| |
| |
| |
Liefhebbers van de schijn
Amateurtoneel in Nederland en Vlaanderen
Jos Nijhof
werd geboren in Borne in 1952. Studeerde Nederlandse taal- en letterkunde aan de R.U. Leiden. Is leraar Nederlands in het voortgezet onderwijs. Publiceerde ‘Gerard Reve. Werther Nieland’ (1990) en ‘A. Koolhaas. Vanwege een tere huid’ (1991), analyses en samenvattingen van literaire werken. Hij schreef theaterkritieken in dag- en weekbladen en publiceerde artikelen in de ‘Achtergerkroniek’ en ‘Bzzlletin’. Verder schrijft hij regelmatig over theater in ‘Ons Erfdeel’, ‘Septentrion’ en ‘The Low Countries’.
Adres: Berkenkade 14, NL-2351 NB Leiderdorp
De fameuze speurneuzen van Frans Vlaskop, maar ook Eindspel van Samuel Beckett; Wat doen we met tante? van Philip King, maar ook Adam in ballingschap van Joost van den Vondel - als er één opvallend kenmerk is van het amateurtoneel in Nederland en Vlaanderen, dan is het diversiteit.
Het komt voor dat de leden van een actieve buurtvereniging op een dag bedenken hoe aardig het misschien zou zijn bij het eerstvolgende jubileum een stuk op de planken te zetten. Ideeën worden omgezet in daden, de voorstelling wordt een succes, en de kans is groot dat er een jaarlijkse traditie ontstaat van toneel voor verenigingsleden, familie, vrienden en buren. Meestal is er maar één voorstelling, bij voorkeur iets eenvoudigs in het luchtige genre, in een ongedwongen huiskamersfeer, met niet te vergeten een verloting in de pauze en stijldansen na afloop. Ik heb meegemaakt hoe op zo'n avond een oudere acteur - omdat zijn rol dat voorschreef - achter elkaar een paar borrels moest wegwerken en hoe een deel van het publiek - merkwaardig genoeg vooral het vrouwelijk deel - hem daarbij luidkeels aanmoedigde: ‘Ja, toe maar Joop, je lust er nog wel eentje!’
In dit artikel wil ik een overzicht geven van het amateurtoneel in Nederland en Vlaanderen, toegespitst op twee steden. Omdat ik de situatie ter plaatse goed ken, heb ik voor Nederland Leiden gekozen: een Zuid-Hollandse provinciestad, met een oude universiteit, ongeveer 117.000 inwoners. En als Vlaamse pendant Leuven: een Brabantse provinciestad, eveneens met een lange universitaire traditie en ongeveer 89.000 inwoners. Voor inzicht in de Leuvense situatie ben ik dank verschuldigd aan mijn informant Francis Ringelé, theaterprogrammator in het Cultuurcentrum aldaar en in zijn vrije tijd enthousiast amateurtoneelspeler en -regisseur.
| |
| |
‘Baeto’ (1998) door Het Arsenaal, Leiden. Regie Ruud Wessels - Foto Arno Massee.
| |
Liefhebberij en ambitie
Het toneel dat kleur moet geven aan een feestelijke avond, maar dat zelfs het plaatselijke dagblad niet haalt, hooguit de gratis huis-aan-huis krant: dat is slechts één kant van het verhaal. Want er is ook een andere kant: dat van het amateurtoneel - als je dat dan nog zo mag noemen - met veel grotere aspiraties. Dat bijvoorbeeld begint met een stel jonge mensen die hun passie niet via de officiële toneelscholen kunnen of willen volgen, en die elkaar tegenkomen bij een deeltijdopleiding voor amateurtheater. Die een gezelschap oprichten dat professioneel aan de slag gaat - waarbij de leden drie dagen per week aan een voorstelling werken en de rest van de week in hun levensonderhoud trachten te voorzien. De groep heeft een fijne neus voor aantrekkelijk repertoire en op hetzelfde hoge niveau worden per seizoen twee tot vier kleine-zaal producties uitgebracht.
