een ander eischt kort en snel recht benevens toepassing van lijfstraffen op jeugdige overtreders en misdadigers, een derde wijt de schuld aan het slappe en onverschillige optreden van onderwijzers, godsdienstleeraars enz. Een vierde zoekt de fout in den aard van ons volk dat | |
[pagina 100]
| |
zich niet wil laten ringelooren, en zich bij voorbaat geprikkeld voelt door het optreden, zij het ook met den meesten tact en binnen de grenzen van hun bevoegdheid, van ambtenaren, wier vervelende bazigheid hun onnoodig toeschijnt. Dat ook vele volwassenen doortrokken zijn van den geest van verzet, van zich niet storen aan, van neiging tot negeeren van bepalingen in het algemeen belang gegeven, bewijst, dat de zelftucht, gevolg van zelfopvoeding, dikwijls ontbreekt. ‘Meer en meer gaat men inzien dat de jeugdige delinquenten niet alleen een zeer bijzondere categorie van misdadigers zijn, maar veeleer in de meeste gevallen niet eens met den naam misdadiger in den gewonen zin des woords kunnen bestempeld worden, dat de grens die tusschen het misdadige en het niet-misdadige kind wordt getrokken, eigenlijk zoo heel dikwijls willekeurig is, dat misdadigheid bij een kind in zoo heel veel gevallen het bijna onmiddellijk gevolg is van verwaarloozing, of althans aan een gebrekkige opvoeding te wijten is en dat dus bij de behandeling der misdadige jeugd veelal meer aan hare bescherming en opvoeding dan aan hare bestraffing moet gedacht worden. Zeker, misdadige en verwaarloosde kinderen kunnen en mogen niet op ééne lijn gesteld worden, maar het vraagstuk der verwaarloosde en dat der misdadige jeugd vertoonen in zoo menigerlei opzichten punten van overeenkomst, beider oplossing moet zoo dikwijls in dezelfde richting gezocht worden, dat beide te samen eigenlijk als één groot probleem moeten beschouwd worden........ Het kind, dat de strafwet heeft overtreden, wordt hoe langer hoe minder beschouwd als een misdadiger, die in de eerste plaats gestraft, doch als een kind, dat vóór alles geholpen moet worden en welks behandeling, ook daar waar straf vereischt is, niet alleen in graad, maar ook in aard algeheel van die van volwassen misdadigers moet verschillen’Ga naar voetnoot1). | |
[pagina 101]
| |
Eenigen tijd geleden heeft de Minister van Binnenlandsche zaken als vrucht van overleg met de Tucht-Unie tot de Districts-schoolopzieners een circulaire gericht met de uitnoodiging tot het nemen van maatregelen ter bestrijding der tuchteloosheid door middel van de school. In de daarop gevoegde vergadering van de Tucht-Unie werd door den algemeenen secretaris, den heer J. Kleefstra, betoogd dat verbetering in de algemeene leiding van het volk slechts verwacht kan worden van strenge, karaktervolle opvoeding in gezin en school. De opvoeding van de jeugd is de eerste plicht van de gemeenschap, de plicht dien zij zoo goed mogelijk moet vervullen. Vrijbuiterij, baldadigheid, straatschenderij enz. onder de jeugd heerschen nog steeds. De politie is daar, om te waken tegen het kwade, de school om op te wekken tot het goede. In Zwitserland, in het kanton Génève, bestaat een schoolreglement waarvan de invoering in ons land wenschelijk zou zijn. De voorzitter, de heer P. Otto, wees er op, dat er verschijnselen van tuchteloosheid bestaan, die niet te wijten zijn aan den vrijheidszin van ons volk, zooals veelal beweerd wordt, maar enkel aan gebrekkige leiding, waaraan de school het hare moet doen. Ook een der andere sprekers wees op het gemis aan zelftucht, aan zelfbedwang, ook bij de ouders en andere leiders. In het algemeen zullen de school, de politie en de ouders moeten samenwerken om de tuchteloosheid te bestrijden; alleen dan kan wat bereikt worden. Terwijl het natuurlijk van het hoogste belang is om alles in het werk te stellen ten einde de jeugdige personen van het besef te doordringen dat nagelaten moet worden wat door de wet verboden is, niet alleen omdat het verboden is, maar omdat het verkeerd is, om hun gevoel voor orde en betamelijkheid bij te brengen, zullen naast dit preventief optreden tevens repressieve maatregelen, die straffend werken, noodig zijn. Tot nu toe is het aan den gewonen strafrechter over- | |
[pagina 102]
| |
