Ons Erfdeel. Jaargang 27
(1984)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 517]
| |
Filosofie in Vlaanderen
| |
Leuven en de stunt van Pater Herman L. van Breda.De Leuvense universiteit die onder meer door de inspiratie van kardinaal Mercier (1851-1926) lange tijd een centrum van het neothomisme was, heeft zichzelf we- | |
[pagina 518]
| |
ten te vernieuwen door zijn aandacht naar de moderne fenomenologie te verleggen. Een en ander was hierbij te danken aan een avontuurlijke operatie van de franciscanerpater Herman Leo van Breda (1910-1974) in 1938. Op het moment dat de anti-joodse barbarij in Nazi-Duitsland het oeuvre van de grondlegger van de moderne fenomenologie, Edmund Husserl (1859-1938) in vlammen zou doen opgaan, slaagde hij erin het hele archief met veertigduizend pagina's gestenografeerde notities, tienduizend pagina's door medewerkers uitgeschreven notities en enkele duizenden boeken met aantekeningen langs diplomatieke weg naar Leuven te brengen, waar dan ook het intussen wereldberoemde Husserl-Archief werd opgericht.Ga naar eindnoot(1) Het resultaat werd heel belangrijk. Het isolement waarin de Husserliaanse wijsbegeerte en de moderne fenomenologie dreigde terecht te komen, werd vermeden omdat eminente specialisten, maar ook studenten die specialisten zouden worden, naar Leuven trokken om de geschriften van Edmund Husserl te bestuderen en te transcriberen. Ludwig Landgrebe, Eugen Fink, Maurice Merleau-Ponty, Emmanuel Levinas, Paul Ricoeur, Jean Hippolite, K.H. Volkmann-Schluck, Jean Wahl en anderen toonden een enorme belangstelling en zorgden tegelijk voor de uitstraling van het Leuvense Instituut voor Wijsbegeerte. Tegelijk moeten we vermelden dat deze enorme aanwinst aanleiding gaf tot twee prestigieuze uitgaven: enerzijds de Husserliana, een reeks boekdelen waarin het oeuvre van Husserl een systematische en wetenschappelijke publikatie kent; anderzijds de Phaenomenologica, een uitgavereeks met belangwekkende studies in de lijn van de moderne fenomenologie.
Als het Husserl-Archief voor de wijsbegeerte in ons land een belangrijke aanwinst betekende, dan moest het wijsgerig onderzoek en het filosofie-onderwijs daar toch enigszins aan beantwoorden. Met twee belangrijke wijsgeren, Edgar de Bruyne (1898-1959) en Herman J. de Vleeschauwer, bewandelde de Gentse Rijksuniversiteit vóór de Tweede Wereldoorlog modernere paden dan Leuven dat nog sterk in de greep van het neo-thomisme zat. Niettemin was de moderne fenomenologie er toch niet volledig onbekend. Niet alleen met de oprichting van het Husserl-Archief, maar ook door de aanstelling van de Antwerpenaar Alphonse de Waelhens (1911-1981) kon het klimaat in Leuven veranderen. Hij behoorde tot de jongere generatie wijsgeren die de verworvenheden van Kant, Hegel, Brentano, Husserl, Jaspers en Heidegger in zijn onderwijs wist te verwerken. Door zijn veelvuldige contacten met Parijs zorgde hij voor de doorstroming van de moderne Duitse filosofie naar Frankrijk. In dat opzicht was De Waelhens de ideale mediator die van de gunstige ligging van Leuven een uiterst vruchtbaar gebruik wist te maken. Met enkele collega's en jonge medewerkers vertaalde hij HeideggerGa naar eindnoot(2) en verder schreef hij heel belangrijke introducties tot het denken van Martin Heidegger en Maurice Merleau-Ponty.Ga naar eindnoot(3) In een latere periode ‘betastte’ hij in zijn werk de grenzen van het wijsgerige denken door de verhouding van de filosofie tot de nietfilosofie te beschrijven, met name de invloed van het economische en het psychologische denken op de filosofie.Ga naar eindnoot(4) In dat verband moet zeker de belangstelling van Alphonse de Waelhens voor de psycho-analyse gezien worden. Hieruit resulteerde niet alleen een praktische samenwerking met psychiaters en psycho-analytici met een klinische praktijk, maar ook enkele belangrijke publikaties, waardoor deze Vlaamse wijsgeer een internationale vermaardheid verwierf.Ga naar eindnoot(5)
Het werk van Alphonse de Waelhens heeft in Leuven een grote aanhang behouden | |
[pagina 519]
