Ons Erfdeel. Jaargang 24
(1981)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |||||||||
Culturele centra in Vlaanderen
| |||||||||
[pagina 28]
| |||||||||
Renaat van Elslande legt de eerste steen te Hasselt (18 mei 1967).
zouden er nog zo'n 75 stedelijke bijkomen. Dat zou het rijk een miljard frank aan toelagen kosten. Precies twee jaar later, in oktober 1968, had de Leuvense socioloog, die intussen Van Elslande als minister van Nederlandse Cultuur was opgevolgd, zijn enthousiasme voor deze zaak nog versterkt. Op een colloquium van de Belgische afdeling van de Raad der Europese gemeenten te Brussel stelde hij dat in de komende tien jaar 405 culturele centra opgericht zouden worden: 5 grote streekcentra (één per provincie, niet per se in de provinciehoofdplaats), 120 gewestelijke en 280 lokale. Jaarlijkse rijkstoelage: 250 miljoen fr. In plaats van het miljard dat in 1966 nodig werd geacht, zou het rijk dus in tien jaar 2,5 miljard veil moeten hebben voor zijn bemoeiingen in deze sector. Van Mechelen onderstreepte in dezelfde toespraak dat met dit initiatief geen tijdperk van staatscultuur werd ingeluid. Het was er de overheid alleen maar om te doen een infrastructuur ter beschikking te stellen, waarvoor de aanvraag, na een onderzoek van de sociaal-culturele behoeften, van de gemeenten moest uitgaan. De pluralistisch samengestelde gemeentelijke cultuurraden zouden bij dat voorbereidend onderzoek betrokken worden, en daarna ook bij de leiding van het cultureel centrum. Culturele centra zouden zijn als culturele herbergen, ontmoetingsplaatsen voor iedereen, in tegenstelling tot de verzuilde Gildehuizen, Volkshuizen, Vlaamse huizen, waar alleen de aanhangers van de eigen strekking zich welkom en thuis voelden. Tijdens hetzelfde colloquium stelde Van Mechelens collega, de toenmalige minister van Franse Cultuur Albert Parisis, twintig culturele centra voor het Franstalig landsgedeelte in het vooruitzicht. Het ministerie van Franse Cultuur had nog maar vage plannen, toen in Vlaanderen de eerste stenen al waren gelegd. | |||||||||
Hoeveel en waar?Nu, meer dan tien jaar later, - het bouwen is inmiddels doorgegaan onder de ministers van Nederlandse Cultuur Jos Chabert en Rika De Backer-Van Ocken - bestaan enkele tientallen culturele centra, niet eens de helft van de prognose uit de jaren zestig. Een volledige en accurate lijst van culturele centra in Vlaanderen blijkt niet te bestaan: het ministerie van de Nederlandse gemeenschap, het Centrum voor arbeidersvorming en cultuurbeleid (Centravoc) en de Federatie van Nederlandstalige culturele centra (FeNeCC) beschikken over lijsten die niet integraal met elkaar overeenstemmenGa naar eind(5). De moeilijkheid spruit o.m. hieruit voort dat er behalve 4 rijksculturele centra, 2 provinciale centra en 14 door het rijk erkende centra nog een aantal bestaan of gepland zijn, die al dan niet voor rijkstoelagen en dus voor erkenning in aanmerking komen. Rijksculturele centra: Sint-Martens-Voeren, Het Veltmanshuis; Steenokkerzeel (kasteel van Ham), Conferentieoord voor Vrijetijdsbesteding; Rijkhoven (Bilzen), Landscommanderij Alde Biezen; Wemmel, De ZandloperGa naar eind(6). Provinciale centra: Neerpelt, Dommelhof, Provinciaal instituut voor cultuur en sport (vóór de opening van het sportcomplex in 1978 heette het ‘Provinciaal centrum voor sociaal-cultureel vormingswerk’); | |||||||||
[pagina 29]
| |||||||||
Maquette van het cultureel centrum te Dilbeek. Frans van Mechelen (uiterst rechts)
(Foto ‘De Standaard’). Beringen, Casino, Provinciaal vormingscentrum voor volkscultuur. Allebei in Limburg. | |||||||||
Erkende culturele centra:
Buiten de erkende centra citeert Centravoc nog 14 ‘reeds werkende culturele centra, gebouwd, verbouwd of aangekocht met rijkssubsidies sinds 1974’, per provincie: Antwerpen: Baarle-Hertog, Mol, Mechelen, Schoten, Westerlo; Brabant: Diest, Hoeilaart, Itterbeek; Limburg: Houthalen, Kortessem, Maaseik, Neeroeteren; Oost-Vlaanderen: geen; West-Vlaanderen: Kortrijk, Menen.