gelaten te beslissen welke maatregelen moeten worden toegepast en het behoeft geen betoog hoe verbazend moeilijk het is ten opzichte van jeugdige personen juist dat middel te kiezen, hetwelk het meest waarschijnlijk tot hun verbetering zal leiden. Een verkeerde keuze kan verslechterend in plaats van verbeterend werken, een jeugdig menschenleven voor goed doen verloren gaan. In art. 1002 van het Wetb. v. Strafvordering wordt den rechtercommissaris opgedragen ten opzichte van jeugdige personen beneden 18 jaar zooveel mogelijk inlichtingen in te winnen omtrent de opvoeding, het karakter, de ontwikkeling en het doorgaand gedrag van den beklaagde, ook door het hooren van getuigen, die hem door de ouders of den voogd van den beklaagde zijn opgegeven. Voor alles moet men trachten te ontdekken of het kind uit zichzelf, dus als uitvloeisel van karakter, natuurlijke neigingen en aangeboren eigenschappen het verkeerde doet, in weerwil van gunstig milieu en goede opvoeding, dan wel of de slechte omstandigheden, waaronder het tot nu toe geleefd heeft, de vermoedelijke oorzaak van zijn slecht gedrag zijn. ‘In al die gevallen is het punt van uitgang dat er een kind terecht gebracht moet worden.’ (v. Hamel.) Erkend moet worden, dat in dit opzicht veel gedaan wordt, al is het ideaal nog lang niet bereikt. De meeste leden van het Openbaar Ministerie doen meer of minder nauwkeurig onderzoek naar het verleden van den jeugdigen beklaagde. Pro Juventute geeft advies omtrent milieu enz., de ouders worden gehoord, kortom, de rechter of rechtbank krijgt in de meeste gevallen een vrij duidelijk beeld van den beklaagde. Maar helaas! er zijn ook tal van gevallen waarin een strafmaatregel wordt toegepast, die als absoluut verkeerd moet worden beschouwd, gewoonlijk als gevolg van de omstandigheid, dat de rechter niet voldoende is ingelicht omtrent het verleden en het milieu van den betrokkene. Vooral geldt dit voor plaatsing in de Tuchtscholen. Van groot nut blijken te zijn de in enkele plaatsen | |
[pagina 103]
| |
van ons land opgerichte of als zoodanig dienstdoende observatiehuizen (o.a. te Groningen, Arnhem, Amsterdam en elders. Ook te Rotterdam zal er een komen.) Vooreerst is het immers niet wenschelijk dat jeugdige personen, in afwachting van hun plaatsing in een Tuchtschool, korter of langer tijd in een Huis van Bewaring worden ondergebracht. Voorts is het noodzakelijk dat er inrichtingen bestaan, ‘waar zoo noodig, onmiddellijk een krachtiger tuchtmiddel kan worden toegepast, dan waarover vereenigingen die zich met gezinsverpleging belasten, thans beschikken’Ga naar voetnoot1). Plaatsing van regeeringspupillen, in de observatieafdeeling van een Rijksopvoedingsgesticht treft geen doel; de gezinsverpleging wordt voor zeer geruimen tijd onderbroken, terwijl de verlangde tuchtmaatregel niet wordt toegepast. Voogdij- en vrije pupillen kunnen langs civielrechterlijken weg in een Tuchtschool worden geplaatst. Pro Juventute (Rotterdam) klaagt er echter over, dat de daaraan verbonden formaliteiten zóóveel tijd vorderen, dat de plaatsing wel nimmer als straf voor een ernstig geval van verzet of wangedrag kan gelden en stelt voor door wetswijziging mogelijk te maken dat deze plaatsing voor voogdijkinderen geschiedt op voorstel van de betrokken vereeniging, in overleg met voogdijraad en Officier van Justitie (of President van de rechtbank). Voor Regeeringskinderen zou mogelijk moeten zijn het ondergaan eener straf in een R.O.G. in overleg met den Directeur dezer inrichting. De Tuchtschool heeft in zeker opzicht een tweeledig karakter. Vooreerst is het een strafgesticht ‘bestemd voor jeugdige personen die niet zedelijk verdorven, verwilderd of verwaarloosd zijn, doch bij welke wegens hunne tuchteloosheid en weerbarstigheid, wegens hun gebrek aan gevoel voor behoorlijke orde in de samenleving een krachtige | |
[pagina 104]
| |
reactie gewenscht is....... Houdt het gepleegde feit verband met ernstige abnormaliteit, slechte opvoeding of huiselijke wanorde, dan is voor die gevallen de Tuchtschool niet bestemd’Ga naar voetnoot1). In de tweede plaats is de Tuchtschool een paedagogische inrichting voor gezonde kinderen. Ziekelijke en defecte personen hooren er niet thuis. Toch blijkt uit tal van ondoelmatige vonnissen, dat bovenstaande beginselen dikwijls miskend worden, dat jongens in de Tuchtschool worden geplaatst, die in een Rijksopvoedingsgesticht thuis behooren. Blijkbaar is de rechtbank, die het vonnis velde, dan niet voldoende ingelicht geweest omtrent den knaap zelf, zijn verleden, het milieu waaruit hij afkomstig is enz. Er is een neiging ontstaan om het verschil van karakter tusschen Tuchtschool en Rijksopvoedingsgesticht meer en meer weg te doezelen, wat zeker te betreuren valt. Op zwakzinnige en achterlijke jongens heeft verblijf