| |
H. van Breda o.f.m. (1910-1974).
door zijn leerlingen. We denken aan Antoon Vergote die als psycho-analyst en wijsgeer een internationale vermaardheid kent door zijn godsdienstpsychologische studiesGa naar eindnoot(6) waarvan de wijsgerig-antropologische implicaties verder bestudeerd worden in binnen- en buitenland. In de meer strikt wijsgerige richting botsen we onvermijdelijk op de al lang in Leuven werkende Nederlander Samuel IJsseling, een eminente Heidegger-kenner die de laatste tijd heel wat onderzoek op het gebied van de retoriek heeft verricht.Ga naar eindnoot(7)
Het zou echter een vergissing zijn de Leuvense universiteit uitsluitend met de studie van de moderne fenomenologie te vereenzelvigen. Ook in andere studiegebieden wordt werk geleverd, maar dit werk heeft nooit de internationale uitstraling gekend zoals dat met de fenomenologie het geval was. Dit belet echter niet dat het Leuvense Hoger Instituut voor Wijsbegeere, hoewel zelden avontuurlijk, door zijn vele docenten en medewerkers het belangrijkste wijsgerige studiecentrum van Vlaanderen is. We kunnen hier binnen dit korte bestek jammer genoeg niet alle figuren ter sprake brengen. We willen echter niet nalaten de uitgave van het Tijdschrift voor Filosofie te vermelden. Het is een kwartaaltijdschrift met internationale allure, niet alleen vanwege de artikelen die uit binnen- en buitenland komen, maar ook vanwege het terecht geroemde Bibliografisch Repertorium.Ga naar eindnoot(8)
De Vrije Universiteit van Brussel is een kleinere instelling die heel lang in de schaduw van de Franstalige Université Libre de Bruxelles getolereerd werd. De wijsbegeerte werd er vele jaren door Leopold Flam gedomineerd. Hij is de auteur van meer dan veertig boeken, die zowel aspecten van de systematische wijsbegeerte als thema's uit de geschiedenis van de filosofie behandelen.Ga naar eindnoot(9) Hij is iemand die zich gemakkelijk door zijn eigen retoriek laat meeslepen en bovendien zijn vooroordelen niet onder stoelen of banken steekt. Als hoogleraar drukte hij echt een stempel op de sectie in Brussel. Nu hij geëmeriteerd is, heeft het universitaire leven toch wel een kleurrijke figuur verloren. M. Weyembergh, Jacques Ruytinckx en Hubert Dethier zijn nu de belangrijkste professoren aan de Brusselse universiteit die respectievelijk de geschiedenis van de wijsbegeerte, de moraalfilosofie en de esthetica doceren.
Aan het einde van de jaren vijftig heeft de sectie wijsbegeerte aan de Gentse Rijksuniversiteit een metamorfose ondergaan. Voordien drukten Edgar de Bruyne en Herman de Vleeschauwer (tot 1945) hun stempel op de afdeling. De eerste beriep zich in zijn indrukwekkende studies over esthetica en ethica op de fenomenologische methode; hij introduceerde al vrij vroeg Max Scheler en Nicolaï Hartmann bij zijn studenten. De tweede is een eminente Kant-kenner en zijn boeken over de transcendentale deductie moeten nog steeds als gezaghebbend beschouwd worden. | |
[pagina 520]