Er bestaan dus minstens 34 centra die functioneren. Bij FeNeCC zijn thans 27 centra aangesloten: 23 uit de hierboven opgesomde, plus Hoeselt (Limburg), Lokeren (Oost-Vlaanderen) en twee van bij de Belgische Strijdkrachten in Duitsland, nl. Kempen en Soest. Bovendien zijn er nog andere, die om een of andere reden niet in de gehanteerde classificatie passen: het Internationaal Cultureel Centrum (ICC) en het Provinciaal centrum Arenberg te Antwerpen, Sfinks te Boechout, de culturele centra te Affligem (abdij), Bensberg (BSD), Brussel (Neder-over-Heembeek), Borsbeek, Diegem, Duffel, Essen, Leuven, Liedekerke, Oostende (onbehuisd), Oostkamp, Sijsele, Torhout, Vorst (Brussel), Vosselaar, Wijnegem, Wilrijk, Wuustwezel, Zaventem..., om slechts enkele voorbeelden te noemen. En in hoeveel gemeenten bestaan niet trefcentra, buurthuizen, gemeenschapshuizen of hoe ze ook mogen heten, die zo niet aan de normen, dan toch aan de idee ‘cultureel centrum’ beantwoorden? Verder telde Centravoc in 1979 28 gemeenten waar bouw- of verbouwingsplannen van een cultureel centrum in uitvoering waren en waarvoor rijkssubsidies waren toegekend: Antwerpen: Oostmalle, Berchem, Lint, Antwerpen-Luchtbal, Lille; Brabant: Molenstede-Diest, Bierbeek, Sint-Katarina-Lombeek, Overijse, Vlezenbeek; Limburg: Genk, Kaulille, Achel, Lommel (3 buurthuizen), Hechtel-Eksel, Leopoldsburg, Meeuwen-Gruitrode, Lanaken, Houthalen-Oost, Beringen (Paal), Kwaadmechelen (Ham); Oost-Vlaanderen: Aalst, Lokeren, Waasmunster; West-Vlaanderen: Nieuwpoort, Tielt-Wingene, Wevelgem, Tielt. Ten slotte waren er nog 7 gemeenten die rijkssubsidies aanvroegen met het oog op het bouwen, verbouwen of aankopen van een cultureel centrum: Bilzen, Peel, Lommel, Borgloon (buurthuizen), Ninove, Veurne, Roeselare. Buiten beschouwing blijven hier wel openbare | |||||||||
[pagina 30]
| |||||||||
Bepaalde culturele centra staan op strategische plaatsen (Foto Sterr).
bare of privé-instellingen als het Rijkscentrum Frans Masereel te Kasterlee, het Rijksvormingscentrum voor de jeugd Destelheide te Dworp, het Provinciaal centrum voor jeugd en cultuur te Opheylissem, het Romi Goldmuntzcentrum, het Kultureel informatief centrum King Kong (KICK), de Groote Witte Arend, het Rockoxhuis en het Osterriethhuis, alle te Antwerpen, 't Stuc (Studentencentrum van de Cultuurraad der Leuvense studenten) te Leuven, of ‘Pro Civitate’, Cultureel centrum van het Gemeentekrediet van België. Hoeveel van de 406 door Frans van Mechelen nodig geachte centra staan er nu? Het algemeen centrum aan het Martelarenplein te Brussel, waarvan tien jaar geleden werd gedroomd, is voorlopig in onteigeningen, schulden en herrie blijven steken. Het Contact- en Cultuurcentrum (CCC), gevestigd op nr. 23 is een dienstverlenend centrum. De vijf grote streekcentra, één per provincie, springen niet als zodanig in het oog. In West-Vlaanderen vervult De Schakel te Waregem niet helemaal die rol. Oost-Vlaanderen is op dit punt braakland gebleven, al werd het op te richten centrum te Aalst in 1969 al in één adem genoemd met de centra in Turnhout, Dilbeek, Hasselt, Strombeek-Bever. De laatste vier behoren inderdaad tot de grotere centra, categorie A zoals we verder zullen zien, maar deze omschrijving dekt niet precies de vroegere idee van een streekcentrum per provincie. En de 120 stedelijke en 280 gemeentelijke centra die destijds werden aangekondigd? Tientallen, niet nauwkeurig te tellen, bestaan of zijn in wording, en maandelijks wordt de stapel dossiers met aanvragen bij het ministerie hoger. | |||||||||
