Ons Erfdeel. Jaargang 14
(1970-1971)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
de vrouw in de poëzie van du perronantoine braet Grootheden zijn er om te bestrijden. Na de Tweede Wereldoorlog onderging ook Du Perron dit lot. Hermans en laatstelijk Sarneel vochten zijn reputatie aan; was de polemicus Du Perron niet dood, ze zouden het wellicht niet ongestraft gedaan hebben. Bij deze aanvallen bleef de poëzie van de ontluisterde als niet terzake buiten schot.
Er zijn er dan ook maar weinigen - maar daarbij hoort Nijhoff - die zijn gedichten hoger aanslaan dan zijn proza. In het mikpunt, met name bij Sarneel, stond Du Perrons persoonlijkheid. Welnu, deze kan men, volgens mij, het pregnantst leren kennen uit zijn verzamelde gedichten. Ieder facet van zijn karakter is hierin terug te vinden: de agressieve individualist veroorzaakt de polemische toon, de onzekere verbergt zich achter de ironie, de romantikus evoceert zijn jeugd, de anti-estheet uit zich in poésie parlante, de vriend is op jacht naar de EneGa naar eind(1). Een onderzoek naar het alles overheersende tema in deze gedichten - de vrouw - werpt een duidelijk licht op zijn persoonlijkheid. Of hij dit licht kan verdragen, laat ik aan de lezer over.
Du Perrons verzamelde poëzie, waaraan hij de titel ‘Parlando’ gaf, bevat 74 gedichten (waaronder enkele reeksen). Deze zijn verdeeld over vier afdelingen: ‘Vermoeide jeugd’, ‘Rose en Geel’, ‘Het verval’ en ‘Parlando’. Reeds bij een oppervlakkige verkenning merkt men op, dat in vele gedichten, - om precies te zijn: in 54 van de 74 - vrouwen voorkomen. Bij nadere beschouwing blijkt inderdaad de vrouw 't belangrijkste tema. Kwantitatief volgt 't doodstema, de duidelijke tweede, op grote afstand (in ongeveer een 20-tal gedichten). Opmerkelijk is dat van de gedichten, waarin een vrouw de hoofdrol speelt, slechts de helft ‘liefdesgedichten’ zijn, dat wil zeggen een uitgesproken hij-zij-relatie tot onderwerp hebben: Du Perrons interesse voor de vrouw is gekompliceerder dan bij de meeste dichters 't geval is.
Ik zal hierna, aan de hand van karakteristieken van iedere afdeling en door het plaatsen van kanttekeningen bij enkele typerende gedichten, de aard en de ontwikkeling van het tema vrouw wat nader bepalen.
Als we de eerste afdeling, ‘Vermoeide jeugd’, overzien dan blijkt dat de vele woorden gewijd aan de vrouw alle negatief zijn. Voortdurend krijgt ze pejoratieve adjektieven toebedeeld. En wanneer een gedicht gaat over een relatie tussen een man en een vrouw | |
[pagina 15]
| |
dan loopt deze door haar schuld op niets uit. Het eerste gedicht uit ‘Parlando’ heeft al zo'n verraad van de ‘zij’ tot onderwerp. Naast dit verraad-motief wordt deze ‘Bittere Ballade’ beheerst door een motief dat zeer Du Perroniaans is: het verlies van de mannelijke onafhankelijkheid door het aangaan van een liefdesverhouding. Karakteristiek is het waardeoordeel hierover: ‘En wellicht had die maagre jongen / een ieder immer gebraveerd, / (...), / wanneer niet zulk een liefdeloze / zo dom te lieven had geleerd.’