| |
A. de Waelhens (1911-1981).
Heel wat veranderde met de benoemingen van Leo Apostel en Jaap Kruithof. De eerste, een leerling van Chaïm Perelman, Rudolf Carnap en Jean Piaget, introduceerde in Gent de moderne logica en de kennisleer. Tot zijn al te vroegtijdig emeritaat (1979 op vierenvijftigjarige leeftijd) was hij de ster in de sectie wijsbegeerte, omdat hij met zijn enorme werkkracht, zijn aanstekelijk enthousiasme en zijn grenzeloze belangstelling voor alle domeinen van de filosofie, heel wat studenten echt wist te initiëren in een moeilijke problematiek. Nooit manifesteerde hij zich als een vakidioot die slechts de techniciteit van de filosofische vraagstukken zag, maar steeds wist hij uit elk theorema de existentiële dimensie te halen. Ongetwijfeld ligt zijn hoofdwerk in het vlak van de logica en de kennisleer.Ga naar eindnoot(10) In dit verband leverde hij veel en vruchtbaar werk in het ‘Centre d'épistémologie génétique’ van Jean Piaget te Genève. De tweede, Jaap Kruithof, startte zijn wijsgerige loopbaan met een veelbelovende dissertatie over Hegel.Ga naar eindnoot(11). Hij kreeg zijn opleiding bij Edgar de Bruyne en bij een aantal eminente wijsgeren in Parijs zoals Maurice Merleau-Ponty, Jean Hyppolite en Eric Weil. Hij verliet echter jammer genoeg de studie van de klassieke wijsbegeerte en concentreert zich nu hoofdzakelijk op de moraalwetenschap en de politiek-ideologische filosofie. Met Apostel stichtte hij in 1963 een bijzondere sectie moraalwetenschap met een heel ambitieus programma,Ga naar eindnoot(12) maar de resultaten bleven niet zelden ideologisch geladen. Een moraal-wetenschap heeft het licht niet gezien, en de weinige doctoraten, die binnen de sectie werden gemaakt, duiden nog niet op schoolvorming.
Ondanks het voortijdige emeritaat van Leo Apostel blijft de sectie in Gent veel belangstelling aan de logica en de wetenschapsleer besteden.
Uit de Gentse Rijksuniversiteit kunnen we niet elke docent vermelden, maar het zou in ieder geval zonde zijn de eminente Husserl-kenner Rudolf Boehm te vergeten. Hij is sinds het vertrek van Apostel, in Gent de belangrijkste ‘international’. Geboren in Berlijn en met een opleiding in Leipzig, Rostock en Köln, en leermeesters als Hans-Georg Gadamer en K.H. Volkmann-Schluck, kwam hij al met een mooie scholing in het begin van de jaren vijftig in Leuven terecht. Daar kreeg hij door het toedoen van Herman van Breda en Alphonse de Waelhens een initiatie in de Husserliaanse fenomenologie. Na een tijd hoofdmedewerker te zijn geweest in het al genoemde archief, kwam hij in 1968 naar Gent. Hij verwierf een internationale herkenning door zijn Heidegger- en Merleau-Ponty-vertalingen en zijn Husserl-uitgaven. Vanuit fenomenologisch perspectief bekritiseert hij de fundamenten van het zuiver theoretisch weten en van het objectivisme in de wetenschappen.Ga naar eindnoot(13)
De studie van de wijsbegeerte beperkt zich niet uitsluitend tot de grote universiteiten of tot de universiteiten zelf. Kleinere | |
[pagina 521]
| |
S. IJsseling (o1932).
centra hebben zich ook laten gelden zoals Sint-Ignatius te Antwerpen, waar Emile de Struycker (1907-1978) door de studenten als een eminent kenner van de antieke wijsbegeerte en als een uitstekend didacticus geëerd werd. De spreiding van de kandidaturen, een al te dure aangelegenheid in de al niet economische universitaire politiek van ons land, bracht ook de filosofie naar Kortrijk of naar de hoofdstad waar vooral docenten uit Leuven les geven.