Leemte.In de jaren 1963-1965 werd door de reeds vermelde Studiegroep voor Cultuurbevordering vastgesteld dat de infrastructuur van het cultureel leven in Vlaanderen niet voldeed aan de behoeften en dat dit cultureel leven zelf in hoge mate verzuild was. Vier enquêtes werden door de Studiegroep verricht: bij 6006 zalen met culturele activiteit; bij schoolzalen; bij een duizendtal andere zalen waarvan werd aangenomen dat zij, met het oog op cultuurbevordering, in de toekomst nog konden meetellen; bij 121 gemeenten met minstens ongeveer 10.000 inwoners, waar de mogelijkheden om een cultureel centrum op te zetten misschien groter waren dan in kleinere gemeenten. De inrichting van vele zalen was niet schitterend: er waren problemen met de verwarming (‘vooraan ben je ongeveer bevroren... en achteraan sta je met de rug tegen de kachel zowat te braden’), er waren te weinig of ongemakkelijke stoelen, er was geen geluidsinstallatie, en in 38 zalen regende het zo waar binnen. Zes van de tien zalen dateerden immers van vóór de Tweede Wereldoorlog, en twee van die zes zelfs van vóór de Eerste.
De meeste zalen waren niet voor iedereen toegankelijk. Ongeveer 34% van alle zalen in Vlaanderen waren parochiezalen; | |||||||||
[pagina 31]
| |||||||||
Bibliotheek van het cultureel centrum te Neeroeteren.
36% behoorden toe aan verenigingen met meestal een gesloten karakter; ongeveer 25% hoorden bij een hotel, restaurant of café (en bepaald niet het grootste deel daarvan werd voor culturele doeleinden gebruikt); 5% behoorden toe aan de overheid en waren dus, in principe althans, ‘open’. Van de schoolzalen waren er slechts 25% toegankelijk voor de gemeenschap; de overige bleven alleen voor schoolactiviteiten bestemd. Meer dan 40 gemeenten van de 121 met 10.000 en meer inwoners beschikten niet over een zaal die eigendom was van de lokale overheid. In de overige gemeenten, waar dat wel het geval was, hadden die zalen meestal een specifieke bestemming: het waren toneelzalen, tentoonstellingszalen, muziekzalen, filmzalen, vergaderzalen. Een tiental gemeenten bestempelden hun zaal als ‘cultureel centrum’, maar dat was een vlag die niet echt de lading dekteGa naar eind(8). Kortom, in Vlaanderen waren 1632 zalen min of meer geschikt voor culturele doeleinden. Maar, 90% daarvan waren toneelzalen, dus niet polyvalent; 2/3 waren politiek gekleurd, d.w.z. verzuild; en de meeste schoten te kort op het gebied van komfort en veiligheid. De overheid bleef niet bij de pakken neerzitten. Door subsidiëring zou zij gemeenten en provincies aanmoedigen en helpen de infrastructurele leemte weg te werken. Met het Koninklijk Besluit van 13 mei 1965 werd een rijkstoelage aangeboden van ‘60% van het totale bedrag der te subsidiëren uitgave voor de bouwwerken, vergrotingswerken, transformaties en grote herstellingswerken’ van de gemeentelijke en provinciale openbare bibliotheken, culturele centra en musea, evenals voor de aankoop van vastgoed bestemd voor zulke instellingen. Provincie en gemeente zouden respectievelijk 25% en 15% voor hun rekening nemenGa naar eind(9). Dat KB miste zijn uitwerking niet. Einde 1966 waren al 37 aanvragen om toelage bij het ministerie ingediend. Een jaar later was dat aantal ongeveer verdubbeld, en een tiental dossiers daaronder waren bouwrijp. Het eerste cultureel centrum dat van deze toelage genoot, was Dommelhof te Neerpelt. De provincieraad van Limburg had al in 1962 tot de oprichting ervan besloten. In 1964 werd met de bouw begonnen. Op 25 november 1967 vond er de eerste toneelvoorstelling plaats, op 28 september 1968 volgde de officiële opening. Het eerste gemeentelijk cultureel centrum, waarvan de bouw gesubsidieerd werd volgens het KB van 1965, werd in 1970 geopend te Dilsen. Op de begroting van Openbare Werken werden ten gevolge van datzelfde KB vanaf 1966 specifiek voor culturele centra kredieten uitgetrokken; voordien kwam die term daar niet voor. De aanvang was nog bescheiden: in 1966 werd slechts 20.264.400 fr. definitief vastgelegd (in feite enkel voor Dommelhof), het jaar daarop 43.567.879 fr. Begin 1968 waren, behalve in Neerpelt, ook in Mol en Turnhout bouwwerken in uitvoering, en in Hasselt, waar de gemeenteraad al in 1956-1957 besloten had een cultureel centrum te bouwen. Niet overal gaat het even vlot: na besprekingen in maart 1967 te Dendermonde voorspelden optimisten dat de eerste spadesteek | |||||||||
[pagina 32]
| |||||||||
Musiceren in het cultureel centrum van Bornem.