Vergelijken we hiermee ‘Rose en Geel’, de tweede afdeling, dan zijn er in het tema vrouw heel wat modifikaties aangebracht. Ronduit agressief of denigrerend is de dichter in slechts enkele terloopse opmerkingen. Wat de man-vrouw-relatie betreft, is er weinig veranderd: de vrouw wordt nog steeds als spelbreekster getekend, of op zijn minst wordt een langdurige verhouding onmogelijk geacht. Opvallend zijn in deze afdeling de psycho-analytische vrouwenportretten, die ons niet zo zeer een scherpe kijk geven op de geportretteerden als wel op Du Perron: de schijn mag volgens hem bedriegen, maar in wezen is de vrouw een minnares. Het mooiste, maar niet het enige, voorbeeld hiervan vormen de twee, op één schilderij geïnspireerde sonnetten ‘Adriana de Buuck’ en ‘Reprise (Na 6 jaar)’: 't eerste geeft een minutieuze weergave van deze ‘zestiend' eeuwse vrouwe’ met slechts een voorzichtig vermoeden dat onder haar schijnbare ingetogenheid ‘een vuur’ schuilgaat, 't tweede - zes jaar later geschreven - interpreteert onomwonden, dat Adriana's ‘mond zovele monden / gelaafd had’. Deze vrouw, die de kristelijke moraal trotseerde, is de eerste in ‘Parlando’ die zich mag verheugen in de sympatie van de dichter.
Een tweede motief, dat hier voor 't eerst opduikt, is dat van de vrouw-vriendin. ‘Evocatio’ meldt echter dat zij, naar wie de ‘ik’ verlangd had in zijn diepste dromen, nimmer is gekomen. Hij wanhoopte echter te vroeg, zoals zal blijken uit de vierde afdeling.
In de derde afdeling, ‘Het verval’, komen geen essentieel nieuwe aspekten voor. Wel worden bijna alle reeds aangestipte motieven herhaald. In het vijfdelige gedicht ‘De Wachtende’, dat zeer kenmerkend is voor deze afdeling, koncentreren al deze motieven zich. Dit gedicht is het troosteloze verhaal van een man, die zijn leven in eenzaamheid verknoeid heeft. Op het einde van dit leven ziet hij in, dat zijn strijd om onafhankelijk te blijven zinloos is, en zijn hoop op een ideale vrouw ijdel was: zij is niet gekomen en als ze gekomen was, zou ze niet meer ideaal zijn geweest. Een mislukte liefdesrelatie, een (zinloos) onafhankelijkheidsstreven en een (niet verschenen) ideale vrouw: we ontmoetten dit al eerder. Tot slot biedt de vierde en laatste afdeling, ‘Parlando’, nog een verrassende verrijking van ons tema. Dit hangt samen met het - uiteindelijk - vinden van een vrouw die een gelijkwaardige, een vriendin is, waarover in het prachtige liefdesgedicht ‘Somewhere’ gezegd wordt: ‘Laat heden alles hierin zijn vervat / dat ik je vriend heet en jij mijn vriendin.’ (Aan een langdurige relatie met deze vrouw gelooft hij overigens ook niet). Oorzakelijk hiermee verbonden is het nieuwe jaloezie-motief, dat in verschillende gedaanten in | |
[pagina 16]
| |
enkele gedichten opduikt: nu eens als wantrouwen en argwaan, dan weer als haat ten opzichte van de voorganger, de eerdere geliefde van de vrouw-vriendin.
Ik vat samen. Binnen het tema vrouw komen de volgende motieven voor: 1. minachting voor de vrouw 2. onafhankelijkheidsstreven bij de man 3. de man-vrouw-relatie 4. de vrouw-vriendin 5. de jaloezie (bij de man). Hoe is nu de karrière van elk motief in de verzamelde gedichten? Minachting voor de vrouw - hoewel steeds op de achtergrond aanwezig - en onafhankelijkheidsstreven bij de man - dat in afdeling drie nog eens de kop opsteekt - treden beide het meest in de eerste afdeling op de voorgrond. De man-vrouw-relatie komt in alle afdelingen aan bod, wat bij dit minst specifieke motief wel voor de hand ligt. De vrouw als vriendin komt voor het eerst voor in de tweede afdeling. Ook in de derde afdeling is dit motief aanwezig; men kan het ook het motief van de Ene, de ideale vrouw noemen. Maar de grootste aandacht trekt dit motief in de laatste afdeling, waar 't gekombineerd is met het jaloezie-motief.