in de Tuchtschool zoo goed als geen invloed. In het gesticht de Kruisberg bij Doetinchem is een afdeeling voor zwakzinnigen en daar behooren deze knapen thuis. Wat de psychopaten betreft, de inrichtingen voor psychopaten onder kinderen zijn nog weinig in getal. Zooals bekend is hebben de psychopaten-ontwerpen van wet van 28 Maart 1911 niet verder dan tot een algemeene bespreking geleid. Te Rotterdam is een medisch-paedagogisch instituut opgericht door de vereeniging ‘Zoekt het Verlorene’, naar het model van het Psychopatenheim van prof. Ziehen te Berlijn. Jongens, die kleine of groote diefstallen begaan hebben, zwervers en chronische spijbelaars worden hier opgenomen, wanneer zij degeneratieverschijnselen vertoonen of erfelijk belast zijn. Van zekere zijde is wel eens beweerd dat de Tuchtschool niet die resultaten heeft opgeleverd, welke men er van verwachtte. Al moge ook de inrichting enz. dezer instellingen enkele gebreken bezitten, ik meen dat deze | |
[pagina 105]
| |
teleurstelling - zoo zij inderdaad bestaat - voor een groot deel moet worden toegeschreven aan minder doelmatige vonnissen en vooral ook aan het feit dat plaatsing in de Tuchtschool als straf toegepast wordt op jeugdige personen, die er niet thuis behooren. De plaatselijke afdeeling van Pro Juventute adviseert, na een onderzoek te hebben ingesteld naar den delinquent, zijn milieu, verleden, enz. welke maatregel behoort te worden toegepast. Het jaarverslag van P.J. (Rotterdam) verklaart dat tuchtschoolstraf beslist niet werd geadviseerd voor delinquenten, die al veel op hun kerfstok hebben of die uit een bepaald slechte omgeving kwamen. Inderdaad echter zijn er enkele gevallen waarin tuchtschoolplaatsing werd geadviseerd als zijnde de minst slechte toe te passen maatregel. Zeer toe te juichen lijkt mij een andere methode, welker toepassing naar ik meen in het voornemen der Regeering ligt. De parketten zullen gewezen worden op de wenschelijkheid om, nadat de instructie gesloten is, het geheele dossier naar den directeur van een Tuchtschool ter kennisneming te zenden, ten einde diens advies te vragen of plaatsing in een Tuchtschool, dan wel een andere maatregel in het belang van den jeugdigen beklaagde moet worden geachtGa naar voetnoot1). ‘....Zoolang de tuchtschoolstraf nog veelal wordt beschouwd als een geschikte straf voor die jeugdige delinquenten, voor wie men eene jarenlange verwijdering uit hunne omgeving nu toch eigenlijk wel wat al te streng vindt, zonder dat op het milieu, waaruit het kind komt, wordt gelet en zij dus ook wordt toegepast op kinderen, voor wie eene gevoelige straf veel minder noodzakelijk is, dan eene onttrekking, voor langen tijd misschien aan de hen omringende invloeden, zoolang zullen ook de mislukkingen van gewezen tuchtscholieren nog wel legio blijven. De Tuchtschool is nu eenmaal niet bestemd | |
[pagina 106]
| |
voor die kinderen, wier antecedenten of wier milieu redelijkerwijze niet kunnen doen verwachten, dat een tuchtschoolverblijf van hoogstens één jaar effect zal hebben’Ga naar voetnoot1). Cijfers en statistieken zeggen te dezer zake zoo weinig positiefs. Zegt men dat in zeker tijdperk in de tuchtscholen een percentage X recidivisten is voorgekomen, dan bewijst dit natuurlijk volstrekt niet dat al de overigen zich goed gedragen hebben, na hun ontslag uit de Tuchtschool. Omgekeerd zegt het weinig dat van een bepaald aantal ontslagen tuchtscholieren een zeker tamelijk groot percentage in herhaling is vervallen, wanneer men dit als motief tegen de inrichting enz. van de Tuchtscholen wil gebruiken. Wenschelijk ware het indien evenals een voorwaardelijke tuchtschoolstraf ook een voorwaardelijk ontslag uit de Tuchtschool kon worden toegepast. Maar in beide gevallen behoort het kind niet aan zijn lot te worden overgelaten, niet alleen passief te worden afgewacht of het zich soms aan eenig vergrijp schuldig maakt, in welk geval de justistie onmiddellijk weer haar kracht doet gevoelen, neen men late het kind vrij, maar steune het waar noodig, houde het steeds in het oog en make het den zwakke niet te moeielijk om, waar de wil tot het goede bestaat, niet af te dwalen. Niet alle verleiding kan worden uit den weg genomen, maar men trachte te voorkomen dat de verzoeking plotseling en op min gunstige oogenblikken te sterk worde! De instelling der reclasseering zal in de toekomst voor de ontslagen tuchtscholieren veel goeds kunnen doen. De tijd is nog niet gekomen om hierover reeds een oordeel uit te spreken.