daar niet vóór 1982 mocht worden verwacht; dat optimisme heeft intussen al een deuk gekregen. Sinds 1974 staan de kredieten voor de bouw van culturele centra op de begroting van Cultuur. De vastgelegde bedragen schommelen tussen ca. 90 miljoen in 1975 en ca. 230 miljoen in 1979. Zij werden mede door wijzigingen in de BTW en conjuncturele factoren de hoogte ingejaagd. In absolute cijfers heeft de infrastructuur van Nederlandstalige culturele centra het rijk van 1974 tot 1979 een miljard frank gekost. | |||||||||
Definitie.‘Cultureel centrum’ - dat is in het bovenstaande wel gaan doorschemeren - is een term waarmee een bepaald soort instelling wordt aangeduid. In 1969 verstond minister Van Mechelen daaronder ‘een gebouw dat bedoeld is als een bestendig trefpunt voor de verschillende takken en uitingsvormen van het culturele werk. Door deze samen te brengen in één gebouw kunnen ze gunstig op mekaar inwerken, waardoor een geheel ontstaat dat belangrijker is dan de som waaruit het is samengesteld’Ga naar eind(10). Dezelfde omschrijving stond in 1967 al in richtlijnen voor de gemeenten die in aanmerking wensten te komen voor een staatstoelage bij de bouw van een cultureel centrum. Daar werd ook een onderscheid gemaakt tussen centra voor een kleinere of voor een grotere bevolkingsgroep. De eerste, kleiner van omvang, zouden in hun accommodatie afgestemd zijn op de culturele behoeften van plaatselijke aard: ontmoetings- en vergaderruimten, ateliers, repetitielokalen... De andere dienden daaraan ook te voldoen en moesten bovendien geschikt zijn voor ‘belangrijke culturele manifestaties en diensten, met gewestelijke of regionale uitstraling’; deze stellen uiteraard ‘grote vereisten van organisatorische aard, vergen een ruim publiek, brengen grote kosten met zich mee en vergen een technisch perfect ingerichte accommodatie’. Van grote centra leek slechts een beperkt aantal, over Vlaanderen verspreid, mogelijk en gewenst; in grote steden konden zij door wijkcentra worden aangevuld. Daarbuiten moesten kleine centra overal in ruime mate worden gespreidGa naar eind(11). Eerst in 1973 werd een officiële definitie van ‘cultureel centrum’ geformuleerd, nl. in het ‘Decreet van 16 juli 1973 betreffende de toekenning van weddetoelagen aan cultuurfunctionarissen werkzaam in erkende culturele centra die het culturele leven in de Nederlandstalige gemeenschap bevorderen’. Dat decreet was, na het al geciteerde KB van 13 mei 1965, de eerste belangrijke officiële tekst in verband met culturele centra, en in feite a.h.w. het charter ervanGa naar eind(12). ‘Onder cultureel centrum’, zo zegt artikel 2 van het decreet, ‘wordt verstaan een pluralistische instelling, werkzaam in een gebouw, waarvan de activiteiten tot doel hebben: 1. de terbeschikkingstelling van ruimten voor het sociaal-cultureel werk in al zijn vormen en voor alle bevolkingsgroepen; 2. het bestendig trefpunt te zijn van de verschillende uitingen en vormen van het culturele werk in zijn meest ruime betekenis; | |||||||||
[pagina 33]
| |||||||||
Groot Foyer in het cultureel centrum te Hasselt tijdens de internationale bijenmarkt.