Overzien we dit rezultaat, dan valt op dat er in het begin van de verzamelde gedichten een koncentratie is van de tema's minachting voor de vrouw en onafhankelijkheidsstreven bij de man, en op het einde de tema's van de Ene en jaloezie. Dit verschijnsel nu laat zich slechts afdoende vanuit de biografie van Du Perron verklaren. Maar voor ik me daarin ga verdiepen, zal ik proberen 't samen voorkomen van minachting voor de vrouw en onafhankelijkheidsstreven bij de man te verklaren.
De man die naar onafhankelijkheid streeft, verlangt toch naar een vrouw: dit verschaft de vrouw een machtspositie: zij kan een relatie afwijzen, verbreken, of ontrouw zijn, in alle gevallen is de man dupe (alles gezien vanuit de man natuurlijk). Gedeeltelijk kan de minachting, soms zelfs haat, dus verklaard worden uit rancune. Daar komt dan nog bij dat de vrouw ‘als soort’ minderwaardig wordt geacht.
Waar deze minderwaardigheid op berust, leren we uit ‘Meisje in Parelgrijs’, een gedicht uit de laatste afdeling: de vrouw is per definitie verleidbaar, en het doet er hier bij niet toe door wie. Dit verklaart zowel de minachting als de rancune: de meerwaardige man kan afhankelijk worden van een minderwaardige vrouw. In een slotregel brengt de dichter dit als volgt onder woorden: ‘Hij ging volkomen onder in de onbeduidendheid van een geliefde vrouw.’ Het verband tussen de Ene en jaloezie wordt verderop verhelderd. Uitgangspunt van het volgende is, dat de wijze waarop Du Perron over vrouwen schrijft, beïnvloed is door zijn persoonlijke ervaringen.
Om niet te zeer in details te treden, zal ik volstaan met 't noemen van drie vrouwen die voor ‘Parlando’ belangrijk waren. Dit zijn Clairette Petrucci, een dochter van een Italiaanse kunstkenner, de eerste grote liefde van Du Perron in Europa; vervolgens Simone Sechez, een huishoudster van zijn moeder op Gistoux, met wie Du Perron trouwde na bij haar een kind verwekt te hebben, maar van wie hij later gescheiden is, en tenslotte Elisabeth de Roos, de Jane | |
[pagina 17]
| |
uit ‘Het land van herkomst’, met wie Du Perron in 1932 is getrouwd. Deze drie vrouwen vertegenwoordigen drie typen vrouwen die men in ‘Parlando’ terugvindt. Clairette is het gehoonde bourgeois-meisje, Simone de meid de gebruikt wordt, en Elisabeth de begrijpende, evenwaardige kameraad-vrouw.
Clairette en Simone figureren in de eerste en derde afdeling. De eerste vrouw heeft Du Perron, toen hij zag wie zij werkelijk was, geminacht: zij versterkte in hem de afkeer van de vrouw ‘als soort’. Duidelijk spreekt dit uit ‘P.P.C.’ (pour prendre congé: om afscheid te nemen, maar ook pokken, pest en cholera!). In dit schampere gedicht wordt Clary als 'n kleinzielige vrouw getekend, die zich verkocht heeft aan een oudere, rijke man. Toch moet de mislukking van de relatie met Clairette hem diep getroffen hebben, wat onder andere blijkt uit het cynisme waarachter de gekwetste zich in de reeks ‘Windstilte’ verbergtGa naar eind(2).
Simone was al evenmin in staat hem respekt voor de vrouw af te dwingen. Ook van haar heeft hij met een grandioos gedicht afscheid genomen: ‘Voor S’; hieruit spreekt echter meer genegenheid uit medelijden (zoals het in ‘Het land van herkomst’ genoemd wordt) dan minachting.
Was Clairette niet de Ene gebleken, tenslotte zou de ‘Jacht op de Ene’ met sukses bekroond worden: Elisabeth de Roos. De autobiografische liefdespoëzie uit ‘Parlando’, de laatste afdeling, is aan haar gewijd. Volgens Deprez worden deze gedichten gekenmerkt door ‘ongeloof’ en ‘wantrouwen’.