Buiten de universiteiten is de studie van de wijsbegeerte uitsluitend in het verleden noemenswaardig geweest in de opleiding van de paters Dominicanen. Het onderwijs van J. Walgrave en van D.M. de Petter (1905-1971) overtrof vaak dat van de universitaire hoogleraren. Nagenoeg alle instellingen van het type niet-universitair hoger onderwijs voorzien in een of meerdere filosofievakken. We moeten echter bekennen dat het niveau, globaal genomen, nogal zwak is en nauwelijks aanleiding gegeven heeft tot enige uitstraling. De reden moet in de eerste instantie gezocht worden in het feit dat vele van deze onderwijstypes niet intellectueel ambitieus zijn en gerekend moeten worden tot het hoger beroepsonderwijs. Deze kritiek is ook van toepassing op sommige universitaire richtingen.
* * *
Bij deze presentatie van de stand van zaken van het filosofie-onderwijs in Vlaanderen, waarbij we ons echt tot het essentiële hebben beperkt, willen we een viertal opmerkingen maken.
1. Een eerste vraag die zich opdringt, luidt: waar blijven de jongeren? Voor zover we hebben kunnen nagaan, heeft zich de jongste tien jaar geen enkele jonge wijsgeer gemanifesteerd die bijzonder talentrijk genoemd kan worden. Wat een Alphonse de Waelhens of een Leo Apostel al op vijfendertigjarige leeftijd presteerden, heeft zich in Vlaanderen niet herhaald. Waarom dit niet zo is? Hierop hebben we geen antwoord.
2. Als we de lijst van de publikaties overzien, dan moeten we vaststellen dat de wijsbegeerte in Vlaanderen niet altijd Nederlandstalig is. Het geschreven oeuvre van Alphons de Waelhens bevat 236 titels volgens de officiële bibliografie,Ga naar eindnoot(14)Ga naar eindnoot(15) hiervan werden er slechts 33 in het Nederlands gepubliceerd. De meeste werken verschenen in het Frans, en hoewel De Waelhens een Vlaming was, hanteerde hij de andere landstaal als werktaal. Hier moeten we toch even stil staan bij het probleem van het kleine taalgebied dat het Nederlands toch is. We moeten aanvaarden dat Alphonse de Waelhens nooit de internationale uitstraling zou hebben gekend indien hij uitsluitend in het Nederlands zou hebben gedoceerd en gepubliceerd. Hij komt uit een generatie waarbij het studeren in ons land een intrede in de Franse cultuur betekende en de internationale contacten die in Leuven levendig waren, beklemtoonde deze Franse cultuur nog meer. De leuvense universiteit was grotendeels Franstalig en de | |
[pagina 522]
| |
L. Apostel (o1925)
Vlamingen die van dit internationale klimaat gebruik wilden maken, integreerden zich onvermijdelijk in dit Franse cultuurklimaat. Voor de wijsbegeerte ging bovendien nog een extra factor een rol meespelen. De filosofische vernieuwing, ofschoon heel sterk door de Duitse filosofie beïnvloed, speelde zich in Parijs af met de figuren als Jean-Paul Sartre, Maurice Merleau-Ponty, Jean Hyppolite, Jean Wahl, Eric Weil, Paul Ricoeur en Emmanuel Levinas. Daar Leuven door het Husserl-Archief het continentale centrum van de fenomenologie werd, speelde de Katholieke Universiteit en niet zelden door de figuur van Alphonse de Waelhens, een uiterst belangrijke bemiddelende rol. De Waelhens was in Europa een soort ambassadeur van de moderne fenomenologie die van oorsprong Duits was, maar in haar eerste populaire vertaling en massale verspreiding Frans werd.
Alphonse de Waelhens was trouwens niet de enige die zich het Frans als werktaal eigen gemaakt heeft. In dezelfde situatie bevond zich de al genoemde redder van de Husserl-manuscripten, Herman van Breda en de psycho-analyticus en wijsgeer, Antoon Vergote, die weliswaar tot een jongere generatie behoort, maar toch ook het Frans en het Engels als eerste werk- en publikatietaal hanteert, waardoor hij een internationale faam heeft kunnen opbouwen.