3. het sociaal-cultureel werk in al zijn vormen te bevorderen en de aanpassing aan de veranderende behoeften te verzekeren; 4. de ontmoeting van en samenwerking tussen alle bevolkingsgroepen van het betrokken gebied te bevorderen’. In artikel 4 van het decreet wordt bovendien vereist dat een cultureel centrum, om erkend te worden, opgericht wordt door ‘één of meer gemeenten, een vereniging van gemeenten, een agglomeratie of federatie van gemeenten, een provincie of de Nederlandse commissie voor de cultuur van de Brusselse agglomeratie’; dat de inrichtende overheid eigendoms- of genotsrecht bezit van het gebouw waarin het centrum gevestigd is; en dat het centrum beheerd wordt hetzij door diezelfde overheid bijgestaan door een raad van bestuur, hetzij door een vereniging zonder winstoogmerk waaraan die overheid het beheer bij overeenkomst toevertrouwt. De beheersorganen of de directie van het centrum, aldus hetzelfde artikel § 2, hebben geen recht op tussenkomst in de programmering en de culturele inhoud van de activiteiten die er plaatshebben op initiatief van de groeperingen-gebruikers. Om ideologische of filosofische redenen, zo wordt in deze paragraaf tot besluit gezegd, kan aan geen enkele groepering, voor culturele doeleinden, het gebruik van het cultureel centrum worden ontzegdGa naar eind(13). Sleutelwoorden in deze teksten lijken wel: pluralistisch, polyvalent, ontmoeting. Daarmee staat of valt een cultureel centrum. De zin van zo'n centrum werd in 1968 al vrij juist onder woorden gebracht door een Westvlaamse onderpastoor. Om financiële redenen had de gemeenteraad afgezien van de oprichting van een cultureel centrum; ook de pastoor was tegen het project. De onderpastoor niet: ‘Persoonlijk ben ik ervoor, omdat een cultureel centrum een nieuw elan zou geven aan onze verschillende groeperingen, die momenteel nogal conservatief standgebonden vergaderen. Als ontmoetingsplaats van elke opinie zou het centrum zeer nuttig zijn’. | |||||||||
Categorieën.De vestiging van culturele centra werd in die jaren ook al met een strategisch oog bekeken: gebieden waar de culturele infrastructuur ondermaats was, zouden voorrang krijgen. Met name Limburg, de Noorderkempen, de Westhoek en streken in Oost-Vlaanderen leken aangewezen ontginningsgebieden. In de eerste twee opereren thans de grote culturele centra van Hasselt, Neerpelt en Turnhout; Waregem bestrijkt niet de Westhoek; Oost-Vlaanderen - we zagen het reeds - blijft voorlopig een blanke kaart, hoogstens met de stippellijnen van bouwwerken. Er | |||||||||
[pagina 34]
| |||||||||
Tekenen in het cultureel centrum van Dilsen.
zijn klachten over tekort aan planmatigheid. De aandacht van de Commissie van advies gaat te zeer naar de technische aspecten van bouw en inrichting, te weinig naar het onderzoek omtrent de behoeften en naar de planning voor spreiding, voorzover die bestaat b.v. op het niveau van de provincies. In de betrokken kringen wordt de Commissie dan ook zonder meer ‘technische commissie’ genoemd.
Een strategie, waarin het cultureel beleid een duidelijke politieke inslag vertoont, ligt ten grondslag aan de vestiging van Vlaamse culturele centra rond de verfranste hoofdstedelijke agglomeratie. Op 5 oktober 1968 legde minister Van Mechelen de eerste steen te Strombeek-Bever, op 13 december 1969 was Dilbeek aan de beurt, op 20 januari 1973 Wemmel. Strombeek en Dilbeek werden in 1973 geopend - intussen was Jos Chabert minister van Nederlandse Cultuur geworden; De Zandloper te Wemmel krijgt weldra een nieuwe behuizing waarvoor de aanbesteding nog voor 1980 was voorzien. Onder het ministerschap van Rika de Backer is rond Brussel a.h.w. een kring van Vlaamse culturele bastions getrokken: wanneer dit artikel verschijnt, kan te Wezembeek-Oppem een aanvang gemaakt zijn met de bouwwerken, en kan het centrum te Jezus-Eik (Overijse) in gebruik genomen zijn; Kraainem is zo goed als gereed; Sint-Lambrechts-Woluwe, Sint-Genesius-Rode en Linkebeek genieten ook de ministeriële aandacht en sympathie.