Erkend moet worden dat men onwillekeurig aan een te zacht régime denkt, wanneer men verneemt dat de 4e klasse ‘bestemd voor opvoeding van hen, die zich in de 2e klasse aan voortgezet wangedrag schuldig maken’ in de Tuchtscholen in werkelijkheid niet bestaat of liever | |
[pagina 107]
| |
niet in toepassing is gebracht. Maar men vergete niet dat de Tuchtschool ook nog straffen en zelfs zware kent om onwilligen tot hun plicht te brengen en dat het verblijfin de Tuchtschool op zichzelf toch zeker voor de meeste jeugdige personen - vooral het verblijf in de eerste klasse - als een vrij zware straf is te beschouwen, althans voor de meer normale naturen. De strengste vorm van straf voor jeugdige personen is plaatsing in een Tuchtschool en wordt toegepast ‘wanneer door eenvoudige tuchtmiddelen, met behoud evenwel van de voor ieder kind onmisbare leiding en opvoeding, het besef van zijn verantwoordelijkheid kan worden opgewekt of gesterkt’. (Memorie v. Toelichting). Een geheel ander karakter draagt echter de dwangopvoeding, die, althans officieel, geen straf is. Deze behoort te worden toegepast wanneer het karakter en de inborst van het kind of wel zijn omgeving in den ruimsten zin, van dien aard zijn, dat zij het onvermijdelijk ten ondergang moeten voeren. Langdurige en stelselmatige opvoeding, aangepast aan de bijzondere gebreken van den verpleegde, is hier dus het aangewezen middel tot behoud. In het eerste geval hebben wij dus de correctie van hem, die door een of andere bijzondere oorzaak van het goede pad is afgeweken en van wien men verwacht dat hij na een min of meer lange en krachtige toepassing van het tuchtmiddel er weer op zal terugkeeren. In het tweede een streven naar algeheele vervorming van den zwakke, voor wien allerlei oorzaken inwendige, zoowel als uitwendige, er toe meewerken om hem ten verderve te voeren, oorzaken die, werd op hem tuchtschoolstraf toegepast, onmiddellijk na zijn ontslag weer op hem zouden inwerken. In de praktijk wordt dit verschil helaas nog maar al te dikwijls uit het oog verloren en de gevolgen hiervan doen zich dan ook gevoelen.
Wordt de zoogenaamde correction paternelle toegepast, d.w.z. plaatsing in de Tuchtschool op verzoek van ouders of voogden, dan wordt hierbij in het vonnis een maximum | |
[pagina 108]
| |
duur van het verblijf aangegeven. De ouders of voogd kan ten allen tijde zelfstandig den termijn verkorten en het kind van de Tuchtschool terugnemen. Deze maatregel, hoe goed ook bedoeld, brengt in de praktijk mede dat onverstandige ouders hiervan gebruik maken, ten nadeele van het kind, indirect ook van henzelven. Ook de Minister van Justitie kan ten allen tijde, indien verblijf in de Tuchtschool overbodig geacht wordt, of de lichamelijke of geestelijke toestand van het kind een langer verblijf ongewenscht maakt, tot ontslag overgaan. Te betreuren valt het daarentegen dat onze strafwet niet toelaat aan jeugdige personen een verblijf in de Tuchtschool voor onbepaalden tijd, onder zekere beperkende bepalingen natuurlijk, als straf op te leggen. Tal van malen komt het voor dat de duur van het in het vonnis bepaalde verblijf te kort of te lang blijkt, dat men liever 1 of 3 maanden dan 2 maanden had moeten opleggen. Prof. van Hamel zegt: ‘In Frankrijk, waar de “correction paternelle” niet zelden wordt toegepast, is de ondervinding dat ondeugden als luiheid, ongehoorzaamheid en gemeenheid, niet door de opname gedurende eenige weken of zelfs eenige maanden verbeteren, en voor de toestanden in ons land geldt in dit opzicht vrij wel hetzelfde. Correction paternelle voor den tijd van 3 maanden heeft in den regel weinig of geen nut. Beter ware het den duur van het verblijf op een jaar maximum te stellen, met eventueele vermindering wanneer het blijkt dat een korter verblijf voldoende is. Maar dan is het tevens noodig, dat den directeur van de Tuchtschool meer gegevens omtrent den knaap zelf, zijn verleden, milieu enz., verschaft worden, dan thans gewoonlijk het geval is. Het komt toch herhaaldelijk voor dat de directeur niets anders ontvangt dan de beschikking waarbij de plaatsing wordt gelast en zelf c.q. met behulp van den betrokken geestelijke de zoo dringend noodige gegevens moet trachten in te winnen.’ Ook in de gevallen, waarin tuchtschool als straf wordt opgelegd, ware het wenschelijk den duur van het verblijf te kunnen verkorten of verlengen. Zoo is b.v. een vonnis | |
[pagina 109]
| |
van 14 dagen tuchtschool wegens diefstal in de meeste gevallen ondoelmatig. Het instituut der voorwaardelijke veroordeeling is in dit opzicht een stap in de goede richting.