‘Meisje in Parelgrijs’ en ‘Het Spook’ noemt zij een uiting van ‘een patologisch ekses van jaloezie en pijnigende zelfmarteling’. Inderdaad, in de meeste gedichten is een gekwelde dichter aan het woord. Juist doordat hij eindelijk een ‘brandpunt’ heeft gevonden in zijn leven, geven jaloezie en wantrouwen in plaats van geluk de toon aan in deze gedichtenGa naar eind(3).
Clairette, Simone, Elisabeth: deze drie vrouwen bepaalden voor een groot deel de uitwerking van het tema vrouw in ‘Parlando’. Het probleem waarmee ik hiervoor bleef zitten: waarom de motieven vrouwenhaat en onafhankelijkheidsstreven bij de man nu juist in 't begin van ‘Parlando’ zo opvallend naar voren treden en het vriendin- plus 't jaloezie-motief heeft 't antwoord in de vorm van Clairette en Simone enerzijds en Elisabeth anderzijds.
De houding van Du Perron ten aanzien van de vrouw is altijd ambivalent geweest: aan de ene kant verachtte hij de vrouw, aan de andere kant zocht hij de Ene. Beide tendenties waren, in een dialektische spanning, steeds aanwezig.
Hoe valt deze ambivalentie te verklaren? De sleutel ligt volgens mij in Du Perrons minachting voor de tweede sekse, voor de vrouw in het algemeen. Enerzijds bevalt hem 't gedrag van de vrouw ten opzichte van de maatschappij niet, anderzijds moet hij haar verachten om haar houding tegenover de man.
Maatschappelijk acht Du Perron de vrouw minderwaardig, omdat ze | |
[pagina 18]
| |
zich te gemakkelijk konformeert aan de bestaande, burgerlijke moraal en daarbij haar erotische roeping verraadt. Uit vele gedichten blijkt dat Du Perron de vrouw primair als minnares ziet; ook de ‘grote vriendin’ stelt hij zich ongeremd erotisch voor. Veelzeggend zijn verder de gedichten, waarin het (bourgeois)-huwelijk als laatste redmiddel van karakterloze vrouwen wordt getekend; zonder huwelijk was er misschien een ‘rijker vrouwelijkheid’ bereikt, schrijft hij.
In de man-vrouw-relatie gedraagt de vrouw zich als een minderwaardige, omdat ze als ‘ras’ verleidbaar is door welke man dan ook. Met andere woorden: ze is te weinig onafhankelijk en ze stelt geen eisen aan haar partner.
Wat moet de man nu met zo'n inferieur wezen aan? Sommige vrouwenverachters laten haar links liggen, maar bij de meesten kruipt het bloed waar het niet gaan kan; zo ook bij Du Perron.
Er staan dan nog twee wegen open. Men kan de vrouw gebruiken zonder zich te kompromitteren, want zonder zich persoonlijk te geven. Deze ‘metode’ koos Du Perron in zijn cynische tijd. Een andere mogelijkheid is, dat men aan een uitzondering gaat geloven, aan het bestaan van de Ene, die het waard is om een vriendin te worden.
Maar als Du Perron deze Ene gevonden heeft, blijkt dat hij toch niet kan geloven dat zij zich onttrokken heeft (of onttrekken zal) aan de wetten van haar ras: hij wordt geobsedeerd door de mogelijkheid dat ook zij verleidbaar is (gebleken). Ik wijs er in dit verband op dat alle rivalen van de ‘ik’ in ‘Parlando’ als minderwaardige sujetten, worden getekend: dit kan alleen verklaard worden, door te veronderstellen dat Du Perron vooral bang was door deze beroepsverleiders van zijn droom van de uitzondering, van de Ene, beroofd te zullen worden.
Als ik dit rezultaat vergelijk met het beeld dat Gomperts in zijn ‘Jagen om te leven’ schetst, dan klopt 't aardig. Als hoofdstelling poneert Gomperts daar dat Du Perron een autonoom mens is geweest. Niet minder belangrijk is de opmerking dat Du Perron een samenzweerder in vriendschap was, die aan de vrienden hoge eisen stelde.
Aan de vrouw verwijt Du Perron juist dat ze te weinig autonoom is en dat ze geen eisen stelt aan haar partners. |
|