In tegenstelling tot de drie soorten centra die minister Van Mechelen, steunend op het werk van de Studiegroep voor cultuurbevordering, in de jaren zestig onderscheidde, ging het KB van 4 juli 1975 betreffende de erkenning van de Nederlandstalige culturele centra over tot een indeling in vier categorieën: A. die als nationaal of regionaal centrum gevestigd zijn in grootstedelijke of regionale gebieden met ten minste 150.000 inwoners; B. die als stedelijk centrum of als streekcentrum gevestigd zijn in gemeenten of gebieden met ten minste 40.000 inwoners; C. die als kleinstedelijk centrum of als kleinstreekcentrum gevestigd zijn in gemeenten zonder regionale functie of gebieden met ten minste 10.000 inwoners; D. die als plaatselijk centrum of als wijkcentrum gevestigd zijn in gemeenten zonder streekfunctie of wijken met minder dan 10.000 inwoners.
Bij de indeling in categorieën kunnen, volgens artikel 12 van dat KB, in een onmiddellijk hogere categorie worden opgenomen, centra die gelegen zijn in een gemeente behorend tot of grenzend aan het arrondissement Brussel, in een rand- of taalgrensgemeente, of in een gemeente of een streek waarvan de culturele ontwikkeling aanzienlijk beneden de gemiddelde culturele ontwikkeling van het Nederlands taalgebied ligt. De strategie waarvan hierboven sprake was, wordt door deze tekst wettelijk onderschraagdGa naar eind(14).
De centra worden erkend en ingedeeld door de minister van Nederlandse Cultuur, na aanvraag door hun beheers- of bestuursorganen bij het Bestuur van Volksontwikkeling en Openbare Lectuurvoorziening, en op advies van het College van advies voor Nederlandstalige culturele centraGa naar eind(15). | |||||||||
[pagina 35]
| |||||||||
Ook de voorstelling die de Studiegroep zich destijds maakte over de inrichting van een cultureel centrum, werd in dat KB per categorie verder gedetailleerd. Zo moeten centra in categorie A en B een schouwburg hebben en een polyvalente zaal (A bovendien een auditorium of een tweede polyvalente zaal), terwijl voor C en D één polyvalente zaal voldoende is. Een erkende openbare bibliotheek met leeszaal moet in A en B gepaard gaan met een afzonderlijke jeugdafdeling en een afdeling audio-visuele materialen; in C kàn dit, maar het hoeft niet, terwijl de bibliotheek in D ook een filiaal of een uitleenpost van een erkende openbare bibliotheek mag zijn. Een functionele tentoonstellingsruimte wordt vereist in A, B en C, niet in D. Overal moeten vergaderlokalen en lokalen voor sociaal-cultureel werk aanwezig zijn, maar in C en D hoeft geen apparatuur te zijn, zoals in A en B. Voor D is een verbruikzaal voldoende, terwijl A, B en C een bar én restaurant krijgen. In alle gevallen is er een keuken, maar A en B moeten een aparte leskeuken hebben.
Wezenlijke constanten in de vier categorieën blijken te zijn (volwaardig in A, voldoende in B en C, bescheidener in D): ruimte voor podiumactiviteiten (‘performing arts’ e.a.), bibliotheek, eet- en drinkgelegenheid, vergaderzalen, ateliers en (behalve dus voor D) tentoonstellingsruimteGa naar eind(16). Een cultureel centrum, van welke categorie ook, kan zich bevinden in één gebouw maar ook in ‘een als één geleid en samengeordend geheel van functionele gebouwen’. De leiding berust bij door het rijk bezoldigde staffunctionarissen, drie in volledige dienst per centrum in kategorie A, twee in B, één in volledige dienst in C en één part-time in D. Daar slaat precies de erkenning op; erkend zijn, dat betekent: recht hebben op de toekenning van salaristoelagen door het rijk voor de cultuurfunctionarissen die in het centrum werkzaam zijnGa naar eind(17).