Dat ongeveer is de geschiedenis van Het Arsenaal, opgericht in 1992, een gezelschap dat wellicht het enige professionele stadsgezelschap van Leiden had kunnen worden, maar dat uiteindelijk door gebrek aan belangstelling, aan continuïteit en vooral aan geld die ambitie niet waar kon maken. Gedenkwaardig zijn de zomervoorstellingen die de groep maakte in de Leidse Burcht: Lucifer, naar Vondel (1997), dat evenals Baeto, naar Hooft (1998), en het oorspronkelijke OntZ (1999) vele honderden bezoekers trok. Na OntZ koesterde de groep grootse plannen om door te gaan, maar in het voorjaar van 2000 bleek de energie opgebrand, vooral bij de regisseur van de Burcht-producties, en werd een adempauze ingelast die nog altijd voortduurt.
| |
| |
Aan dit artikel ligt in eerste instantie mijn eigen betrokkenheid bij het amateurtoneel ten grondslag. Sinds 1993 ben ik artistiek leider van de Leidse groep Al Dente, bestaande uit oud-leerlingen van het Visser 't Hooft Lyceum, variërend in leeftijd van 20 tot 35 jaar. Een paar jaar nadat ik mijn vijftienjarige loopbaan als regisseur van het schooltoneel had beëindigd, werd ik door enkele oud-tonelisten benaderd met de vraag of ik er wellicht voor voelde weer ‘iets’ op te starten. Van het een kwam het ander, en inmiddels is Al Dente een vertrouwde naam in het Leidse circuit. Met het voorrecht van een gratis repetitieruimte in het schoolgebouw en als thuisbasis een klein vlakke vloer-theater - De Ware Liefde - in diezelfde school. Hoogtepunten uit het Al Dente-oeuvre zijn een eigentijdse versie van Vondels Jozef in Dothan (1995) en een cabaretesk divertissement op basis van Stijloefeningen van Raymond Queneau (2000).
Voor wie betrokken is bij Al Dente betekent ‘toneel maken’ in de eerste plaats een geweldige hobby waarvoor men graag één avond in de week opoffert. Thuis worden teksten geleerd, in de periode voorafgaand aan de voorstellingen zijn er misschien drie of vier repetities per week, zo nodig wordt er een enkele vakantiedag opgenomen - maar dan is de koek op. De leden zijn fulltime verpleegkundige, student psychologie of leraar Nederlands, en in al die drukke levens is het realiseren van één productie per jaar het hoogst haalbare en de beste garantie om te blijven voortbestaan.
Het heen en weer geslingerd worden tussen liefhebberij en ambitie is kenmerkend voor vrijwel iedereen die betrokken is bij het, laten we zeggen ‘serieuze’ amateurtoneel. Tijd, geld, mankracht - dat wil zeggen: het gebrek daaraan het zijn slechts enkele van de vele factoren die de doorgroei naar een hoger niveau blokkeren. De erkenning van het amateurtoneel als een zelfstandige kunstvorm waarbinnen méér gebeurt dan het zinloos nabootsen van het beroepstoneel heeft in het verleden weliswaar geleid tot belangrijke initiatieven om de niet-professionals een zekere status te bezorgen, maar er is toch altijd een vrij scherpe scheidslijn gebleven tussen het ‘echte’ toneel en de toneelbeoefening door amateurs. Juist de genoemde diversiteit lijkt mij debet aan het onzuivere beeld dat het begrip ‘amateurtoneel’ bij menigeen oproept. Het cliché van ‘De Deurdouwers spelen Bertus wil een kerstpakket’ ontneemt in zekere zin het zicht op wat er - wel degelijk - aan kwaliteit geproduceerd wordt.
| |
Organisatie en financiën
In Nederland is de Nederlandse Vereniging voor Amateurtheater (NVA) de centrale belangenorganisatie voor het amateurtheater, met afdelingen op provinciaal en grootstedelijk niveau. Tot haar belangrijkste taken rekent de NVA het geven van advies op het gebied van repertoirekeuze en techniek, het voorzien
| |
| |
‘Jozef in Dothan’ (1995) door Toneelgroep Al Dente, Leiden. Regie Jos Nijhof - Foto Gerben Grimberg.
in diverse verzekeringen, en het op aanvraag toedelen van onderscheidingen bij jubilea en bijzondere verdiensten. De geschiedenis van de NVA begint eind jaren zestig, wanneer een aantal ‘zuilen’ zich verenigt om het amateurtoneel in Nederland op een hoger plan te tillen. Er wordt een repertoirebibliotheek opgezet, er komen scholingsmogelijkheden en er worden provinciale toneelconsulenten aangesteld. Door een voortschrijdend proces van decentralisatie blijkt de vereniging zichzelf halverwege de jaren tachtig min of meer overbodig te hebben gemaakt. Pas in 1997 wordt een afgeslankte organisatievorm gevonden die inspeelt op de nieuwe ontwikkelingen. Momenteel probeert de NVA met zo'n zeventig vrijwilligers de belangen van haar circa tweeduizend leden zo goed mogelijk te behartigen.
