kleine voorruiten, net twee dicht opeenstaande oogjes die de zaak niet helemaal vertrouwden. Ik sloeg het boek dicht’.
Hier wordt gekeken met de blik van het even vroegwijze als egoïstische kind dat niet om ellende heeft gevraagd en in staat is zich voor het verdriet van de ander af te sluiten. Pointl beredeneert die visie niet, maar laat ze voor rekening van de lezer, in dit fragment althans. Elders voegt hij wel een verklarende noot aan de beschreven waarnemingen of de gereleveerde feiten toe, bijvoorbeeld aan het slot van ‘Het schoolreisje’ dat is opgenomen in De aanraking. ‘Ik zie mezelf thuiskomen. Niets zal ze vragen. Ze zal haar oorlog op de mijne blijven stapelen. In haar gezicht zal ik, dag in dag uit, die bevroren vuistslag blijven zien’.
In de afwisseling van louter tonen en becommentariërend uitleggen laat Pointl zien hoe onbekommerd hij met de verwerking en dosering van zijn materiaal omspringt. Een auteur als Marga Minco, die nogal wat met hem gemeen heeft, week in Het bittere kruid zelden uit naar explicaties of verklaringen. Alles wat die kant uitging had ze zorgvuldig verzwegen of misschien wel uit het manuscript geschrapt. Die ‘open plekken’ in haar verhalen appelleren zeer sterk aan de emotie van de lezer, en laten tegelijkertijd een verfijnde literaire techniek zien. Pointl lijkt zich om die techniek nauwelijks te bekommeren, en geneert zich dus ook niet de verbeelding van het gehoor een stap voor te zijn, en alvast op mogelijke gevolgtrekkingen te anticiperen.
Bij deze manier van vertellen past het afzien van verhulde symboliek en het toelaten van passages die een onverhuld emblematisch karakter hebben. Ik citeer een stuk van ‘Een blokje om’ uit De kip die over de soep vloog.
‘Van jongs af heb ik geweten dat ik een loner ben. De enige bij wie ik ooit echt hoorde was zij wier bijna verdorde schoot mij op het nippertje in het licht bracht.
Ze staat, kil en afwijzend en toch verholen mij liefhebbend, tussen mij en elk wezen waarmee ik mij wil verenigen.
Ik denk aan een tekening die ik onlangs in een museum zag.
Two pair of lovers and an old woman had de kunstenaar zijn tafereel genoemd.
Een jongeman reikt zijn geliefde een schaal aan, zijn hoofd dicht bij dat van haar en haar aandachtig schouwend. Hij draagt een broek die op de maillot van een hedendaagse balletdanser lijkt. Achter de geliefden zit een ander jong stel dat vertederd naar hen kijkt alsof dat stadium al ver achter hen ligt.
Rechts van de beide stellen zit een oude vrouw, die een vreemde, puntige muts draagt. Ze heeft zich afgewend van de jongelui en ondersteunt haar peinzende gezicht met een gebalde hand die ze tegen haar mond houdt.
In een lucide moment identificeer ik “the old woman”’.
De luciditeit blijft geheel voor rekening van de verteller, want zelfs de lezer die De kip die over de soep vloog voor de eerste maal leest had al lang begrepen wie de ikfiguur in de oude vrouw van de tekening herkende. Maar dat is nu juist karakteristiek, Pointl is er niet op uit de lezer iets te laten vinden, maar wil zijn publiek deelgenoot maken van wat hij zelf heeft bedacht.