bekend. Konté, krijt en houtskool zorgen voor een even zekere, maar wel rustiger lijnvoering als bij de vroege tekeningen. Enkele eksemplaren verwerven een ekspressieve, soms ekspressionistische kracht.
Deze evenwichtige twee-deling wordt op verrassende, eigenzinnige wijze doorbroken door het bestaan van een foto van een tekening uit 1923, De banjo geheten (verblijfplaats onbekend). Deze blijkt verwant aan de kubistische beelden uit 1921-'24; ze bewijst dat Oscar Jespers ook op het platte vlak het Parijse kubisme naar eigen gelegenheid wist te verdietsen en dat zijn tekeningen - in beperkte mate - een evolutie doormaakten die te vergelijken is met die van zijn beelden. Deze ontdekking verplicht de kunsthistorici hun oordeel over Jespers' tekeningen te herzien.
De formule die geldt voor de presentatie van Oscar Jespers (in de katalogus) werd ook aangelegd bij de 21 beeldhouwers: van ieder wordt een rubriek biografische gegevens, tentoonstellingen en bibliografie aangeboden naast een interview over Jespers en het eigen werk. Het aantal afbeeldingen varieert van twee tot vier; ook hier is, de afwisseling en de kwaliteit dienend, soms een tekening gereproduceerd of een monumentaal werk uit het dia-programma van de toegepaste kunst. In een samenvattende inleiding tot het werk van de beeldhouwers heeft ondergetekende geprobeerd de relatie aan te geven tot de leermeester.
Opvallend is dat alle beeldhouwers vasthouden aan het - Jespers zo dierbare - handwerk, een liefde die sinds 1927 nog gestimuleerd werd door Henry van de Velde, die de ideeën van het Bauhaus in Weimar, o.m. die van de waarde van het handwerk, overbracht naar België, toen hij in '27 direkteur werd van de Hogere School voor Bouwkunst en Sierkunsten te Brussel; hij was het die Oscar Jespers in 1927 vroeg de leiding van de beeldhouwklas op zich te nemen. Henry van de Velde was de grote kreatieve geest achter de Jugendstil in het begin van deze eeuw in Weimar (tot 1914) en later elders. De tentoonstelling in Maastricht en Breda openbaart een tot nu toe niet erkende afstamming van Weimar. De herleving van de Jugendstil in haar meer uiterlijke kwaliteiten in de reklame, de woninginrichting met haar nostalgiehoeken, de mode is allerwegen gekonstateerd. Ze kan gelden als een min of meer kreatieve overname. De gezamenlijke beeldhouwers te Breda bieden een heel andere voortzetting van de ideeën van Henry van de Velde: het is het handwerk, het bewerken van het hout of de steen, het opbouwen in gips of klei dat zij met hartstocht beoefenen. Ze schuren en polijsten de steen of het brons, dit alles in dienst van hun eigen idee van volume, negatieve vorm, ruimtelijkheid, statische of dinamische skulptuur. Hun - nauwelijks geweten - relatie met Henry van de Velde berust op de geleidelijke ontwikkeling van een basisidee waarvoor twee generaties met hun opvattingen modulaties hebben aangedragen. Voor het overige kiest ieder van de beeldhouwers, naar eigen aard en behoefte, uit Jespers' leermeesterschap wat hem zint: de gesloten vorm, een konstruktieve bouw, het bewerken van bestaand materiaal, of het opbouwen in klei of gips.
Laten we, op gevaar af onrechtvaardig te zijn, het werk van enkele beeldhouwers wat nader bekijken.
Stapeling I (1974) door Hans Claesen
Onbesproken blijft daarbij het konstruktieve werk van
Piet Killaars, dat in ‘Reiken in de ruimte’
(Ons Erfdeel 1975, nr. 1, 14-26) aandacht kreeg, de uitgewogen dierplastieken van
Theresia van der Pant uit Amsterdam en de bijna abstrakte skulpturen van
Frans Gast uit Maastricht en
Michel Smolders uit Brussel, waarmee de lezers van
Ons Erfdeel in volgende afleveringen zullen kunnen kennis maken.
Hans Claesen (Tilburg) is vertegenwoordigd met acht skulpturen, waaronder vier kleinere in cristallino die hij, hoezeer ze zich ook oprichten in de ruimte en, na gepolijst te zijn, glanzend de kop opsteken, meent te moeten benoemen met de nederigste, meest horizontale namen: Kei I t.m. III en Plat dragen hun afkomst van de aarde als een program. - Zijn beelden ontstaan voor een belangrijk deel uit de problematiek die hij op de tekenakademie en het Moller-instituut