In de Cultuurnota 2001-2004 is door staatssecretaris Rick van der Ploeg geld en ruimte gecreëerd voor een instelling die de ondersteuning en de ontwikkeling van het amateurtheater in Nederland in de meest brede zin verzorgt. Die instelling, Theaterwerk NL, wil in de komende jaren verschillende projecten realiseren en, in samenwerking met de NVA, het totale pakket van diensten inzichtelijker en toegankelijker maken. De mogelijkheden van het internet zullen daarin ongetwijfeld een rol gaan spelen. Nu al is waarneembaar hoe door de komst van de digitale media de communicatie tussen theaterliefhebbers, individueel dan wel georganiseerd, is toegenomen. Zo is er een uitgebreide amateurtheaterpagina met tientallen links naar groepen, theaters, organisaties en faciliteiten.
| |
| |
In Vlaanderen en Brussel ondersteunt het Vlaams Centrum voor Amateurkunsten (VCA) de organisaties die zich bezighouden met de niet-beroepsmatige kunstbeoefening. Het VCA kreeg deze steunpunt-opdracht van de Vlaamse overheid in het kader van het amateurkunstendecreet van 22 december 2000. Vernieuwing, kwaliteitsbevordering, diversiteit en spreiding zijn sleutelbegrippen in de missie van het VCA, dat zich steeds duidelijker manifesteert als een zeer relevante tweedelijns-organisatie. Van de negen kunstdisciplines die onder het VCA ressorteren is sinds 1 januari 2001 Opendoek de instelling die zich richt op de belangenbehartiging en de ondersteuning van het amateurtheater. In Opendoek heeft een viertal ‘oude’ organisaties zich verenigd, waaronder het Nationaal Vlaams Kristelijk Toneelverbond (NVKT) dat tot 2001 met vijf provinciale afdelingen en meer dan twintigduizend(!) leden de grootste federatie in Vlaanderen was.
De uitgebreide documentatiecentra waarover het VCA tot voor kort in Brussel en Gent beschikte, werden, voor wat de afdeling theater betreft, overgeheveld naar Opendoek in Antwerpen, terwijl de algemene collectie van Gent naar Brussel verhuisde. En tot slot, ook in Vlaanderen valt een toenemende activiteit op het internet waar te nemen, zowel bij individuele hobbyisten als bij de gezelschappen. Het gerenommeerde Koninklijk Vlaams Toneel (KVT) te Diest bijvoorbeeld verzorgde een uitgebreide en aantrekkelijke startpagina voor iedereen die zich met amateurtheater bezighoudt.
Hier moet ook het Comité Amateurtheater Vlaanderen-Nederland (CAVN) worden genoemd, een Vlaams-Nederlands vrijwilligersinitiatief dat een kleine vijftig jaar lang projecten verzorgde ter bevordering van de samenwerking op het gebied van amateurtheater in Nederland en Vlaanderen. In de genoemde Cultuurnota werd de CAVN-subsidie vanwege Nederlandse zijde geschrapt, waarmee onherroepelijk het doodvonnis werd getekend voor deze instelling. Gelukkig lijken Opendoek en Theaterwerk NL bereid de Vlaams-Nederlandse samenwerking op het terrein van de podiumkunsten te prolongeren, en daarmee onder meer de kwaliteit te bevorderen van het sinds 1966 bestaande Toernooi der Lage Landen.
De meeste gezelschappen komen aan geld door de contributie van leden en donateurs, door de verkoop van toegangsbewijzen, door het winnen van een festival en door gemeentelijke subsidies. Op landelijk niveau verschaft in Nederland het Fonds voor Amateurkunst subsidies voor projecten die de lokale betekenis overstijgen. Daarnaast zijn er diverse cultuurfondsen bij wie men voor een eenmalige subsidie kan aankloppen. Op grond van een gedegen dossier wist Al Dente bijvoorbeeld bij het Fonds 1818 (voorheen VSB Fonds Den Haag en omstreken) een subsidie te verwerven voor de laatste productie, een bewerking van De zondagswandeling van Georges Michel (2001). In Vlaanderen is de situatie in grote lijnen te vergelijken met Nederland,
| |
| |
‘Les Liaisons Dangereuses’ (2001) door Toneel Heverlee, Leuven. Regie: Francis Ringelé - Foto Steff Gilissen.