De Vlaamse wijsgeer die zich niet binnen de landsgrenzen opsluit en aan de internationale bewegingen kan deelnemen, doorbreekt onvermijdelijk zijn moedertaal. Bovendien blijft de vakfilosofie een specialisatie die in het vlak van het gepubliceerde werk zelden of nooit voldoende aan bod kan komen. Het aantal tijdschriften is beperkt en de uitgevers die het wagen een filosofisch boek op de markt te gooien, durven zelden een werk aan dat boven de ‘vulgarisatie’ uitstijgt. Alleen sommige klassieke teksten blijven het doen, Plato en Nietzsche krijgen herdrukken, maar wijsgerige debuten komen nauwelijks voor. Daardoor zijn filosofen die wensen te publiceren, heel vaak op andere talen aangewezen, willen zij enige internationale erkenning verwerven. Tot onlangs werd het Frans gekozen, meer en meer wordt dit nu het Engels, hoewel we moeten vaststellen dat toch slechts weinigen het internationale niveau halen. De contacten zijn trouwens dun gezaaid en met de scheiding tussen Leuven en Louvain-la-Neuve, zitten de Vlaamse filosofen in de Leuvense universiteit toch meer in een isolement dan vroeger. Vanuit het standpunt van de vakfilosofie bekeken, is de scheiding die in het politieke klimaat van de jaren 1968-1969 onvermijdelijk werd, wel rampzalig. Vele vruchtbare contacten gingen verloren en Leuven verloor een stuk van haar internationale aantrekkingskracht. Alphonse de Waelhens zag dat duidelijk in en was over de resultaten van de politieke keuze heel teleurgesteld. De laatste jaren van zijn leven hield hij nog enkele schaarse cursussen in Leuven Vlaams en Frans, | |
[pagina 523]
| |
J. Kruithof (o1929).
maar zijn activiteit verlegde hij naar Saint-Louis in Brussel, waar trouwens ook het initiatief voor zijn huldeboek werd genomen.
Ook Leo Apostel, eveneens een Antwerpenaar, schreef zijn belangrijkste werken niet in het Nederlands, maar in het Frans (onder meer door zijn opleiding in Brussel en zijn contacten met Piaget) en in het Engels (door zijn gedeeltelijke opleiding bij Carnap in de Verenigde Staten en door de Angelsaksische inspiratie van een deel van de moderne filosofie). Hoewel hij de laatste tijd een structuralistische filosofie met een enorme belangstelling voor de politieke implicaties van de kennissociologie aanhangt, voegde hij zich in in het Vlaamse geestesleven door zijn bijdrage aan de ideologische vrijzinnige strijd. Op die manier behoort toch een deel van zijn publikaties tot het Nederlands taalgebied. Maar dit deel van zijn werk is vooral polemisch en maakt geen deel uit van zijn wetenschappelijk werk. Deze trend in vreemde talen te publiceren, bestaat uiteraard al een hele tijd in het domein van de natuur- en scheikunde en wordt meer en meer nagevolgd in de geestes-wetenschappen. De tijdschriften van de Gentse sectie wijsbegeerte, Philosophica en Communication & Cognition bevatten zelden Nederlandstalige artikelen en mikken op een internationale erkenning door vooral buitenlandse (niet-zelden Amerikanen) medewerkers aan te trekken.Ga naar eindnoot(16)
Een eerste conclusie moet hier luiden dat de filosofie in Vlaanderen zelden Vlaams is. Alleen van Antoon Vergote kan gezegd worden dat hij ten minste drie van zijn belangrijke werken ook in het Nederlands heeft laten verschijnen: zowel van La psychologie religieuse, als van Dette et désir en van Religion, Foi et Incroyance verscheen een Nederlandse vertaling.
