| |
| |
| |
[Ons Erfdeel, 43ste jaargang, september-oktober, nummer 4]
Brief van Maurice Gilliams aan Maria de Raeymaekers, 9 december 1945.
| |
| |
| |
‘Mijn liefste, blauwe hemel’
Brieven van Maurice Gilliams en
Maria de Raeymaekers
Annette Portegies
werd geboren in 1968 in Den Haag. Studeerde Nederlandse taal- en Letterkunde in Leiden. Is redacteur bij de samenwerkende uitgeverijen Prometheus/Bert Bakker in Amsterdam en lid van de redactie van Ons Erfdeel. Publiceerde over Nederlandse literatuur en schrijversbiografieën. Werkt aan een biografie van Maurice Gilliams.
Adres: Middelste Gracht 2k, NL-2312 TW Leiden
Het verschijnsel is even klassiek als clichématig: een man, opgegroeid als enig kind en ziekelijk verwend door zijn moeder, wordt in de jaren na haar overlijden geplaagd door allerhande kwalen, laat zich opnemen in een kliniek en verlieft zich, jawel, op zijn zorgzame verpleegster. De genegenheid blijkt wederzijds, want zo gaat dat in zulke verhalen, en ze blijven samen - toegewijd de een en zich wentelend in toewijding de ander - tot de dood hen scheidt.
We zouden waarschijnlijk nooit meer iets van deze verpleegster vernomen hebben en de gekoesterde patiënt wellicht voorgoed vergeten zijn, als hij haar naam niet in een reeks prachtige verzen had geijkt. Maria heette ze, Maria de Raeymaekers. En het was Maurice Gilliams die haar in zijn poëzie vereeuwigde.
Maurice en Maria stuurden elkaar honderden brieven, die op zíjn dringende verzoek en met háár toestemming aan het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven (AMVC) zijn gelegateerd. Daar liggen ze nu, in hun kartonnen mappen, al tijden onaangeroerd en ongelezen.
‘Lief suikertje’, schreef Maurice Gilliams - maar hij bedoelde iets anders. Lectori salutem. Want hoewel hij zijn brieven aan Maria de Raeymaekers adresseerde, richtte hij zich tot ons, zijn lezers
| |
Altijd kind gebleven
In december 1938 werd Maurice Gilliams (1900-1982) opgenomen in het Antwerpse Stuyvenberggasthuis. Met een ernstige longontsteking, meldden de kranten. Maar ook met een zware depressie, luidde de waarheid. Al na enkele weken kwam er verbetering in zijn toestand en vermaakte hij, charmeur die hij onder alle omstandigheden was, de jonge vrouwen die hem verzorgden met zijn grappen en verhalen. Dat ze hem niet onmiddellijk herkenden, moet hem gesto-
| |
| |
Handschrift van Maurice Gilliams.
ken hebben maar misschien ook enigszins opgelucht: daar lag hij, in een mal nachthemd en met een po onder handbereik, de dichter van Het Maria-leven, de schrijver van Elias of het gevecht met de nachtegalen, de heer onder de Vlaamse literatoren.
Tijdens zijn verblijf in het ziekenhuis probeerde Gilliams te werken aan Gregoria of een huwelijk op Elseneur, de roman waarin hij het drama van zijn mislukte echtverbintenis met Gaby Baelemans verwerkte - maar het schrijven vergde te veel van zijn krachten. Wel kwamen er twee verzen uit zijn handen, waarover hij zo tevreden was dat hij ze jaren later zou opnemen in Vita brevis, zijn verzameld werk. ‘Droomfuga’, het eerste, zou een van zijn bekendste gedichten worden.
Het is een binnenplaats met gras.
Daar heb ik in de kou staan lezen,
jaren dat mijn boek niet uitgelezen was.
Ik ben een kind gebleven,
weerspiegeld in een waterglas.
Het tweede vers - van matige kwaliteit - droeg hij op aan haar, Maria de Raeymaekers (1907-1988), de hardwerkende hoofdverpleegster van het Stuyvenberggasthuis, ‘toen zij “naar een eiland wilde vluchten”’.