zij het dat men er nauwelijks cultuursponsors vindt die te vergelijken zijn met instellingen als het Fonds 1818. Verder: er is een tamelijk diffuse situatie is ontstaan nu Opendoek nog maar net begonnen is met het uitzetten van nieuwe lijnen voor de toekomst. De advisering aan de overheid ten aanzien van het subsidiebeleid voor het amateurtheater moet daar nog een plaats in krijgen.
| |
Een staalkaart: Leiden
Toen ik nog recensies schreef voor dein 1992 ter ziele gegane Leidse Courant, werd ik vaak meer dan me lief was op pad gestuurd om de verrichtingen te bespreken van de gezelschappen die destijds het Leidse amateurtoneel domineerden. Dat waren voornamelijk TIG (Tot Ieders Genoegen), de Christelijke Toneelgroep Timdelerclub (Toneel Is Meer Dan Enkel Leren En Repeteren), Litteris Sacrum en Imperium. Hoewel deze groepen nog altijd bestaan, worden ze - met Imperium als belangrijke uitzondering - qua niveau en opvoeringsfrequentie de laatste jaren overvleugeld door andere gezelschappen. De in 1926 opgerichte Timdelerclub bijvoorbeeld telt anno 2002 veertien actieve leden en speelt jaarlijks nog slechts één voorstelling in de Leidse Schouwburg. In mijn knipselmap met recensies passeren uit het verleden van de Timdelerclub naast ‘serieuze’ komedies als Plaza Suite van Neil Simon
| |
| |
ook niemendalletjes als Een beeld van een man door mevrouw J. Hemmink-Kamp.
Opvallend is dat van de ten minste twaalf amateurgezelschappen die Leiden op dit moment telt een groot aantal zich bezighoudt met kinder- en jeugdtoneel. Soms bieden die groepen ook scholingsmogelijkheden, variërend van korte cursussen tot serieuze opleidingsklassen. Een vereniging als Ploef, met zo'n 25 actieve leden, maakt al ruim twintig jaar zowel kinder- als volwassenentoneel. Aan twee jaarlijkse producties voor kinderen ‘verdient’ de groep genoeg om daarna een volwassenenstuk op het repertoire te nemen. Vooral het komische genre is daarbij populair, maar dan wel van gevestigde namen als Alan Ayckbourn en zelfs Wim T. Schippers. Uniek is het samenwerkingsverband met Litteris Sacrum: er worden spelers uitgewisseld, coproducties geprogrammeerd en logistieke diensten gedeeld. Naast artistieke overwegingen ligt daaraan vooral de noodzaak van kostenbeheersing ten grondslag, een noodzaak die bijvoorbeeld ook blijkt uit het feit dat de traditie van ten minste één opvoering in de Leidse Schouwburg moest worden beëindigd, en dat er nu gespeeld wordt op ‘goedkope’ plekken als scholen, club- en buurthuizen. Litteris Sacrum zelf, met momenteel 24 actieve leden, bestaat in 2006 anderhalve eeuw en is daarmee de oudste Leidse vereniging. Een vereniging overigens die een zeer vruchtbare periode - een week lang voorstellingen in de Leidse Schouwburg - zag omslaan naar een periode met beduidend minder wasdom en bloei. Tegenwoordig geeft de groep jaarlijks maximaal vier voorstellingen in het micro-theater van Imperium, dit seizoen van Witold Gombrowitz' Yvonne.
Een aparte plaats in het Leidse amateurcircuit wordt ingenomen door Moeders Mooiste, een theatersportvereniging die in 1992 voortkwam uit een cursus van het aan de universiteit gelieerde LAK (Leids Academisch Kunstcentrum). Theatersport, in de jaren zeventig in Engeland ontwikkeld door ‘Improv Guru’ Keith Johnstone en in 1988 in Nederland geïntroduceerd, is een theatervorm waarbij twee teams van vier of vijf acteurs beurtelings een scène improviseren op basis van suggesties uit het publiek. Met een tiental jonge mensen, voornamelijk studenten, heb ik zelf aan de wieg gestaan van Moeders Mooiste, aanvankelijk ook nog meegespeeld, maar de latere ontwikkelingen slechts vanaf de zijlijn gevolgd - en daarbij tot groot genoegen gezien dat het goed gaat met de groep. Elke maand daagt Moeders Mooiste een theatersportteam van elders in het land uit tot een - doorgaans zeer hilarische - wedstrijd in improvisatietoneel, terwijl omgekeerd andere teams Moeders Mooiste inviteren.
