Nederlandse Tropenbelletrie.
Ed. du Perron.
De Nederlandse tropenbelletrie omvat niet alleen de z.g. Indische belletrie, de Nederlandse Kongo-literatuur - van Van Booven tot Walschap - en de letterkunde in het Nederlands i.z. Suriname en de Nederlandse Antillen. Zij strekt zich immers ook uit tot de Nederlandse belletrie over de niet tot de genoemde gebieden behorende tropen, waaraan b.v. de namen verbonden zijn van Vestdijk en Slauerhoff. De laatste is zelfs niet alleen de enige tropendichter van werkelijk formaat, doch naar de door zijn oeuvre bestreken landen en zeeën gemeten, ook de tropenbelletrist bij uitmuntendheid.
Nu zijn t.a.v. deze belletrie twee fundamentele benaderingswijzen te onderscheiden, die men kortheidshalve als de Neerlandocentrische en de tropen- of tropocentrische kan aanduiden. Als markante vertegenwoordigers van deze benaderingsmetoden kan men Brom en Du Perron noemen, de enige auteurs, die boeken wijdden aan het omvang- en belangrijkste deel van de Nederlandse tropenbelletrie: de letterkunde betreffende Indonesië. Zo omvangrijk is die literatuur, waaraan ook de namen van Nederlands belangrijkste prozateurs verbonden zijn, dat daarover nog steeds geen tot op deze tijd doorlopend werk geschreven is, al is dat in de komende jaren te verwachten van Nieuwenhuys. Dat de tropenbelletrie in haar geheel nog ruimer van interessante stof en nog rijker aan goede schrijvers is en dat op een boek daarover nog langer gewacht zal moeten worden, behoeft geen betoog.
Moest Brom in zijn Java in onze kunst (1931) zich nog beperken tot de vraag wat dat eiland voor de Nederlandse literatuur betekend had, waarbij hij overigens al heel veel begrip toonde voor de Indonesische achtergronden van en de sociologische kanten aan die Java-belletrie, Du Perron ging verder. Met De muze van Jan Companjie en wat ons bekend is van wat hij onder de titel Van Kraspoekol tot Saīdjah dacht te verzamelen, nam hij de Copernicaanse wending in de geschiedschrijving over de Indische belletrie, die de historikus Van Leur reeds enige jaren eerder maakte in de geschiedwetenschap over Indonesië. Niet alleen ging Du Perron daarbij meer dan Brom van Indië of Indonesië zelf uit, maar uit zijn Indies memorandum en uit zijn lektuur blijkt bovendien, dat zijn belangstelling zich mede uitstrekte tot de Nederlandse literatuur over geheel Indonesië, ja, ook tot andere Europese belletrieën betreffende de archipel en zelfs wel tot de westerse letterkunde over de tropen in het algemeen.
Meer dan Brom ook was de Indische jongen uit Batavia kultureel en zelfs ‘raciaal’ gedacht een marginal man, die zich beter thuis kon voelen in de westerse tropenbelletrie dan de tot in zijn naam toe echte Nederlander uit Nijmegen. Die belletrie is immers niet alleen een marginale belletrie t.o.v. de meer homogene vader- en moederlandse literaturen aan wier periferie zij ligt, maar ook een belletrie bedreven door marginal men uit aanleg en ervaring, die of over zichzelf of weer andere marginal men - en dito women - schreven. De in de tropenletterkunden met elkaar in aanraking komende buiten- en binnenlanders leven immers geen van alles meer in unieke rein-kulturen, maar in plurale samenlevingen en meerzijdige mengbeschavingen, waardoor, naast de tropische zetting de persoonsbezetting van die belletrie gekarakteriseerd wordt.
Nu hebben na de tweede wereldoorlog de tropen nieuwe betekenis gekregen, omdat de meeste daarbinnen gelegen ontwikkelingslanden min of meer onafhankelijk zijn geworden. Tegen deze achtergrond gezien krijgen de westerse tropenbelletrieën bijzonder reliëf: enerzijds omdat zij historisch, sociologisch en psychologisch gedacht van groot belang zijn geworden voor de kennis der betrokken ontwikkelingslanden zelf, anderzijds omdat zij voor de elites van die