Het eiland waar wij eens gedijën,
is maar bereikbaar voor de bijën.
Van honig droomt een vrouw en zingt
en proeft die honig in haar schreien.
| |
| |
| |
Schip in de woestijn
Toen hij op 7 februari 1939 naar een kliniek in Essen was overgebracht om aan te sterken, stuurde Maurice Gilliams alle verpleegsters prentbriefkaartjes om hen voor de goede zorgen te bedanken. Maria, aan wie hij op nieuwjaarsdag zijn Elias cadeau gedaan had met de aansporing het snel te lezen, kreeg opnieuw een voorkeursbehandeling: aan haar, ‘Geachte Mejuffrouw De Raeymaekers’, schreef hij op de dag van zijn vertrek een opmerkelijk openhartige brief.
‘Ik gevoel me als een schip dat men in een zandwoestijn wil doen varen,’ liet hij haar weten, ‘(...) ik besef nu beter dan ooit, dat ik tamelijk vast zit aan de domme en wrange bodem van een moreele inzinking. Maar dat besef beschouw ik als een goed teeken en het begin der genezing. Ik ben op weg mezelflangzaam weer te vinden. En of ik dan mezelf waarlijk ooit verloren heb voelen gaan? Ja, en ik was geworden als een dof beslagen spiegel, die nauwelijks een beeld of zelfs maar het licht weerkaatst.’
Omdat Maria hem er bij hun afscheid om had gevraagd, voegde Maurice ook een portretfoto van zichzelf bij, met een tekst erop die aan duidelijkheid niets te wensen overliet: ‘Deze blik van iemand die zijn eigen goede bedoelingen wantrouwt!’
Maria de Raeymaekers reageerde, gevleid, wat onbeholpen formulerend, drie dagen later al. ‘Beste Heer Gilliams, hopende dat U mij van erg deftige, Hollandsche inleidingen zooals Geachte, Zeer geachte Heer zult willen ontslagen begin ik dan maar dadelijk met U op mijn beurt te danken voor de ontvangen beeltenis. Ik was wel een beetje vrij er naar te vragen maar ik meen toch een klein (zeer klein?) stiefmoederlijk recht op U te hebben, en om heelemaal eerlijk en openhartig te zijn, het was hier wel erg leeg na uw vertrek, hoewel tegen den avond ieder bed bezet was, (...) voorloopig hebben we werk tot over de ooren, maar dat vult nog de leegte niet.’
| |
Proeftijd in haar armen
Wat begon als een voorzichtig peilen van elkaars gevoelens, werd al spoedig een omhelzing-op-papier. Drie, vier keer per week gingen er brieven heen en weer tussen Essen en Antwerpen. Op 3 maart reeds durfde Maria de aanhef ‘Beste heer Gilliams’ te vervangen door ‘Mijn lieve vriend’ - en toen ging het snel: ‘Mijn lieve jongen’ van 6 maart werd op 12 maart onomwonden ‘mijn liefste lieveling’. Maurice op zijn beurt veranderde zijn ‘Beste Juffrouw de Raeymaekers’ van 11 februari twee weken later al in ‘Kleine lieve Zuster’. Op 4 maart probeerde hij ‘Kleine lieve Zuster, Sneeuwwitje’ en een dag erna vond hij een vorm die hem beviel: ‘Mijn liefste, blauwe hemel’.
Blauwe hemel, diepe zee, klein spinnewiel, besneeuwd rozestruikje, berke-boompje-in-de-maan - bij duizend suikerzoete namen zou hij haar noemen, en
| |
| |
Maurice Gilliams in het Stuyvenberggasthuis in 1939 - Foto Collectie AMVC.
blíjven noemen. Ook toen hij enkele maanden later genezen verklaard werd en, terug in Antwerpen, weer introk bij zijn oude vader. En ook toen hij zich, teleurgesteld door Maria's geringe kennis van de literatuur, steeds pijnlijker bewust werd van de kloof die hen intellectueel scheidde. ‘Natuurlijk wil ik alles lezen wat ge maar wilt,’ schreef Maria hem op 25 juni 1939 nuchter, ‘als ik eerst maar door al m'n naaiwerk heen ben. Heel graag zou ik de dingen willen leeren inzien zooals jij het doet, wij hebben echter een tè verschillend leven geleefd opdat dit zoo gauw zou kunnen (...), en gij zijt tot inschatting van zekere dingen gekomen die het mindere, zoowel als het middel-matige zoogoed als geheel uitsluiten.’