Het studententoneel in Leiden stelt op dit moment weinig voor. Van de tijd waarin studenten een voorhoedefunctie in de theaterwereld vervulden is in feite niets over. Waarbij overigens wel aangetekend moet worden, dat de
| |
| |
‘Top Dogs’ (2002) door Spiegeltheater, Roeselare. Regie: André Vermaerke.
academische cultuur in Leiden per traditie nooit vooruitstrevend is geweest. De laatste jaren lijkt het Leidse studententoneel afhankelijk van toevallige initiatieven, bijvoorbeeld van de deelnemers aan een of andere LAK-cursus die samen een productie gaan opzetten of van een clubje enthousiastelingen binnen een bepaalde vakgroep die tijdelijk iets op toneelgebied ondernemen. Maar bijvoorbeeld rond een in 1975 opgerichte groep als LEST (Leiden English Speaking Theatre) is het akelig stil geworden, terwijl dit gezelschap nog niet zo lang geleden prachtig toneel maakte en op internationale festivals verschillende onderscheidingen wist te oogsten. Ook van de studentenverenigingen zijn momenteel geen toneelactiviteiten, althans geen opvallende, waarneembaar.
Tot slot noem ik hier de scholen voor voortgezet onderwijs die hun jaarlijkse reeks voorstellingen maken. Uit ondervinding weet ik dat de chemie tussen creatieve leraren en enthousiaste leerlingen soms tot artistieke hoogstandjes kan leiden. Eveneens uit mijn tijd als dagbladrecensent herinner ik me indrukwekkende voorstellingen van de voormalige scholengemeenschap St. Agnes in Leiden: een poëtische Midzomernachtsdroom bijvoorbeeld, en een mooie versie van De Kaukasische krijtkring van Bertolt Brecht. Of de stijlvolle producties van scholengemeenschap De Vlietschans, inmiddels ook gefuseerd, die enkele keren te zien waren op het - helaas niet meer bestaande - Nationale Scholieren Theater Festival. In de Sterrenbos Studio's in Utrecht trad in 1990 ook het Visser 't Hooft Lyceum aan op dat festival, en wel met een door mij bewerkte en geregisseerde versie van Biedermann en de brand-
| |
| |
stichters, de populaire klassieker van Max Frisch. De bloei in de jaren tachtig van een fenomeen als het Nationale Scholieren Theater Festival toont aan hoezeer in die tijd het accent was verschoven naar schooltoneel als zelfstandige kunstvorm, nadat in de jaren zestig en zeventig vooral ‘expressie’ en ‘beleving’ de toon van de drama-educatie hadden bepaald.
| |
Een staalkaart: Leuven
Alleen al een vluchtige inventarisatie leidt tot de conclusie dat Leuven in verschillende opzichten Leiden de loef afsteekt. Dat zit hem niet zozeer in het aantal gezelschappen: met de deelgemeenten mee telt ook Leuven er ten minste twaalf. Maar bijvoorbeeld wel in het niveau, in de eerste plaats van het repertoire, dat weliswaar sterk wisselt, maar dat in het algemeen indrukwekkend genoemd mag worden. En verder, de meeste gezelschappen beschikken over een fors ledenbestand, programmeren méér dan een productie per jaar en mogen zich verheugen in een solide publieke belangstelling. Zo speelt dit seizoen Toneel Heverlee, met een honderdtal actieve leden de grootste vereniging, drie stukken van een stevig kaliber, waaronder Les Liaisons Dangereuses in de toneelbewerking van Christopher Hampton. In het curriculum van de groep passeren verder enkele Shakespeares, maar ook de musical De Man van la Mancha en de rockopera Jesus Christ Superstar.