De duur van de correction paternelle is, in verband met den leeftijd, beperkt tot zekere maximaGa naar voetnoot1), die echter in bepaalde gevallen kunnen worden verlengd. Volgens de Memorie van Toelichting op art. 357 B.W. is de bedoeling van de correction paternelle het kind een meer menschkundige en strengere leiding te geven dan waartoe de ouders in staat zijn; strenge tucht, menschkundige opvoeding en goede leiding is hetgeen hij noodig heeft. Een rijksinrichting is het middel om het kind die betere opvoeding te verschaffen. Het verblijf in de Tuchtschool moet dienen om te voorkomen dat de knaap onder dwangopvoeding moet worden geplaatst, dat hij als (jeugdig) misdadiger met den strafrechter in aanraking zal komen. Daarom is het zeker te betreuren dat voor deze gevallen van opvoeding - want hierop komt het verblijf in de Tuchtschool toch in hoofdzaak neer - een grens aan den duur van het verblijf is gesteld. Juist voor deze verpleegden ware een onbepaald vonnis verkieselijk. Eerst na zekeren tijd toch kan worden uitgemaakt of langer verblijf en voor hoe lang noodig moet worden geacht. En hieruit volgt vanzel dat de eenige persoon die hieromtrent met kennis van zaken adviseeren kan, de directeur van de Tuchtschool is (na met de onderwijzers en beambten gepleegd overleg). De geheele indeeling van duur, verschillend voor onder en boven 14 jaar, kan mede gerust vervallen. Voor de toepassing der ‘correction paternelle’ zijn uitsluitend bestemd de Tuchtscholen. Toch ware het m.i. beter als ook de ‘correction paternelle’ in zekere gevallen | |
[pagina 110]
| |
ook in een rijksopvoedingsgesticht kon worden toegepast op verzoek van ouders of voogden, juist op grond van het bovenvermeldeGa naar voetnoot1). Een enkele opmerking moge hier haar plaats vinden voor wat betreft de kinderwetten ten opzichte van jeugdige militairen. Volgens de bestaande jurisprudentie zijn de kinderwetten ook van toepassing op deze soort jongelieden (v.gl. Art. 91 Wetb. v. Strafrecht), mede ten aanzien van militaire delicten. Voor jongens tusschen 16 en 18 jaar heeft de rechter de keuze tusschen plaatsing in een burgerlijke strafinrichting b.v. een Tuchtschool of in een militaire, de (Militaire) Tuchtklasse te Hoorn. Ik meen dat ook voor deze jonge personen in elk geval plaatsing in een burgerlijke inrichting moet geschieden; het militair zijn behoort voor zulke jeugdige menschen niet van zooveel invloed te zijn, dat het een algemeene toepassing der kinderwetten beletGa naar voetnoot2). Veroordeeling van militairen beneden den 16 jarigen-leeftijd komt bij ons slechts zeer sporadisch voor. De reorganisatie der Tuchtscholen, op 1 November 1916 ingevoerd, heeft verscheidene veranderingen ten goede aangebracht. Vooreerst het breken met de uniformiteit van bestemming van de verschillende tuchtscholen voor jongens. Thans is die te Nijmegen uitsluitend bestemd voor knapen beneden den schoolplichtigen (i.c. 14-jarigen) leeftijd; daar zal in hoofdzaak schoolonderwijs, ook in slöjd gegeven worden. De scholen te Haren en te Velsen zijn bestemd voor oudere jongens, die voor een ambacht - smeden of timmeren - worden opgeleid. Voor jongens boven den leeftijd van 14 jaar, die bereids in land- en tuinbouwbedrijf werkzaam waren of voor wie de beoefening daarvan wen- | |
[pagina 111]
| |
schelijk is, is de Tuchtschool te Ginneken aangewezen. De vroegere toestand, waarbij zich jongens van 9-18 jaar in elk der gestichten bevonden, moet inderdaad hoogst ongunstig genoemd worden; al waren ook zooveel mogelijk maatregelen getroffen om contact tusschen de verpleegden onderling te vermijden. Voor de oudere knapen is intensieve, inspannende, degelijke arbeid bepaald noodig en het tot nu toe gevolgde stelsel van bezighouden en voorbereidend vakonderricht bepaald onvoldoende en nadeelig.