De veertien tot dusver erkende centra in Vlaanderen worden per categorie als volgt gerangschikt:
Deze veertien voldoen dus aan alle vereisten van de reglementering, ook wat hun activiteiten betreft. Hieruit mag echter niet worden geconcludeerd dat nieterkende centra minder goed werk zouden leveren. De twee provinciale centra in Limburg b.v. kunnen niet erkend worden, omdat er geen erkende provinciale cultuurraad bestaat; het decreet van 16 juli 1973 vereist immers dat in het beheer van erkende centra afgevaardigden van erkende raden zitting hebben. De erkenning van een cultureel centrum kan een ‘Quality Label’ door de staat inhouden maar om goed te zijn, behoeft de wijn van het sociaal-cultureel leven geen staatskrans. | |||||||||
Wat, voor wie?De doelstellingen van de culturele centra kunnen van het ene centrum tot het andere verschillende accenten krijgen, - en het hoort ook zo, aangezien elk centrum afgestemd dient te worden op de behoeften van de mensengemeenschap waarvoor het werd opgericht. Te Bornem, Heusden-Zolder en Strombeek-Bever blijken de centra, al werden ze daarvoor niet speciaal gebouwd, het tekort aan bioscopen in de omgeving op te vangen. Elders is de gemeentelijke muziekschool of een balletschool in het cultureel centrum ondergebracht, of worden taalkursussen gegeven (Strombeek-Bever heeft een taallab met 20 cabines en 4 klaslokalen). | |||||||||
[pagina 36]
| |||||||||
In verscheidene centra bestaan ateliers voor beeldende kunsten of lichamelijke expressie ‘van 7 tot 77 jaar’, knutselkelders of andere hobbykamers. Vrijwel overal worden lessen georganiseerd, over de meest uiteenlopende onderwerpen, zowel van praktische als van theoretische aard: over kinderverzorging, BTW, autopech, emancipatie van de vrouw, ‘met pensioen gaan’, filosofie, gevulgariseerde wetenschap... In trek lijken nogal, zoals te Heusden-Zolder en Strombeek-Bever, lessen in weven, spinnen, kantklossen, batik, macramé, bloemenschikken. Westrand (Dilbeek) b.v. biedt cursussen voor fotografie, smalfilm, modelbouw, bridge, schaak, filatelie, salondansen, zang, amateurtoneel, ballet, koken en huishouding. Onder ‘gezelligheidsbijeenkomsten’ vermeldt het o.m. wekelijkse namiddagen voor bejaarden, verteluurtjes voor kinderen, jeugdclub voor geestelijk gehandicapten. Feesten, dat doen de mensen ook graag: de culturele centra staan open voor dansavonden, bruiloften, van gewone tot gouden, of andere privé-feesten, recepties. Ook voor tornooien, modeshows, beurzen, prijsuitreikingen. En bijna overal wordt toneel gespeeld, door plaatselijke amateurgroepen of door beroepsgezelschappen op doortochtGa naar eind(18). Schoolvoorstellingen zijn er veelvuldig, en vergaderingen van allerlei verenigingen. De bibliotheken en discotheken, evenals de uitleendienst ‘Kunst in huis’, tonen trots statistieken die hun bestaan meer dan rechtvaardigen. De culturele centra verlenen ook diensten aan groeperingen en enkelingen, o.m. met audio-visuele apparatuur. Te Maasmechelen werd in 1979 op het centrum 120 keer een beroep gedaan om in totaal 40.660 bladen te stencilen en daar werd aan 98 aanvragen voldaan voor een totaal van 7.564 fotokopieën.
In datzelfde gemeentelijk centrum, categorie C, kwamen vorig jaar maar liefst 120.868 bezoekers. Waregem zag zijn getelde bezoekersaantal van 76.566 in 1978 vermeerderen tot 84.713 in 1979, bibliotheek, Kunst in huis, exposities e.a. niet meegerekend. Heusden-Zolder had in 1979 76.219 mensen over de vloer, Dilsen 40.292. De tentoonstelling ‘Hasselt 1900’ werd in het centrum daar door 30.000 belangstellenden bezocht en de 20 voorstellingen van een Hasseltse revue, een initiatief van het centrum, door 16.000. Alle centra van categorie A en B, ook Ter Dilft (Bornem) en Dommelhof (Neerpelt), en misschien nog andere, publiceren een maandkrant met het volledig programma van activiteitenGa naar eind(19).