De al genoemde verscheidenheid in het amateurtoneel vinden we hier dus ook op het microniveau van de gezelschappen, waar die diversiteit meestal bewust gezocht wordt - een indruk die door andere Leuvense groepen wordt bevestigd. Door De Dijlezonen bijvoorbeeld, opgericht in 1911 als zang- en toneelmaatschappij, met als doel ‘de Vlaamsche gulhartigheid van weleer tusschen de jeugd van Leuven te doen herleven’ en met als kernspreuk ‘Getrouw aan Kunst’. De Dijlezonen tellen momenteel zo'n zeventig actieve leden en brengen een grote variëteit aan genres. Dit seizoen staan er vijf producties geprogrammeerd, waarvan één voor en door de jeugd (De Gidsen, een komedie van Edward Montie) en één voor een publiek van alle leeftijden door de kleinste acteurs en actrices van het gezelschap (Sjakie en de chocoladefabriek, een dramatisering van Roald Dahl's geliefde kinderboek). Tot het repertoire van de volwassenen behoort onder meer Het Ware Westen van Sam Shepard, waarmee de Dijlezonen aantonen niet terug te deinzen voor wat zwaardere kost. Vaste speelplek is de Stadsschouwburg, maar er wordt ook opgetreden in kleinere theaters als het Wagehuys en Malpertuus - thuisbasis van de Reynaertghesellen, eveneens een grote naam onder de Leuvense amateurs, met een imponerende repertoiregeschiedenis.
Het studententoneel in Leuven kent evenals Leiden een lange traditie, maar ook hier wordt de actuele stand van zaken bepaald door vrij jonge initiatieven. Zo is er CampusToneel, een in 1989 opgerichte vereniging die
| |
| |
‘Zomergasten’ (2001) door Studio Noord-Holland, Schagerbrug. Regie: Jos van Dijk - Foto Hartenberg.
bestaat uit studenten, personeelsleden en alumni van de universiteit. Naast bekende klassiekers brengt CaTo recent Vlaams toneel, onder meer van oprichter Jan De Vuyst die onder het pseudoniem Johan Albalonga enige tientallen toneelteksten produceerde. In maart van dit jaar speelde CaTo Jacques en zijn Meester van Milan Kundera, zoals steeds in de speelruimte van het Zwartzustersklooster. De Vuyst richtte in 1998 samen met een drietal vrienden ook nog de Theaterfactorij op, een gezelschap dat theater wil maken op semi-professionele basis. Ook in Leuven gaan vakgroepen en verenigingen incidenteel de planken op, terwijl daarnaast een klein gezelschap als BARST producties maakt buiten de studentenkringen om. Aparte vermelding verdient het festival Voix Gras, dit jaar voor de zesde keer georganiseerd door Kura, de culturele raad van de Leuvense studenten. Onder het motto ‘Speeltijd’ presenteerde het festival in mei van dit jaar vijf avonden lang jong theatertalent uit de Leuvense studentenkringen
Op alle scholen voor voortgezet onderwijs in Leuven wordt toneel gemaakt - soms incidenteel, soms met een vaste, doorgaans jaarlijkse frequentie. De school met de langst lopende traditie is het Sint-Pieterscollege, waar aan het begin van de vorige eeuw priester-leraar Lindemans een belangrijk initiator was op het gebied van de drama-educatie. In latere jaren werd zijn werk voortgezet door docenten die niet minder met het toneelvirus besmet waren geraakt en die zich zowel richtten op stukken met een rooms- | |
| |
religieus karakter als op de grote klassiekers, van Sophokles tot Shakespeare. Bij het 75-jarig bestaan van de school in 1964 ging het toneel onder de naam Thespikon verder en in de jaren die volgden kwam de toneelgroep losser van de school te staan, als een min of meer zelfstandige, florerende instelling met zelfs een eigen cultuurfonds. De jaren tachtig waren moeizaam, onder meer door interne (artistieke) meningsverschillen, maar sinds 1990 produceert Thespikon zonder onderbreking jaarlijks een reeks van twee à drie voorstellingen. In april van dit jaar werd Nooit meer vrede van Ernst Toller gespeeld, in een eigen bewerking.