Maar hij mocht haar graag, en geduldig bleef hij haar poëzie voorlezen, schrijvers noemen, boeken sturen. Hij hield van haar, omdat ze koppig pogingen ondernam hem met zichzelf te verzoenen. ‘Het is alles zoo nieuw, zoo onbekend voor mij,’ had hij haar vanuit Essen opgebiecht nadat ze hem er bezocht had, ‘de druk van Uw vingers om mijn vingers, het lieve spel van Uw armen, Uw mond die mij dronken heeft gemaakt (...). Ik kan U niet genoeg daarvoor danken, en ge zult, helaas, met mij geduld moeten hebben, want misschien kan ik ditzelfde niet in zulke mate aan U weerschenken voorloopig; ik moet in Uw armen en op Uw mond mijn proeftijd doormaken.’
Van trouwen en kinderen krijgen, Maria's grootste wens, kon hoe dan ook
| |
| |
geen sprake zijn: hoewel ze vanaf 1936 gescheiden van elkaar leefden, was Maurice Gilliams officieel nog altijd in de echt verbonden met Gaby Baelemans (1909-2000), de dochter van een rijke bierbrouwer uit Schilde.
| |
Van het meisje en de dood
Het huwelijk van Maurice Gilliams en Gaby Baelemans, voltrokken op 27 augustus 1935, was uitgelopen op een catastrofe. Gaby liet zich, vond Maurice, koeioneren door haar moeder, die haar om gezondheidsredenen had verboden te overnachten in het tochtige huis dat hij had gehuurd. Hij voelde zich vernederd omdat Gaby, die ziekelijk was en geen kinderen wilde, hardnekkig was blijven weigeren het echtelijk bed met hem te delen. En hij was woedend omdat meneer en mevrouw Baelemans hem, hoewel ze wisten dat hij geen vast inkomen had, geen goedbetaalde functie aanboden in de brouwerij.
Al op 12 februari 1936 wierp Maurice de handdoek in de ring en ging hij terug naar zijn ouders in Antwerpen. Toen Gaby korte tijd later door een ernstige longontsteking werd getroffen en volgens haar artsen zelfs in levensgevaar verkeerde, bezocht hij zijn vrouw slechts driemaal, en dan nog alleen op bevel van haar razende vader: zijn eigen moeder, die hij altijd larmoyant ‘mijne moeder’ noemde, ‘om aan te geven ze de mijne, de Enige was’, lag op sterven - en hij wenste niet van haar zijde te wijken tot de dragers kwamen.
| |
Weigering van de huwelijksplicht
Drie jaar later, in het Stuyvenberggasthuis, vertelde hij het verhaal van het meisje en de dood aan de vriendelijke verpleegster die, als haar dienst erop zat, steevast op de rand van zijn bed een praatje met hem kwam maken. En die, toen hij uit het ziekenhuis werd ontslagen, een foto met een handtekening van hem vroeg.
Het is dan ook niet toevallig dat Gaby Baelemans, na een stilte die meer dan drie jaar duurde, op 2 november 1939 een aangetekende brief van Maurice Gilliams ontving waarin hij haar een ultimatum stelde: als ze zich niet binnen acht dagen bij zijn ouderlijk huis meldde, zou hij echtscheiding aanvragen. Hij wist zeker dat ze niet zou komen - en daarmee had hij de troef in handen om met Maria te kunnen trouwen én aanspraak te maken op een deel van Gaby's kapitaal.