Uit de aard van de zaak zelf zullen de doelstellingen en de verscheidenheid van mogelijkheden en activiteiten ruimer zijn in een A-centrum dan in een D-centrum. Toch moeten grootste gemene delers gevonden kunnen worden. Daarvoor kan men uitgaan van de grondgedachten waarop het totstandkomen van culturele centra in Vlaanderen sinds vijftien jaar gebaseerd is: cultuurspreiding, vormingswerk, samenlevingsopbouw, pluralisme, polyvalentie, complementariteit... Deze gedachten, leuzen bijna, krijgen gestalte eerst in de conceptie en de inrichting van de gebouwen zelf, en nadien in het gebruik dat van de ruimten wordt gemaakt. ‘Performing arts’, lectuurvoorziening, artistieke en ambachtelijke zelfwerkzaamheid, cursussen, verenigingsleven, exposities, restauratie..., allemaal bestemmingen waarvoor in elk van de vier categorieën van centra geëigende lokalen beschikbaar zijn. Aan de plattegrond van een centrum kan men aflezen welke waaier van activiteiten daar ontvouwd worden. Enkele culturele centra bereiken het verzadigingspunt: Dilbeek en Waregem b.v. worden te klein, kunnen met het huidig personeel voor opvang, dienstverlening en begeleiding de vraag niet blijven beantwoorden, terwijl uitbreiding, | |||||||||
[pagina 37]
| |||||||||
mede om economische redenen, niet goed mogelijk is. Meningsverschillen bestaan over de vraag of een cultureel centrum gewoon ten dienste van het plaatselijk verenigingsleven en de bevolking moet staan dan wel ook een eigen programma moet aanbieden. De opvattingen daarover bewegen zich tussen twee uitersten: 1) plaats vier muren en laat de verenigingen die opvullen; 2) het cultureel centrum moet het initiatief in eigen handen houden, met een eigen programmatie. De initiatieven in eigen beheer vertegenwoordigen van het totaal aan activiteiten, b.v. in Dilbeek 158/2306 (1979), 160/1688 (1977), 88/1376 (1975) (het aantal verenigingen die in dat ontmoetingscentrum jaarlijks te gast waren, steeg van 96 in 1974 tot 207 in 1978); in Hasselt waren de verhoudingen 513/2348 (1978), 815/2917 (1979); in Dilsen 20/1052 (1979). Niet overal wordt de instelling ‘cultureel centrum’ genoemd - een ‘werkruimte voor cultuur’ -; Westrand te Dilbeek en Scharpoord te Knokke-Heist b.v. afficheren zich als ‘ontmoetingscentrum’; De Warande te Turnhout onderstreept beide aspecten: ‘cultuur- en ontmoetingscentrum’. Onder welke benaming het centrum ook opereert, bepaalde functies worden toch overal teruggevonden. De meest synthetische en kernachtige formulering daarvan werd te Dilbeek bedacht: Westrand als werkinstrument, als podium en als ontmoetingsterrein. Deze drievuldigheid omspant de hele bedoeling en werking van elk cultureel centrum. De drie facetten zijn niet van elkaar te scheiden en zijn in de praktijk met elkaar verwevenGa naar eind(20). Een cultureel centrum is een werkinstrument voor actieve cultuurbeoefening en vorming op alle gebied, en voor de veelsoortige uitingen van het verenigingsleven; de bezoekers zijn hier ‘deelnemers’. Het centrum is een podium voor de cultuurconsumptie, bezocht door ‘toeschouwers’: toneel, film, concerten, shows, ballet, kleinkunst... Het is tevens een ontmoetingsterrein, waar het sociaal leven zich in speciale ruimten (praathoek, speelplaats, bar...) kan ontplooien of vanzelf, als nevenprodukt, uit het gebruik van het cultureel centrum als werkinstrument of als podium kan voortvloeien. Vroeger gebeurde dit spontaan op het dorpsplein... Vrij verspreid is de wens naar kleinschaligheid: centra voor gemeente, wijk en buurt; geen stenen gevaarten die op zichzelf al drempelvrees opwekken en die, volgens tegenstanders, ten dele kunstmatig tot leven moeten worden gebracht. Wat niet wegneemt, zoals blijkt uit de ervaring o.m. te Turnhout en te Hasselt, dat de zg. cultuurpaleizen uit de beginperiode vaak als bijenkorven gonzenGa naar eind(21). De bijen komen uit alle bevolkingsklassen: vrije beroepen, leerkrachten, hoger kaderpersoneel, bedienden, studerenden, zelfstandigen, huisvrouwen... En de arbeiders? Hoewel proportioneel in veel mindere mate komen ook zij. Niet zozeer het gebouw als zodanig wekt bij hen drempelvrees, als wel artistieke programma's waarin, in hun ogen, een taal met hoofdletters wordt gesprokenGa naar eind(22). De democratisering van de cultuur, waar het allemaal om begonnen is, heeft haar traagzaamheid.
(Augustus 1980) |
|