3. Als Antwerpen, Brussel, Gent en Leuven vier Vlaamse centra zijn voor de studie van de filosofie met elk een specifieke eigenheid, dan moeten we toch vaststellen dat de samenwerking tussen deze centra heel klein is. We kennen in Vlaanderen geen overkoepelende wijsgerige vereniging waar de deskundigen uit de verschillende universiteiten naar elkaar luisteren. Hoogstens ontmoeten ze elkaar op een vergadering van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek waar de verschillende vertegenwoordigers in eerste instantie de belangen van de eigen studenten verdedigen, maar daarbuiten zijn de contacten vrij sporadisch, toevallig, anoniem en het resultaat van een individueel initiatief. Op de jaarvergadering van het Leuvense ‘Wijsgerig Gezelschap’ ontmoet men zelden mensen uit Brussel of Gent, tenzij sommige oudstudenten van Rudolf Boehm (Gent) die zelf zolang in Leuven gewerkt heeft en er nog steeds goede contacten onderhoudt. Gastcolleges en uitwisselingen tussen Gent en Leuven of tussen Gent en Antwerpen zijn heel uitzonderlijk. Bovendien bestaat er een concurrentie-strijd tussen Gent en Brussel, omdat beide centra omwille | |
[pagina 524]
| |
R. Boehm (o1927).
van een bepaalde arbeidsmarkt zich zo vrijzinnig mogelijk willen voordoen. Toch zijn er wederzijdse diensten: in Brussel een aantal cursussen doceren terwijl men een full-time betaalde job in Gent heeft, is een klassieke servitude aan de officiële vrijzinnigheid die dan later wel beloond wordt met een leerstoel. Er bestaat ook een zekere concurrentie tussen Antwerpen en Leuven. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat de studenten die hun kandidatuur in Sint-Ignatius (bij de jezuïten) hebben behaald, minder goed zouden zijn opgeleid, maar het chauvinisme van Leuven (en ook van Gent) beschouwt de Antwerpse opleiding (ten onrechte) als zwakker dan Leuven en Kortrijk. De rivaliteit tussen de instellingen heeft echter vooral iets te maken met de ingeburgerde levensbeschouwelijke verzuiling in ons land. Humanisten en katholieken wantrouwen elkaar en erkennen heel moeilijk elkaars competentie. Een en ander is natuurlijk historisch gegroeid en politiek goed in de verf gezet. De onnodige soms agressieve vrijzinnigheid in Gent was voor het klerikalisme een ideale gelegenheid om de dure en overbodige kandidaturen in Kortrijk op te richten. De soms hautaine en triomfalistische houding in Leuven werd graag aangegrepen om in Gent in de jaren zestig de moraalwetenschap een ‘revolutionaire ideologische’ onderbouw te verlenen (= marxistisch, sciëntisch en anti-fenomenologisch). Deze verzuiling kwam de wijsbegeerte echt niet ten goede en heeft aan de filosofie in Vlaanderen nooit iets avontuurlijks gegeven. Het meest avontuurlijke wijsgerige dispuut van de jongste tijd werd trouwens door een Duitser, Rudolf Boehm, op gang gebracht door de uitdagende stellingen uit zijn boek Kritiek op de grondslagen van deze tijd steeds opnieuw te beklemtonen. Boehm, uitdrukkelijk een anti-christelijk filosoof, is de enige die erin geslaagd is de verzuilde tegenstellingen te overbruggen en een gespreksstijl op gang te houden die contacten met Antwerpen, Brussel en Leuven mogelijk maakt. Het is trouwens tekenend voor het hele verstarde klimaat in de universitaire filosofie dat zijn discussie met Leo Apostel pas kon plaats vinden nadat laatstgenoemde de universiteit had verlaten.Ga naar eindnoot(17)
4. De filosofie in Vlaanderen lijdt niet alleen onder een stukje cultuurvlucht door een andere werktaal te gebruiken of onder de verzuiling, maar ook en voornamelijk onder een zeker intellectueel onvermogen en een culturele lethargie.