Een jaar later werd Maurice Gilliams door de Antwerpse rechtbank in het gelijk gesteld, ‘overwegende dat, het samenwonen de eerste plicht zijnde van partijen die in het huwelijk treden, het nu vaststaat dat de vrouw zich op voorhand rekenschap kon geven van hetgeen dit beteekende, zoo op het gebied van hare gezondheid als op het gebied van levensstandaard, en dat zij weigert deze plicht na te leven’.
| |
| |
Maria de Raeymaekers - Foto Collectie AMVC.
Gaby Baelemans ging tegen de uitspraak in beroep - en met succes: het weigeren van de huwelijksplicht kon haar, oordeelde het hof in 1942, vanwege haar zwakke gezondheid niet aangerekend worden. Gaby wist dat ze Maurice nooit meer zou zien, en ze was vermoedelijk zelfs op de hoogte van Maria's bestaan, maar aan wat God samensmolt, viel wat haar betreft formeel niet te tornen: voor kerk en wet bleef de dichter haar echtgenoot.
| |
Op zoek naar de dichter
Intussen schreven Maria en Maurice nog bijna dagelijks hun brieven, hij vanuit zijn ouderlijk huis aan de Lange Nieuwstraat, zij vanuit haar kamer in het ziekenhuis, waar ze inwoonde. Vooral in de periode tussen 1939 en 1943 deden ze elkaar consequent verslag van hun bezigheden en gedachten.
Wie de correspondentie leest, wordt soms bekropen door het gevoel een avondwandeling te maken langs de felverlichte vensters van hun relatie: de belangstelling voor wat er zich binnen afspeelt, wint het uiteindelijk van de gêne.
En het was Maurice Gilliams zélf die de gordijnen wijd opengeschoven had. Hij verschool zich in zijn literaire werk, maar rekende erop dat zijn lezers hem zouden komen zoeken - en hij liet daarbij niets aan het toeval over. Al jaren voor zijn dood had hij besloten zijn brieven, dagboeken en aantekeningen na te laten aan het AMVC. Autobiografische passages uit zijn proza en poëzie kalligrafeerde hij in grote plakboeken, die hij met foto's uit zijn privé-archief illustreerde. Onuitgegeven manuscripten selecteerde hij zorgvuldig: hij vernietigde wat niet aan zijn normen voldeed en bewaarde wat wel goed maar nog niet klaar was. Hoeveel er zo verloren ging, is niet meer te achterhalen. En hoeveel
| |
| |
er overbleef, is nauwelijks nog te overzien: veel, heel veel archiefmappen met knipsels en krabbels, duizenden brieven aan tientallen adressanten, zijn bibliotheek, fotoalbums en dozen vol ongeordende papieren.
In zijn nalatenschap bevindt zich ook een cahier waarop hij ‘Brieven aan Maria de Raeymaekers’ heeft gezet, en waarin hij begonnen is de teksten die hij haar gestuurd had in het net over te schrijven. In enkele van de originele brieven heeft hij bovendien later wijzigingen aangebracht, stilistische verfraaiingen meestal, zoals hij gewend was te doen met het proza dat hij onder handen had. Het is dan ook zeer waarschijnlijk dat Maurice Gilliams heeft gespeeld met de gedachte zijn brieven aan Maria ooit te publiceren.
Helaas is het er niet van gekomen: de brieven, ook die van Maria, vormen niet alleen een intiem dubbelportret van twee boeiende mensen in tijden van oorlog en erna, maar geven ook een verrassend beeld van het literaire leven in Nederland en Vlaanderen. Soms zijn het niet meer dan kattebellen - over terugkerende verkoudheden, aanhoudende regenbuien en de dalende prijs van aardbeien - maar vaker zijn het lange en fraaie epistels, die inzicht bieden in het temperament van de schrijver en de ontstaansgeschiedenis van zijn werk.
| |
Een kinderachtig man-dier
Zo kocht Gilliams, is in de correspondentie te lezen, begin 1940 een boek over Rubens en diens tweede vrouw, Hélène Fourment. Wat hij erover aan Maria schreef, vormt de basis voor zijn eigen essay Rubens en zijn beide vrouwen uit 1947, waarin hij tevens de rol zou belichten van Rubens' eerste vrouw, Isabella Brant.