Aan de Tuchtschool te Nijmegen is tevens een zoogenaamde Strafklasse verbonden voor recidivisten alsmede voor jongens (boven 14 jaar) die daartoe, onder goedkeuring van den Minister van Justitie, in aanmerking worden gebracht. De verpleegden dezer klasse brengen hun geheele verblijf in afzondering door, behoudens de uren waarop gearbeid wordt (matten maken, tuinarbeid, gestichtsdienst) en waarop school- gymnastiek- of godsdienstonderwijs gegeven wordt. Ook de nieuw aangekomenen dezer strafklasse worden gedurende ten hoogste een maand in afzondering gehouden. De opzet is het régime in de Tuchtscholen in het algemeen te verscherpen, ten einde de vrees voor tuchtschoolstraf te verhoogen en in het bijzonder de strafklasse effect te doen sorteeren. Vooral voor hen die in deze klasse geplaatst zijn, zal een zeer streng régime gelden; veelvuldige lichaamsoefeningen (drill) en arbeid zullen hun voornaamste bezigheden zijn. Afgewacht moet nog worden of het gewenschte doel werkelijk zal worden bereikt.
Zooals hierboven reeds is aangestipt ben ook ik van meening dat meer en intensiever lichaamsbeweging, vooral voor de grootere jongens, beslist noodig is. Alleen de 3de of belooningsklasse maakt een paar uur per week een wandeling buiten het gesticht; de overigen missen vrijwel elke beweging van eenig belang en dat juist op een leeftijd waarin het lichaam zoo groote behoefte heeft aan loopen, gebruik van de armen, kortom van actieve spierbeweging | |
[pagina 112]
| |
in den ruimsten zin. Een goed geleide, krachtige drill zal aan dit gemis zeker ten goede komen en beletten, dat de knapen lui, vadsig en ongeschikt tot arbeiden worden. Dat de oudere jongens, vooral de recidivisten, flink en ingespannen moeten arbeiden is een maatregel, die zeer valt toe te juichen en in dit opzicht moet het régime zeker streng zijn. Maar op welke wijze valt overigens de tuchtschoolstraf afschrikwekkend te maken? Toch zeker niet door ruw toespreken, veelvuldig straffen, plagen met verveling, met onaangenamen, geestdoodenden arbeid e.d.g. Wij moeten in het oog houden dat de verpleegde na korter of langer tijd in de maatschappij zal terugkeeren, zoo mogelijk als een beter, flinker, moreel hooger staand mensch. Er moet voor gezorgd worden het doel niet voorbij te streven, niet alle energie in den knaap te dooden, maar hem lust voor den arbeid bij te brengen en hem te doen gevoelen dat de door hem tot nu toe bewandelde weg de verkeerde is. Wat de bevolking der strafklasse aangaat, het komt mij twijfelachtig voor dat een directeur eener Tuchtschool er spoedig toe zal overgaan een zijner verpleegden voor plaatsing in deze klasse voor te dragen, m.a.w. te bekennen, dat hij zich niet in staat acht hem behoorlijk tot zijn plicht te brengen. En wat de recidivisten betreft, er zijn natuurlijk knapen, die, ongevoelig voor de reeds ondergane tuchtschoolstraf, zich voor de tweede maal een vonnis op den hals halen. Maar dan doet zich tevens de vraag voor: is het vroeger ondergane vonnis wel juist geweest wat aard en duur der straf aangaat? Bovendien, de recidivist heeft in zeer weinig gevallen het bewustzijn dat hij in de strafklasse zal worden geplaatst, in nog veel minder gevallen eenig idee hoe hij daar behandeld zal worden; dit bemerkt hij pas, als hij erin geplaatst is. En men vergete niet dat dikwijls zeer geruime tijd verloopt tusschen het eerste en het tweede vonnis en dat bovendien beide strafbare feiten overtredingen van betrekkelijk onschuldigen aard kunnen zijn. | |
[pagina 113]
| |
Mij dunkt dat zich meermalen gevallen zullen voordoen waarin aan den Minister van Justitie behoort te worden voorgesteld een ‘recidivist’ niet in de strafklasse te plaatsen.