Dat Vlaanderen ook buiten Leuven een levendige schooltoneeltraditie kent, moge blijken uit het jaarlijkse festival De Kroon op het Werk dat onder meer geïnitieerd is door het departement Onderwijs en dat scholen de kans biedt een culturele groepsreis te winnen, bijvoorbeeld, zoals in de voorbije drie jaar, naar het theaterfestival van Avignon. En wat Leuven zelf betreft moet in dit verband ook nog fABULEUS worden genoemd, een semi-professioneel huis dat projecten organiseert in samenwerking met theatermakers uit binnen- en buitenland. De activiteiten variëren van korte workshops tot groot bezette (dans)producties en internationale uitwisselingsprojecten.
| |
Festivals, wedstrijden, prijzen
Van de Leidse gezelschappen heeft het eerder genoemde Imperium, opgericht in 1957, zonder twijfel het indrukwekkendste curriculum. De vereniging kent een vijftigtal leden en beschikt over een eigen theatertje in de Leidse binnenstad, min of meer in de schaduw van de Schouwburg. De groep speelt vier producties per seizoen, altijd voorstellingen van degelijk repertoire en op een constant hoog niveau. Dit seizoen staan onder meer De meiden van Jean Genet geprogrammeerd en Peter Pan, van J.M. Barrie. Een opvallend succes boekte Imperium met De dood en het meisje, naar de roman van Ariel Dorfman, waarmee de groep in 2001 het Festival Amateur Theater wist te winnen - een landelijk festival, ontstaan in 1991 en momenteel georganiseerd door Theaterwerk NL, dat tot nu toe jaarlijks werd gehouden in de Nes-theaters in Amsterdam. In de toekomst zal het festival onder de naam Theatervierdaagse op tournee gaan door Nederland om een zo groot mogelijk publiek de kans te geven de beste amateurvoorstellingen van het voorbije seizoen te zien.
In Vlaanderen is het prestigieuze Koninklijk Landjuweel, in 1922 opgericht door koning Albert I, de belangrijkste wedstrijd voor amateurtoneel. Tot dusver werd het Landjuweel beurtelings in één van de Vlaamse provincies georganiseerd, maar in de toekomst zal het Centrum voor Amateurkunsten (CVA) in Brussel (Anderlecht) de thuisbasis vormen, en alleen dan een andere stad, wanneer men ter plaatse bereid is het initiatief te nemen: zo zal de editie van 2004 naar alle waarschijnlijkheid in Leuven plaatsvinden. Sinds
| |
| |
1922 hebben er 66 Landjuwelen plaatsgevonden. In de lijst van winnaars uit de afgelopen jaren valt de naam Teater Krakeel uit Gent op: deze groep won in 1998 het 63e toernooi te Anderlecht met De Vliegen van Jean-Paul Sartre en in 2001 het 65e toernooi te Kortesem met Les Liaisons Dangereuses van Christopher Hampton. Op 3 maart vond in de Kortrijkse Schouwburg de proclamatie plaats van de Landjuweel-editie van 2002. Bekroond werd het Spiegeltheater uit Roeselare met de voorstelling Top Dogs van Urs Widmer.
Behalve deze landelijke festivals, zijn er in de provincies en de grote steden, zowel in Nederland als in Vlaanderen, ook kleinere festivals, waarbij het opvallend vaak om het spelen van eenakters gaat: dat is immers een toneelvorm met de plezierige eigenschap dat er drie tot vier van in één avond gaan - en dus de beste waarborg voor een weekend lang gevarieerd toneel. Wat Leiden betreft: met Al Dente namen we in 1996 deel aan het CARV (Centrum voor Amateurkunst Rijn- en Veenstreek) Eenakterfestival, gehouden in het theatertje van Imperium. Behalve Al Dente, met De kale zangeres van Ionesco, waren er acht andere deelnemende groepen uit Leiden en omgeving. Het repertoire liep uiteen van een mindere god als Han Manrho tot beroemdheden als Beckett en Arrabal. Bij het CARV-festival zijn geen prijzen te winnen, wèl legt een deskundige jury haar oordeel neer in een gedegen rapport. Tot lering, en soms - wat Al Dente overkwam - tot lichte bestraffing van de deelnemende groepen.
Leuven kent zijn Fiere Margrietjuweel, de plaatselijke ‘Oscar’ voor de beste acteur of actrice van het voorbije seizoen. Met ingang van dit jaar komt er ook een tweede prijs, namelijk voor de beste voorstelling. In 2000 won Mark Vermaerke de prijs voor zijn rol van Tevye in de musical Anatevka, opgevoerd door het Buurtteater ter gelegenheid van het vijftienjarig bestaan van de groep; vorig jaar ging de prijs naar Jan Vansantvoet, acteur bij Toneel Vier in het centrum van de stad, voor zijn rol van Lintmeter (een gevlekte ruin) in De geschiedenis van een paard van Mark Rozowski, naar een novelle van Tolstoi. Een klein fragment uit het juryrapport, omdat het zulk fraai, licht geëxalteerd proza bevat: ‘Jan heeft zich tot op het randje van het onmogelijke ingeleefd in zijn rol: hij wàs een paard... een paard met een ziel... een mooie ziel. Hij speelde heel natuurlijk, expressief, zonder een glimp van overdrijving en met een volgehouden mimiek. Zijn ogen, zijn droeve ogen, zijn glinsterende ogen waren bijwijlen hallucinant.’