Men kan moeilijk volhouden dat het cultuurleven in Vlaanderen bruist van vitaliteit of leergierig uitkijkt naar wat de internationale traditie ons biedt. We vertellen niets nieuws als we stellen dat er weinig gelezen wordt in academische kringen en dat de intellectuele ambitie bij de universitair afgestudeerden nagenoeg nihil is. Vooral op het gebied van de geesteswetenschappen blijkt de produktieve bedrijvigheid heel zwak te zijn. Zelden vinden we de ambitie en de werkkracht om na een licentie te promoveren, | |
[pagina 525]
| |
A. Vergote (o1921).
of uit een licentie-scriptie een artikel te destilleren. Nog zeldzamer is de zin om een boek te schrijven. We weten dat vooral middelbare scholen het inzake lees- en schrijfcultuur laten afweten, omdat directies, inspecties en vaak ook leerkrachten, maar vooral omdat de ouders op het onderwijs druk uit oefenen opdat men niet veeleisend zou zijn. Weinig intellectueel ambitieuze ouders creëren middelmatige scholen met middelmatige leerkrachten, want deze leerkrachten zijn zelf het produkt van dergelijke scholen. Het niet-universitair hoger onderwijs blijft meestal op dezelfde leest geschoeid als de middelbare scholen. Dat wil zeggen: cursussen die vaak geen hoger niveau halen, gedoceerd door docenten zonder noemenswaardige academische kwalificaties zoals een doctoraat met proefschrift en wetenschappelijke publikaties.
De universitaire docenten behalen ook niet altijd iets meer dan hun doctoraat; sommigen publiceren tijdens hun hele loopbaan zelfs geen boek.Ga naar eindnoot(18) Terwijl wetenschappers in het gebied van de natuur- en scheikunde of in de biologie heel hard moeten werken, en dit vaak ook effectief doen, blijft het klimaat in de literatuurwetenschap, de wijsbegeerte en in de geschiedeniswetenschap te vaak gekenmerkt door een ‘laisser aller’. Voor de meeste afgestudeerden is een wetenschappelijk artikel ‘te moeilijk’. In zo'n sfeer wordt een infernale gesloten cirkel van weinig-lezen/weinig-schrijven gecultiveerd. Is dat de Vlaamse aard? Zijn Vlamingen intellectueel gierig? Een gebrekkig taalbewustzijn dat vaak in een taal-malthusianisme uitmondt, is hiervan al een indicatie. In ieder geval ziet het er naar uit dat Vlamingen eerder in een eigen huis en in een wagen investeren dan in de studies van dochter of zoon.
Uiteraard lijdt de studie van de wijsbegeerte onder dit klimaat. Wie de boekenmarkt overziet, ontdekt weinig Vlaamse auteurs. Hierbij moet men zich niet wijsmaken dat Vlamingen niet aan bod kunnen komen. De realiteit is dat zij zich te weinig manifesteren. In dit verband moeten we ook de situatie van de Vlaamse uitgeverijen zien: hun positie is precair en weinigen durven een filosofisch boek aan. Alleen De Nederlandsche Boekhandel (Antwerpen) voert een actiever beleid als uitgever door auteurs op te sporen. Vaak trekken Vlamingen naar Nederland op zoek naar een uitgever. Daar kan men kiezen tussen Ambo, Boom, Ten Have, Van Gorcum, De Arbeiderspers, Coutinho, Het Wereldvenster en andere.
Een ander aspect van de intellectuele middelmatigheid waardoor de wijsgerige scepsis zo moeilijk kan openbloeien, moeten we toch ook nog zoeken in de hardnekkige restanten van het klerikalisme dat aan de basis van de verzuiling ligt. Het is zo dat het filosofie-onderwijs nagenoeg een monopolie van het hoger onderwijs blijft. Men vindt zelden of nooit een vak wijsbegeerte op het programma van het middelbaar onderwijs. Alleen sommige wijze leerkrachten Nederlands, Frans, Latijn, Grieks, godsdienst of ze- | |
[pagina 526]
| |
denleer doorbreken de enge grenzen van hun cursus om ‘iets meer’ te doen. Men kan vandaag geen literatuur doceren zonder gebruik te maken van de hedendaagse verworvenheden van de wijsgerige interpretatieleer (of hermeneutica). In de lessen Grieks moet Plato met zijn dialogische wijsbegeerte zeker aan bod kunnen komen. Ook de leraren godsdienst en zedenleer kunnen het niet zonder enkele fundamentele noties filosofie stellen.