Erkend moet worden dat met onhandelbare individuen van 16-18 jaar weinig valt te beginnen in de gewone klassen van een Tuchtschool. Evenals onder militairen bestaan er opgeschoten knapen, die ongevoelig zijn voor cachotstraffen, plaatsing op water en brood e.d.g., die zich verzetten, goederen vernielen, het personeel beleedigen en zelfs trachten te mishandelen, omdat het hun nu eenmaal niet kan schelen, wat er van komt, om te laten zien, dat ze wel durven, dat men hen niet klein krijgen zal, dat ze ‘maling’ hebben aan orders, reglementen en voorschriften. Natuurlijk kunnen dergelijke personen niet in de schoolgemeenschap worden geduld; ze geven daar een slecht voorbeeld en ondermijnen de discipline; meer krachtige maatregelen zijn tegen hen beslist noodig. Daarentegen lijkt het mij zeer verkeerd dat jongens (smokkelaars!) met een opeenhooping van vonnissen b.v. twee jaar in de strafklasse kunnen worden geplaatst. Het wettelijk maximum van één jaar wordt hierdoor ook ernstig overschreden. Een enkel woord over de wijze waarop de tuchtschoolstraf wordt ten uitvoer gelegd. Zij, die nieuw in het gesticht komen, worden aanvankelijk in afzondering geplaatst, de 1ste klasse. De duur van deze afzondering is van omstandigheden (leeftijd, gedrag enz.) afhankelijk. Ten einde echter voor hen die slechts korten tijd (1 maand) in de school verblijven, het verblijf tot een gevoeligen maatregel te maken, is voorgeschreven, dat zij dien tijd geheel in afzondering, in den regel althans, doorbrengen. De afzondering geschiedt in een vrij ruim dag- en nachtverblijf met daaraan verbonden kleine, open ruimte (tuintje). Aan hen wordt hoofdelijk onderwijs gegeven. Het verblijf in de eerste klasse gewent de jongens aan orde, tucht en stipte gehoorzaamzaamheid en dient om hen als het ware geschikt te maken voor het verblijf in de 2de klasse (gemeenschap). | |
[pagina 114]
| |
Volgens de meening der godsdienstleeraren oefent het verblijf in de 1ste klasse grooten invloed uit op de betere gevoelens der verpleegden en wordt deze maatregel door de geestelijken zeer op prijs gesteld. Ik voor mij geloof dat deze bepaling (aanvankelijke afzondering) niet zoo gunstig werkt als men zich wel voorstelt. Niet te ontkennen valt dat verreweg de meeste jongens de eerste dagen van hun verblijf in het afzonderingslokaal sterk onder den indruk zijn. De geheel vreemde omgeving, de gestichtskeuring, het bad, het haarknippen, het weinig vroolijke vertrek, de eenzaamheid, het aan de buitenwereld onttrokken zijn, dit alles verbijstert den knaap. Men krijgt van hem den indruk van een gevangen vogel, zoo juist in een kooi gezet. En de vergelijking gaat ook verder op. Evenals de vogel is hij eerst verstomd van verbazing, van niet begrijpen. Maar evenals deze na eenigen tijd aan zijn kerker tracht te ontkomen, zoo treedt ook bij sommige verpleegden na korter of langer tijd reactie op en komt de oude ‘Frechheit’ weer boven. Lang duurt dit echter niet en past hij zich aan zijn toestand aan, terwijl het bezoek van directeur, geestelijke en onderwijzers, het hem opgedragen werk en de godsdienstoefening de noodige afwisseling geven. Echter komt het me voor dat, vooral voor nog jeugdige kinderen, de afzondering zeer drukkend werkt en toch de indruk er van, na het overgaan in de 2de klasse, door de veerkracht de jeugd eigen, weer gauw verloren gaat. Ook Prof. Simons keurt de mogelijkheid af, dat zeer jonge kinderen een maand in afzondering kunnen doorbrengenGa naar voetnoot1). Nu weet ik wel dat zij die jonger zijn dan 10 jaar en anderen, voor wie afzondering niet geschikt blijkt, deze verlaten zoo spoedig de hygiënische eischen dit vorderen. Ook kan de gestichtsgeneesheer een voorstel doen om den normalen termijn van een maand te doen verkorten en dit komt dan ook dikwijls voor. Toch blijft het bovenstaande in het algemeen van kracht. Ik moet echter al dadelijk hieraan toevoegen, dat ik voor het thans gevolgde systeem | |
[pagina 115]
| |
geen beter in de plaats zou kunnen geven en alleen eenige wijzigingen in het absolute afzonderingsysteem der 1ste klasse zou willen aanbrengen. Iets dergelijks geldt voor het verbod van spreken. Waar men jongens, dikwijls met aangeboren slechte neigingen, uit allerlei milieu's en met ergerlijke dingen bekend, bijeen heeft, moet het natuurlijk noodzakelijk geacht worden, dat de een den ander niet bederft, dat geen complotjes gesmeed kunnen worden enz. Bovendien moet niet uit het oog worden verloren dat de Tuchtschool in de eerste plaats strafinrichting is. Toch geeft het zien van die klasse zwijgend etende, leerende, lezende, schrijvende, loopende jongens iets beklemmends. Vooral jonge kinderen hebben behoefte aan lucht, licht, afleiding en vroolijkheid en hoezeer de beambten welwillend, vriendelijk, hartelijk zelfs met de verpleegden omgaan, de levenslust wordt er min of meer ingeboet.
