het naslagwerk. Daaraan gaan enkele opstellen vooraf die de achtergrond van de Vlaamse filmproduktie belichten, o.m. een bijzonder informatieve bijdrage van Joz. Van Liempt, van 1964 tot 1978 voorzitter van de selectiecommissie, die sinds november 1964 voor de subsidiëring van de filmproduktie zorgde. Het werk wordt afgerond met een alfabetisch overzicht van alle realisators en hun filmografie, een alfabetisch repertorium van de filmtitels en een naamregister.
In totaal geeft het naslagwerk informatie over niet minder dan 212 films: van de eerste produktie De storm in het leven (1920) van Karel Van Rijn tot Love is a dog from hell, het opmerkelijke debuut van Dominique Deruddere, dat in 1987 in roulatie kwam onder de titel Crazy Love.
Dat de samenstellers tot zo'n omvangrijk aanbod komen, is het gevolg van hun werkwijze. Uiteraard stelde zich het probleem: welke films kun je als Vlaams beschouwen?
In een eerste werkstadium werden alle films genoteerd waaraan een Belgische produktiefirma heeft meegewerkt. Vervolgens werd een ‘communautarisering’ - zoals P. Geens het in zijn Ten Geleide noemt - doorgevoerd: een Belgische film zien de samenstellers als Vlaams ‘als deze gemaakt is door een Vlaming (het hoeft niet perse in het Nederlands te zijn) die in de Vlaamse filmwereld bedrijvig is, of door een buitenlander die een Vlaamse produktie of coproduktie regisseert. Volledigheidshalve vermelden we ook de buitenlandse films van Vlamingen die ook in de Vlaamse filmwereld bedrijvig zijn’. Bovendien zijn alle lange films (60 minuten of meer) zonder onderscheid in genre (fictie, documentaire, animatie) opgenomen.
Deze zeer ruime definiëring leidt natuurlijk tot een vrij volledig overzicht, wat de informatieve waarde van het naslagwerk ten goede komt. Anderzijds fronst de lezer toch even de wenkbrauwen als hij in dit Naslagwerk over de Vlaamse film - een ietwat stuntelige titel - films aantreft als Soldaat van Oranje (1977) van Paul Verhoeven, Doctor Vlimmen (1978) van Guido Pieters, Le Lit (1982) van Marion Hänsel en De Stille Oceaan (1984) van Digna Sinke. Maar dat is nu eenmaal een gevolg van het gebrek aan een sluitende definitie van het begrip ‘Vlaamse film’. Correcter is mijns inziens het gebruik van de term ‘Vlaamse filmproduktie’, behalve als het een co-produktie betreft waarbij de Vlaamse inbreng gering is.
Het werk wil, hoe dan ook, slechts een eerste poging zijn tot het samenstellen van de geschiedenis van de Vlaamse filmproduktie en is, zoals eindredacteur André Vandenbunder het stelt, ‘voor alles een familiekroniek’, waarin in plaats van waardeoordelen van critici de commentaren van de filmmakers zelf het moeizame reilen en zeilen van de film in Vlaanderen reconstrueren. Vanuit dit standpunt is het naslagwerk een bijzonder waardevolle uitgave.
In schril contrast met de wetenschappelijke ijver waarmee de samenstellers te werk gingen, staan jammer genoeg het vaak onzuivere taalgebruik en de te talrijke spelfouten, vooral in de inleidende hoofdstukken. Het Brusselse Centrum voor Informatie over Audivisuele Media (C.I.A.M.), dat het werk heeft uitgegeven, kan misschien binnenkort voor een gezuiverde tweede druk zorgen.
Wim de Poorter
j.j. vincent en p. geens, Naslagwerk over de Vlaamse film, uitg. C.I.A.M., Brussel, 1987, 795 p.