‘Beschouw het als een inleiding tot Rubens en zijn werk,’ meldde hij Maria op 17 februari 1940 over zijn nieuwe aanschaf, ‘we hebben nog wel eens de kans samen zijn schilderijen te gaan ontdekken, en dan kunt ge ze reeds beter situeeren. En wat een onderwerp: Hélène Fourment en Rubens. Hélène kan in zijn leven veel beteekend hebben... als liefdes-idool, als zinnelijke verzoeking, etc. Maar Isabella is de vrouw, d.w.z. de rust, de veilige haven, de voedende, sterke en aanhankelijke kracht om samen te leven en te sterven. Wel het burgerlijke ideaal ‘vrouw’ (het mijne!) stelt zij voor; Hélène brengt onrust, beweging, fantasie in het dagelijksche bestaan, maar ze is dóm; ze heeft, zonder Rubens, geen existentie. Ik voel niets voor dit soort vrouw. Zoo zijn de gelieven van Ronsard in zijn leven geweest: een artistiek voorwendsel, ook de verwaandheid van het zinnelijke onvoldane, kinderachtige man-dier.’
Over het man-dier in hemzelf deden vele verhalen de ronde. Aan het eind van de jaren veertig zou Maurice Gilliams een kortstondige relatie onderhouden hebben met een vrouw die in alles Maria's tegenbeeld was, en vanaf vroeg in de jaren vijftig ging het gerucht dat hij bij zijn maîtresse een zoon had verwekt.
| |
| |
In het bijzijn van Maria ontkende Maurice het bestaan van de jongen altijd fel. Hij wist dat zij het als het drama van haar leven ervoer dat ze geen kinderen had en heeft haar stellig tegen geroddel willen beschermen. Maar als zij er niet bij was, onder vrienden, liet hij zich wel eens verleiden te vertellen over zijn amourette. Omdat ook het libido van Gilliams - of beter: het vermeende gebrek eraan - in de republiek der letteren een geliefd gespreksonderwerp was, nam hij de kans gretig waar om over het resultaat van zijn mannelijkheid op te scheppen.
| |
Als de zwaardvis komt
Te bewijzen is er inmiddels niets meer, en in zekere zin doet het ook niet ter zake of Maurice Gilliams een zoon had. Belangrijk is alleen dat hij zélf gedacht heeft de vader van het kind te zijn. De prachtige bundel Bronnen der slapeloosheid uit 1959, die vaak geïnterpreteerd is als reeks eenduidige verzen over zijn relatie met Maria de Raeymaekers, de naderende dood en de kinderloosheid, komt erdoor in een ander licht te staan: de dichter kende zijn Freud, het Nieuwe Testament - en zijn fatsoen.
Bronnen der slapeloosheid moet dan ook vooral gezien worden als een galant en liefdevol gebaar naar de vrouw met wie Gilliams al twintig jaar zijn leven deelde, de vrouw die als een moeder voor hem zorgde. Het is alsof hij haar ermee wilde geruststellen, een muur van woorden optrok tussen haar en de zoon die er niet had mogen zijn. Tegelijkertijd, en misschien juist daardoor, zijn deze gedichten de neerslag van immense eenzaamheid. Het verlangen naar een kind, een kind dat ongeboren is of anderszins buiten het bereik van de dichter en zijn roeping, is er het symptoom van, niet de oorzaak.
Maria de Raeymaekers wist dat, en ze heeft er dikwijls aan getwijfeld of Gilliams wel werkelijk van haar hield. Die momenten zijn in de correspondentie gemakkelijk terug te vinden: de aanhef van haar brieven luidt dan plotseling koeltjes ‘Beste Maurice’. En hoewel hij zich vervolgens uitputte in koosnaampjes en lieve woordjes op sussende toon, wisten ze beiden dat zij zijn leven draaglijk maakte, maar niet meeslepend. Onrust, beweging, fantasie in het dagelijks bestaan - hij zocht het bij anderen, of in zichzelf.