Aan het eind van mijn beschouwingen gekomen, wil ik er aan toevoegen dat, behalve verschillende wijzigingen in de toepassing der Kinderwetten, mij bovenal wenschelijk lijkt, te breken met de wijze waarop thans de kinderzaken behandeld worden m.a.w. om in te voeren speciale kinderrechters en tevens een afzonderlijke wijze van strafvordering waar het jeugdige personen geldt. In het begin van dit jaar sprak een Amerikaan, de heer Ben B. Lindsey voor de Juridische faculteit van het Amsterdamsch Studentencorps over het onderwerp: ‘Mijn werk als kinderrechter’. De spreker behandelde geen algemeenheden, doch in hoofdzaak concrete gevallen, hem in zijn zestienjarige praktijk voorgekomen. Zonder nu al te groote waarde te hechten aan het trust-and-honour systeem of zelfs maar te willen aannemen, dat de bijna ideaal mooie gevallen van eerlijke, betrouwbare en berouwvolle knapen tot een algemeen stelsel zouden kunnen worden opgevoerd, moet erkend worden dat de bereikte resultaten met een bijzondere rechtspraak over kinderen en speciale kinderrechters hoogst gunstig zijn te noemen. | |
[pagina 116]
| |
Inderdaad behooren ook in ons land speciale kinderrechters hoe eer hoe beter te worden ingevoerd, wil men de Kinderwetten volledig en goed tot haar recht doen komen. In het reeds vroeger genoemde academisch proefschrift ‘Kinderrechtbanken’ wordt een krachtig pleidooi voor de invoering hiervan gehouden. In verscheidene landen bestaan zij reeds, hetzij krachtens wettelijk voorschrift, hetzij krachtens in de praktijk getroffen regelingen. In andere staten zijn wetsontwerpen te dezer zake gemaakt. Vooral de Vereenigde Staten van N. Amerika met zijn Juvenile Courts zijn ons reeds lang geleden en op voortreffelijke wijze voorgegaan. Vooreerst dient een geheel afzonderlijke berechting van jeugdige personen te worden ingevoerd, waarbij men als basis behoort te nemen dat het hier kinderen geldt en hiervan uitgaande het (straf-)proces behoort op te bouwen. Tot nu toe heeft de wetgever zich er toe bepaald in het gewone strafproces eenige wijzingen aan te brengen om het op jeugdige personen toepasselijk te maken. Maar onafscheidelijk hiermede verbonden is de noodzakelijkheid om den gewonen strafrechter te vervangen door een specialen kinderrechter. Men is halverwege blijven staan. Na de wijziging van de militaire strafrechtspraak is men, bij de benoeming van de presidenten der krijgsraden, blijkbaar van de meening uitgegaan, dat een jurist, goed bekend met het burgerlijk recht, handelsrecht of zelfs eenig burgerlijk strafrecht de aangewezen persoon is om militairen, die aan een afzonderlijk materieel zoowel als formeel strafrecht onderworpen zijn, en die in zeer bijzondere en van de gewone maatschappij afwijkende omstandigheden verkeeren, te berechten, ook al is hij ten eenenmale onbekend met militaire verhoudingen en toestanden. Het zou uiterst verkeerd zijn, wanneer men bij het benoemen van kinderrechters een soortgelijke fout beging. De kinderrechter behoort natuurlijk een bekwaam jurist te zijn, maar vóór alles iemand, die liefde voor het kind bezit, het begrijpt en kent, die wars van formaliteiten en strakke begrippen, een helderen blik heeft op de oor- | |
[pagina 117]
| |
zaken die het kind tot zijn verkeerdheden gebracht hebben, die geen moeite ontziet om zich een zoo duidelijk mogelijk beeld van den knaap of het meisje te vormen, die op grond van kennis, ervaring en inzicht weet, wanneer, voor hoe lang en hoe hij straffen moet, wanneer opvoeden op zijn plaats is, wanneer vermanen en berispen gewenscht moet worden geacht, die maatregelen neemt om de opgelegde straf of de wijze van opvoeden naar behoefte te wijzigen, te verkorten of te verlengen, die hetzij zelf, hetzij door geschikte krachten, het kind, voorwaardelijk of onvoorwaardelijk aan de maatschappij teruggegeven, weet te leiden, te steunen, te beschermen en voor weder terugvallen tot het kwade te behoeden. Hij behoort te zijn niet de schrikwekkende gerechtigheid, maar de plaatsvervanger van den idealen vader, die ‘de roede niet spaart’ waar dit noodig is, maar tevens de vaderlijke vriend, de raadsman, de helper die den gevallene weer opricht, en hem, die dieper dreigt te vallen, de hand tot hulp reikt. |
|