Voor Nederland en Vlaanderen samen is het reeds genoemde Toernooi der Lage Landen de belangrijkste toneelwedstrijd. Het Toernooi ontstond in 1952 in het Nederlands-Limburgse Elsloo als een incidenteel initiatief ten behoeve van een fondsenactie voor de plaatselijke fanfare. Enkele enthousiastelingen besloten het gebeuren voort te zetten als een zelfstandig evenement en in de loop der jaren groeide het Toernooi uit tot een prestigieus podium voor het amateurtoneel in de grensstreek. Ieder najaar wordt een aantal voor- | |
| |
stellingen geselecteerd en geprogrammeerd in het Maaslandcentrum in Elsloo. Inmiddels komen de groepen allang niet meer uitsluitend uit Nederlands- en Belgisch-Limburg, maar doet ook de rest van Nederland en Vlaanderen mee. Uit drie genomineerde producties wordt er jaarlijks één bekroond, terwijl er daarnaast voor verschillende disciplines eervolle vermeldingen zijn. Uit zeven gezelschappen, vier Nederlandse en drie Vlaamse, werd in de laatste editie Studio Noord-Holland uit Schagerbrug tot winnaar gekozen met Zomergasten van Maxim Gorki, een prestatie die vooral opvalt omdat dezelfde groep ook reeds de 2000-editie had gewonnen. Dit jaar beleeft het Toernooi zijn vijftigste editie, reden waarom er een speciale jubileumcommissie in het leven is geroepen om aan dit unieke samenwerkingsproject extra kleur en glans te geven.
De kracht en het belang van festivals en wedstrijden - landelijk, regionaal en plaatselijk - is vooral gelegen in het feit dat groepen de kans krijgen hun voorstellingen te laten zien aan een nieuw publiek, in een nieuwe omgeving, met nieuwe uitdagingen. Uit ervaring weet ik hoe moeilijk zo'n ‘uitwedstrijd’ is, maar ook hoe bevredigend als er sprake is van succes. Natuurlijk zijn er ook andere initiatieven, niet in de competitieve sfeer, die bijdragen aan het verspreiden van de reputatie van amateurgroepen. In Nederland is er bijvoorbeeld het Landelijk Circuit, waarin onder auspiciën van Theaterwerk NL diverse theaters samenwerken om voor ambitieuze gezelschappen een tournee door het land mogelijk te maken.
Dit stuk is een overzichtsartikel en geen betoog, vandaar dat mijn conclusie niet verder reikt dan dat de cultuur van het verenigingsleven in Vlaanderen veel dieper geworteld is dan in Nederland. Dat vermoeden hadden we natuurlijk al, maar aan wie zich gaat verdiepen in het amateurtheater van noord en zuid wordt het eens te meer duidelijk. Gezelschappen met een ledental, een opvoeringsfrequentie en een curriculum als Toneel Heverlee, De Dijlezonen en andere Leuvense gezelschappen vindt men in Leiden eenvoudig niet, in ieder geval niet méér. Kennelijk voegt amateurtoneel zich beter naar een bourgondische dan naar een calvinistische levensstijl, en heeft het meer succes in een streek waar carnaval wordt gevierd dan waar bijvoorbeeld - op 3 oktober - een overwinning op de roomse Spanjaarden wordt herdacht. Hoe dan ook, op grote schaal of op kleine schaal, vrijblijvend of ambitieus - het amateurtoneel in Nederland en Vlaanderen lééft. Wekelijks verlaten honderden, nee duizenden liefhebbers hun huis om voor één avond de werkelijkheid van alledag in te ruilen voor de illusie van het moment - een gedachte die iedereen die waarde hecht aan de cultuur van zijn land gelukkig zou moeten stemmen. Als het om theater gaat, is een liefdesverklaring aan de schijn immers óók een liefdesverklaring aan de beschaving.
|
|