Mater Dolorosa van Daniel Sternefeld.
In 1934 bij het beëindigen van zijn studies bij Paul Gilson, komponeerde Daniel Sternefeld, op aanraden van zijn leraar, zijn opera Mater Dolorosa. Het libretto werd geschreven door de dichter Willem Gijssels naar het sprookje De Moeder van Hans Christiaan Andersen. In 1935 werd het werk gekreëerd in de KVO onder leiding van de toondichter, die daarmee zijn debuut maakte als operadirigent. Wegens het enorme sukses werd het werk het jaar daarop opnieuw uitgevoerd. Later hebben verschillende direkteuren van de KVO er bij Daniel Sternefeld herhaaldelijk op aangedrongen om die opera opnieuw voor het voetlicht te brengen. Het was de toondichter zelf die telkens weigerde, omdat hij van jaar tot jaar kritischer ging staan tegenover zijn jeugdwerk.
Naar aanleiding van de vijftigste verjaardag van de wapenstilstandherdenking van de Eerste Wereldoorlog kreeg de tekstinhoud een zekere aktualiteitswaarde. Inderdaad, in het vierde tafereel aanschouwt de hoofdfiguur een oorlogsvisioen, waarna zij de oorlog vervloekt. Zo verscheen Mater Dolorosa in het begin van de maand november, opnieuw onder leiding van de komponist, op de planken van de Antwerpse KVO.
De ‘moeder’, wier kind overleden is, worstelt met de ‘dood’ om haar geliefde schat terug te halen. Zij offert er zelfs het licht van haar ogen voor op. Getroffen door de wanhoop van de blinde moeder geeft de dood haar het gezicht terug, doch toont haar o.m. in een oorlogsvisioen de ellende die haar kind te wachten gestaan had, als het in leven gebleven was. Geschokt door die ellende, berust de moeder in het vroegtijdige verlies van haar kind en ze vervloekt de oorlog.
De zorg die aan de voorstelling in de KVO werd besteed, de kunstig gestileerde dekors en kostumering, de ekspressieve vertolking van de titelrol door de dramatische sopraan Raymonde Serverius, hebben vast en zeker het hunne ertoe bijgedragen om deze operavoorstelling, waarbij de tekst van Willem Gijssels en vooral de inhoud van de laatste twee taferelen ons nu niet direkt meer kon boeien, tot één van de beste prestaties uit dit operaseizoen te bestempelen.
De grote kracht van deze partituur schuilt ontegensprekelijk in het rijke orkestrale ballet en soms ook in de geslaagde dramatische zangdeklamatie. In tegenstelling tot de versoberde orkestratie van zijn latere werken, is de partituur van Mater Dolorosa in weelderige kleuren en volrijpe sonoriteiten uitgeschreven, die de toehoorder van het begin tot het einde in de ban houden. Vooral de orkestrale tussenspelen, die de verschillende taferelen aan elkaar koppelen en die gebouwd zijn op het volksliedje Daar is een kindje geboren op 't toppeltje van 't huis, getuigen van een meesterlijke orkestrale vaardigheid. Als een zelfstandige suite verdienen zij een eervolle plaats in onze Vlaamse orkestliteratuur. De knetterende ritmiek en de sensitieve volheid doen ongetwijfeld wel eens denken aan Richard Strauss; zelfs de Wagneriaanse strijkers en de atmosfeer van Mahlers Kindertotenlieder duiken af en toe op. Maar hier mogen we misschien wel de opmerking herhalen die Paul Gilson gaf, toen Daniel Sternefeld bij het voorstellen van zijn partituur zelf wees op de vreemde invloeden: ‘Och, mijn beste jongen, we hebben toch allemaal een vader gehad.’
Hugo Heughebaert