De Bourgondische Nederlanden
Het onvolprezen Mercatorfonds bracht een heel prestigieus werk op de markt, De Bourgondische Nederlanden, posthuum opgedragen aan zijn betreurde voorzitter Maurits Naessens. Het kan in alle opzichten van het woord worden beschouwd als een ‘rijk’ boek, ‘op de eerste plaats omdat het handelt over één van de meest schitterende periodes uit onze geschiedenis, de meest glorierijke fase van het gemeenschappelijk verleden van de Nederlanden en door de rijke wetenschappelijke inhoud, neergeschreven door twee van onze meest uitmuntende Vlaamse mediëvisten, Walter Prevenier en Wim Blockmans en de rijkelijke illustratie, een ware streling voor het oog, verzameld door An Blockmans-Delva. Toch is het gevaar niet denkbeeldig dat het boek hoofdzakelijk zijn weg zal vinden naar de pronkkasten van de welgestelde ‘geïnteresseerden’. Kon, gezien de uitgebreide lijst van voorintekenaars, de prijs echt niet wat worden gedrukt? Aansluitend bij die laatste opmerking lijkt het ons toch zinvol even te overwegen wie dergelijke werken uiteindelijk fundamenteel bevredigen: de vakman heeft ongetwijfeld bewondering voor de uitstekende synthese die hier wordt gebracht, maar hij mist zijn vertrouwde wetenschappelijk apparaat; daarentegen zullen bepaalde hoofd stukken, hoe bevattelijk ook geschreven, van de leek een meer dan gewone intellectuele inspanning vragen.
Als geografische omschrijving voor het boek golden de XVII Provinciën onder Karel V; de bestudeerde periode gaat van ± 1380 tot 1530. Bewust hebben de auteurs afstand genomen van een chronologisch relaas, zij kozen voor een diepgaande behandeling van een aantal thema's. De keuze van de thema's en de volgorde waarin ze werden behandeld waren uiteraard subjectief en daarom vatbaar voor kritiek. Zo komen de ingewikkelde juridische en institutionele verhoudingen op het platteland nauwelijks aan bod, hoewel ze evenzeer het leven van onze voorouders hebben bepaald als hun strijd om het dagelijks brood en ongetwijfeld een meer concrete invloed hadden als de centrale instellingen; en zou het niet logischer geweest zijn het bourgondiseringsproces (hfdst. 5) te beschrijven aansluitend bij de paragraaf over eenheid in verscheidenheid (hfdst. 1)?
Logisch leek het wel het boek te beginnen met een studie over de ecologische situatie, met aandacht voor het milieu, de menselijke bewoning en de demografie. De Bourgondische Nederlanden vertoonden het beeld van een eenheid in verscheidenheid: geografisch, economisch, maar ook sociaal en cultureel bleven er diepgaande verschillen bestaan tussen de constituerende delen; een nauwe interactie, een stroom van goederen en mensen, gaven de Nederlanden niettemin een zekere geografische en sociale eenheid.
Het tweede behandelde thema is dat van ‘het dagelijks brood’, waarbij uiteraard de nadruk werd gelegd op het uitzonderlijke belang van de agrarische produktie. Niettegenstaande onmiskenbare verbeteringen op landbouwgebied, bleven de rendementen onzeker. Erger nog: de bestaande behoeften gaven aanleiding tot misbruik; de mobiliteit van het graan werd bepaald door speculatieve multinationale handelsondernemingen; de overheid kon daar vooralsnog geen doeltreffende politiek tegenover stellen ter verdediging van de consument.
Daarna komen de industriële produktie en de internationale handelsactiviteiten aan bod, en een beschrijving van de Nederlanden als draaischijf van internationaal kapitalisme en bankwezen. Hoe belangrijk de landbouw ook was, toch was het stedelijk element dominant in de economie; in de Nederlanden waren stedelijke economieën gegroeid tot Europees formaat. De bloei van onze steden en gewesten stoelde evenwel op een kwetsbare economische basis, omdat velen onder hen, binnen hun strakke corporatieve en protectionistische structuren, zich in hoge mate hadden toegelegd op een eenzijdige specialisatie (b.v. de luxe-lakens in Vlaamse en Brabantse steden). De internationale handel van de Bourgondische Nederlanden bleef geconcentreerd rond de Scheldedelta. In het ontluikende banksysteem zouden eerst Brugge en later ook Antwerpen een eersterangsrol vervullen.
Het hoofdstuk handelend over standen en klassen vervalt hier en daar wat in het anekdotische, hoewel hier o.a. een bijzonder scherp beeld werd getekend van adel en clerus. De Bourgondische hertogen hebben de adel van hun nieuwe gewesten aan zich weten te binden door vele gunsten en onderbouwden op die manier ook hun eigen positie. In haar streven naar macht en aanzien imiteerde de hogere burgerij de adellijke levenswijze. Van de clerus wordt hier een alles behalve fraai beeld geschetst: er was een schrijnend contrast tussen zijn gedrag en de inhoud van zijn leer. Uit de toen bestaande nauwe verbinding tussen Kerk en Staat trekken de auteurs erg verregaande conclusies: de religieuze