‘Cantus Firmus’, een belangrijke choreografie van Jeanne Brabants, die deel uitmaakte van het eerste programma waarmee het pas opgerichte Kon. Ballet van Vlaanderen in Vlaanderen op reis ging.
Dansfestival’ in het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel in 1939 en presenteerde er ook drie eigen creaties, o.m. ‘Boerendans’ op muziek van Paul Gilson.
België bood toen onvoldoende gelegenheid om zich verder te volmaken, zodat ze stage ging lopen in Engeland bij Rudolf von Laban, Kurt Jooss en Sigurd Leeder. Het uitbreken van W.O.II maakte daar een einde aan. Vanaf dat ogenblik ijverde Jeanne Brabants voor de oprichting van een eigen school en dansgroep. De ‘Brabants Balletschool’ kwam er in 1941, het ‘Dansensemble Gezusters Brabants’ in hetzelfde jaar. Dat bestond, zoals de naam al zegt, in de eerste plaats uit Jeanne en haar zussen, Jos en Annie, maar groeide in de loop der jaren aan met leerlingen uit de Brabants School, zoals Jeanine en Arlette Van Boven, nu respectievelijk artistiek leidster van het ballet van de Opéra Royal de Wallonie en leidster van de tweede groep van het Nederlands Danstheater (NDT2). Voor dit ensemble ontwierp Jeanne Brabants tal van choreografieën die in heel Vlaanderen te zien waren, maar door gebrek aan subsidies kon ze haar dansers geen behoorlijk loon uitbetalen. Dat werd verholpen toen ze in de balletgroep van de Koninklijke Vlaamse Opera werden opgenomen, geen gemakkelijke integratie.
Bewust van het feit dat de dansers een betere scholing nodig hadden om hun niveau en techniek te verbeteren, begon Jeanne Brabants vervolgens te ijveren voor de oprichting van een balletschool van de Koninklijke Vlaamse Opera, een instelling die professioneel en gratis dansonderwijs zou kunnen verstrekken. Bij het begin van het seizoen 1951-'52 was het zover. Men startte met avondonderwijs, maar al snel werd de balletschool een dagopleiding met leerlingen vanaf veertien jaar, en Jeanne Brabants als directrice en enige lerares. Tien jaar later werd de balletschool van de KVO op aandringen van Jeanne Brabants opgenomen in het Stedelijk Onderwijs van Antwerpen en in 1964 bood het Stedelijk Instituut voor Ballet een volledige opleiding tot beroepsdanser, van acht tot achtiep jaar.
De eerste tien jaar had de balletschool van de KVO tal van uitstekende dansers afgeleverd. Meestal echter keerden die Vlaanderen de rug toe om in het buitenland een carrière op te bouwen. Voor Jeanne Brabants betekende dit een extra aansporing om meer dan ooit voor de oprichting van een autonoom en professioneel balletgezelschap in Vlaanderen te vechten.
Op 2 december 1969 werd het Ballet van Vlaanderen opgericht: een zelfstandige groep, ook belast met de divertimenti in de KVO. Jeanne Brabants werd aangesteld als directrice en liet de leiding van het Stedelijk Instituut voor Ballet over aan haar zuster Jos.
Jeanne Brabants opteerde voor een gevarieerde programmatie die het publiek een zo breed mogelijke waaier van technieken en stijlen moest tonen. Zelf choreografeerde ze tal van werken voor haar ensemble, zoals ze vroeger al voor het Dansensemble Brabants, de KNS, de KVO en de balletschool had gedaan. Tot de glansnummers van het Ballet van Vlaanderen behoorden ‘Cantus Firmus’ op muziek van Bach, ‘Amelia’ (Weiner), ‘Pierlala’ op muziek van Daniel Sternefeld en oorspronkelijk ontworpen voor het ballet van de KVO in 1954, ‘Een dag aan het hof van Boergondië’, ‘Grand'Hôtel’ gechoreografeerd op filmmuziek, ‘Nostalgie’ (Schubert) en ‘Drinklied’ op Mahlers ‘Lied von der Erde’. Dit laatste was een bewerking van een pas-de-deux ontworpen voor haar neven Ben en Tom Van Cauwenbergh voor deelname aan de bekende balletwedstrijd van Varna. Bij deze wedstrijd verwierf Jeanne Brabants in 1968 de prijs voor de beste choreografie met ‘Arabesque’ en in 1970, 1974 en 1983 maakte ze deel uit van de jury.
Om Vlaanderen, en dan vooral de jongeren, nog beter met de danskunst vertrouwd te maken,