Breed monument voor een smalle mens. De Du Perron-biografie van Kees Snoek
Volgens een gangbare opvatting zijn er grof gezegd twee soorten biografieën. De eerste, waarbij het de biograaf vooral te doen is om verbanden te leggen, interpretatieve hypotheses te formuleren en deze - met wisselend succes - aan de feiten te toetsen, is meer verwant aan het essay. Terecht of ten onrechte wordt deze variant vaker als ‘de Franse weg’ van de biografie gezien, en de briljante levensbeschrijving van Cocteau door Claude Arnaud uit 2003 bewijst dat het genre nog met verve beoefend wordt. Bij de tweede soort concentreert de biograaf zich op het achterhalen, verifiëren en ordenen van feiten; ten opzichte van interpretaties stelt hij zich eerder terughoudend op.
In de programmatische inleiding tot zijn E. du Perron. Het leven van een smalle mens kiest Kees Snoek onomwonden voor deze laatste soort. Daarmee geeft hij duidelijk aan wat de lezer van dit in meer dan één betekenis monumentale werk mag verwachten. ‘Deze biografie,’ stelt hij, ‘is geschreven met de hartstocht van een historicus en comparatist’, en met een voortdurende aandacht voor ‘de interactie tussen een individu en zijn omgeving’. Dit ‘dialectische model’ van de biografie, dat Snoek al eerder in De Indische jaren van E. du Perron toepaste, is zíjn antwoord op Dresdens waarschuwing tegen ‘psychologisch reductionisme’. Snoek deelt Dresdens scepsis ten opzichte van psychologische duiding; met instemming citeert hij diens uitspraak dat van een biograaf geëist mag worden ‘dat hij het leven van zijn held niet verklaart, maar de kring van onzekerheid, van onbepaaldheid, van raadselachtigheid, die het in werkelijkheid had, ook in de biografie handhaaft.’ Na lezing van die 1.200 bladzijden levensverhaal en notenapparaat denk ik dat het Snoek zeker gelukt is dit mysterie te handhaven, misschien nog meer dan hij zelf denkt. Dit geeft deze meer dan grondige studie, waarin ongeveer alles wat er over Du Perron te weten valt is ondergebracht, een paradoxale bekoring. Toch zullen minder wetenschappelijk aangelegde lezers af en toe betreuren dat de biograaf, om zijn eigen woorden maar te citeren, zichzelf voortdurend verboden heeft ‘de complete freudiaanse terminologie los [te] laten op [zijn] onderwerp’.
Het valt waarschijnlijk niet mee om de biograaf te zijn van een autobiograaf. De bij een schrijver toch altijd problematische relatie tussen leven en werk wordt in het geval van Du Perron wel duizelingwekkend ingewikkeld. Het biografische verhaal is al eens een keer door de hoofdpersoon zelf geschreven, met grote overtuigingskracht maar zonder dat de auteur verantwoording hoefde af te leggen van zijn behandeling van de stof. Zo komt men in deze biografie Het land van herkomst, Du Perrons grote autobiografische roman, op twee manieren tegen: als bron en als studieobject. In Deel 1, ‘Jeugd in Indië’, komt een goed deel van de informatie uit de roman zelf: voor feiten uit deze periode bestaat er vaak nauwelijks een andere bron. In latere fases van Du Perrons leven kan de roman veel gemakkelijker kritisch vergeleken worden met andere documenten - brieven, dagboekfragmenten, getuigenissen van derden. Aan het einde van Deel 2 en het begin van Deel 3 wordt het perspectief zelfs omgedraaid: hier reconstrueert Snoek de ontstaansgeschiedenis van de roman in de jaren 1932-1935 aan de hand van andere bronnen en laat dan zien hoe historische feiten en persoonlijke ervaringen hun weg vinden naar de literaire ‘herschepping’.
Toch weet Snoek zelfs in het relaas van Du Perrons Indische jeugd de roman als bron aardig aan te vullen met gegevens die hij uit de toenmalige koloniale pers heeft weten op te duikelen. Dit levert niet alleen veel achtergrondinformatie op, maar ook een paar pittoreske verhalen, over de moord op Fientje de Feniks (waarvan de verslagen zo bepalend zouden zijn voor Eddy's ontwikkeling als puber), of de aanraking van het gezin Du Perron met de jeugdige oplichtster Marietje van Oordt.
Hier ligt de voornaamste merite van deze biografie. De auteur heeft gedurende meer dan vijftien jaar indrukwekkend speurwerk verricht. Hij heeft de tot dan toe nog onbekende brieven van Du Perron aan zijn jeugdliefdes Clairette Petrucci en Julia Duboux, en aan zijn vriend uit Montmartre, de schilder Pedro Creixams, in handen weten te krijgen; ook de briefwisseling met de Engelse studente Evelyn Blackett, een kortstondige vlam van de schrijver, heeft Snoek voor het eerst kunnen gebruiken. Hiermee is de periode 1922-1929 in Du Perrons leven eindelijk goed in kaart gebracht en kon van bepaalde jaren voor het eerst een betrouwbare chronologie worden vastgesteld.