Er zijn dus wel enkele kansen, of ze benut worden, betwijfelen we sterk. Maar een vak wijsbegeerte ontbreekt, omdat in de verzuiling de strijd om de ideologische macht dit belet. In het katholiek onderwijs schrikt men voor de wijsgerige scepsis terug en in het officieel onderwijs willen de vrijzinnige beleidsvoerders kost wat kost voorkomen dat een gelovige wijsbegeerte zou doceren, omdat op die manier de cursus zedenleer, meestal een lachertje, er al te bekaaid zou afkomen.
In het katholieke niet-universitair hoger onderwijs werd sinds enige tijd een cursus ‘wijsgerige antropologie’ ingevoerd in plaats van de traditionele godsdienstles. Welnu, momenteel speelt zich daar nu een strijd af om de invoering van dit filosofie-vak ongedaan te maken. Onder druk van de lobby der licentiaten godsdienstwetenschap (Leuven) en met medewerking van de hogere clerus wil men de wijsgeren, die per definitie geen confessie kunnen verdedigen en ook geen apologetica kunnen verkopen, verdrijven. De katholiciteit van de Leuvense filosofen wordt in twijfel getrokken (filosofen uit Gent worden als dusdanig al gediscrimineerd)Ga naar eindnoot(19) en dus moet ‘de orde hersteld’ worden. | |
Conclusie.Als we een situatie-overzicht van het filosofie-onderwijs in Vlaanderen onderzoeken, dan kunnen we vaststellen dat in beginsel de mogelijkheid bestaat dat belangstellenden zich grondig verdiepen en dat zij zich een degelijke opleiding kunnen eigen maken. Ook bestaat er een specialisatiemogelijkheid zoals bijvoorbeeld logica in Gent of moderne fenomenologie in Leuven. Veel hangt echter af van de grondigheid van de gedoceerde cursussen en de eisen van de docenten. In de universiteiten kunnen de docenten zich moeilijk verschonen door naar de onverschilligheid van de studenten te wijzen, aangezien zij toch het niveau bepalen.
Er zijn echter drie factoren die het filosofisch leven bemoeilijken. We vermeldden een zekere vervreemding van de eigen bevolking door het Nederlands als werktaal te verlaten, waardoor de moedertaal de taal van de leek wordt en het Frans en Engels de talen voor het internationale niveau. We drukken deze stelregel niet absoluut door, omdat de participatie aan het internationale leven van uiterst belang is voor de vernieuwing op nationaal niveau. Maar het ene niveau moet niet noodzakelijkerwijze gespecialiseerd worden, terwijl het andere gevulgariseerd zou blijven.
Een tweede factor is de verstikkende verzuiling die de samenwerking en de uitwisseling van ideeën uitermate beperkt. Het is zielig te merken hoe de ene universiteit de andere op een hooghartige manier negeert, hoe een inter-universitaire vereniging en een inter-universitair tijdschrift onmogelijk zijn.
Een derde factor noemden we het lage intellectuele en wetenschappelijke aspiratieniveau van de Vlaamse academici: zij lezen weinig, promoveren zelden, publiceren nauwelijks. Er woekert een allergische reactie tegenover ‘het geleerde’.
Globaal genomen is de filosofie in Vlaanderen een professoren-wijsbegeerte: een | |
[pagina 527]
| |
intellectuele praktijk voor de studeerkamer en de lesauditoria. Zelden vervullen wijsgeren bij ons een onafhankelijke, niet-confessionele of niet-ideologische functie; zelden durven zij het avontuur van de moderniteit aan. Als ze optreden blijven ze meestal ageren binnen de aanvaarde, maar gescleroseerde spelregels van de verzuiling. De ideologische drukgroepen zoals de kerkelijke hiërarchie, de politieke partijen en vakbonden, sommige vrijmetselarijloges houden deze mediocriteit in stand. |
|