| |
Gilliams was hier
In 1976 werd de wetgeving in België zodanig aangepast dat het burgerlijk huwelijk zonder opgaaf van redenen op verzoek van slechts een van de partijen mocht worden ontbonden. Maurice Gilliams kon scheiden van Gaby Baelemans en trouwde met Maria de Raeymaekers. Hij publiceerde toen al lang niet meer, en ook de correspondentie met Maria, begrijpelijkerwijs toch niet al te levendig meer sinds ze onder één dak woonden, was volledig tot een einde gekomen. In de jaren voor zijn dood werkte Gilliams, net als destijds in het
| |
| |
Stuyvenberggasthuis, toen Maria in zijn leven kwam, koortsachtig aan zijn roman Gregoria, over het dramatisch verlopen huwelijk van een dromerige schrijver en de preutse dochter van een welgestelde fabrikant. Hij herschreef, hij schrapte, hij aarzelde en herschreef opnieuw - maar het doek viel voordat hij de definitieve vorm gevonden had.
Maurice Gilliams zou herinnerd worden als de schrijver van een klein maar belangrijk oeuvre, de schepper van een handvol onsterfelijke gedichten bovendien. Op een papiertje dat hij belangrijk genoeg vond om te bewaren en dat zich nu in het AMVC bevindt, schreef hij daarover, vermoedelijk rond 1980: ‘Mijn werk is de getuigenis dat ik ‘hier’ ben geweest. Wat ik hier en hoe ik hier ben geweest. Dát is mij als dichter voldoende; het is immers een menselijke getuigenis: een geheel van herinneringen, van verwachtingen en teleurstellingen, van ervaringen etc. Geen enkele andere regel heb ik geschreven en ik heb ernaar gestreefd, dát geheel zuiver en vol spanning neer te schrijven.’
De getuigenis van Gilliams' bestaan was bij zijn overlijden onvoltooid, onvoltooibaar - maar nog wel enigszins te reconstrueren. In 1991 verscheen dan ook, postuum, Gregoria, samengesteld en geredigeerd door een van Maurice Gilliams' beste vrienden, de Nederlandse schrijver Pierre H. Dubois. Leen van Dijck en Marc Somers, beiden werkzaam bij het AMVC, bereiden bovendien de uitgave voor van de belangrijke correspondentie tussen Maurice Gilliams en de romancier Emmanuel de Bom. De briefwisseling met Maria de Raeymaekers, ‘Marietje-hemel-zoet’, zijn liefste, blauwe hemel, verdient eenzelfde lot: ontrukt te worden aan de vergetelheid. ‘Wij gaan samen een nieuw leven beginnen,’ schreef Maurice vanuit Essen op een woensdagavond-volverlangen in 1939, ‘als twee koningskinderen die elkaar liefhebben tot ver over de grenzen van leven en dood.’
Opdat het zo mag zijn.
Het was op 20 juli 2000 precies honderd jaar geleden dat Maurice Gilliams geboren werd. Dat feit wordt in Vlaanderen en Nederland op diverse manieren herdacht, onder andere met een tentoonstelling in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen (van 15 oktober 2000 tot 21 januari 2001), de heruitgave van De man voor het venster (bij de samenwerkende uitgeverijen Houtekiet en De Prom) en de heruitgave van zijn verzameld proza (onder de titel Ik ben Elias) en zijn Verzamelde gedichten (beide bij uitgeverij J.M. Meulenhoff).
De briefwisseling tussen Maurice Gilliams en Maria de Raeymaekers bevindt zich in het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven (AMVC) te Antwerpen. De romans Elias en Gregoria zijn opgenomen in Ik ben Elias. De dichtbundels Het Maria-leven en Bronnen der slapeloosheid zijn opgenomen in Vita brevis, Gilliams' verzameld werk, en in Verzamelde gedichten. Het essay Rubens en zijn beide vrouwen is opgenomen in Vita brevis.
Met dank aan de medewerkers van het AMVC en de stichting Vita Brevis, zonder wie het Gilliams-onderzoek onmogelijk zou zijn.
|
|