Het Offer des Heeren
(1904)–Anoniem Het Offer des Heeren– Auteursrecht onbekend
[pagina 608]
| |
§ Ga naar margenoot* Na de wijse: Het daget wt den Oosten.
Ga naar margenoot+
OCh siet hoe droeue dingen
Ick v hier vertellen sal
Die my geschiet zijn sonderlinge
Wilt hooren na mijn verhal.
Daer quam al een Raetsheere
Den welcken ick wel can
Ga naar voetnoot2)
Voor eenen goeden
Ga naar margenoot† vrient van eere
Maer hy wert my een Tyran.
Hy socht na my seer cloecke
Seggende, hy had eenen Brief
Hy woud my comen besoecken
Hy kende my en hadde my lief.
Als hy my heeft vernomen
Ga naar margenoot+ Met een
so soeten stem
Hiet hy my willecome
En bad my te gast by hem.
En als hy van my hoorde
Dat ick niet blijuen en mocht
Hy gaf my so lieflijcke woorden
Als hy hem hadde bedocht.
Hy sandt een Boode seer stille
Te Leeuwerden inden Raet
Al om commissie wille
En een Duerweerder nijdich en quaet.
Als sy waren gerede
Sprack hy met valscher hert
Dat ick van mijn waer en werck mede
Sou brengen, hy vriendlijck begeert.
Als ick daer was gecomen
Ga naar margenoot‡ Seer
lieffelijck hy my groet
Ga naar margenoot+ Sijn
hert en heb ick niet vernomen
Want hy sprack tot my so soet.
Terwijlen deed hy halen
| |
[pagina 609]
| |
Den Duerweerder, die quam an
Ga naar margenoot† Spijtich
sprack hy daer voor allen
Vangt hem, siet hier is die man.
Daer deed hy my aentasten
En heeft ghesproken: Hout vast
Sy hebben gesocht met haesten
Ende my rontom betast.
Doen seydick: O mijn Heere
Wat hebt ghy nv gedaen
Ghy doet v seluen groot oneere
Dat ghy my dus hebt verraen.
Ick heb op v mijn leuen
Betrout, en alle mijn goet
Hoe sydy dus ontrou beseuen
Ga naar voetnoot1)
Ga naar margenoot* Dat ghy
so staet na mijn bloet.
Hy sprack: Ick moest v vinden
Mijn eedt hebbe ick gedaen
Nv zijt te vreden, laet v binden
Opt Huys moet ghy met my gaen.
Doen ghinck hy my daer lesen
Zijn wreede tyrannissche macht
En na dat inhout van desen
Heeft hy noch na vier mans geuraecht.
Ick en wilse niet bedragen
Ga naar voetnoot2)
Maer hebdy in eeniger oort
Yemant ouer my hooren clagen
Hy sprack: Dat heb ick niet gehoort.
Ghy en zijt niet geuangen
Ga naar margenoot* Om eenige
misdaet swaer
Maer ghy hebt Ketters aengehangen
Mijn heeren ten is niet waer.
Sydy oock niet een herdooper
Neen ick mijn Heeren, hoort my
Een doope hebbe ick alleen proper
Ontfangen
Ga naar margenoot† na sHeeren woort vry
Ga naar voetnoot3).
Ende na de Roomsche Kercke
Ga naar margenoot+ Hebben
sy my geuraecht
Dat en is niet Godes wercke
Heb ick daer op gewaecht.
Daer gaf hy menich suchten
| |
[pagina 610]
| |
Al met een droeuich samblant
Als hy hem wel beduchte
Ga naar voetnoot1)
O Jacques moestu vallen in mijn hant.
Ick had so wel mijn betrouwen
Eylacy op v gefondeert
Het sal v menichmael berouwen
Ick heb so lang by v verkeert.
Ga naar margenoot* Maer geerne vergeef ick v desen
Al wt mijns herten gront
De Heer wil v genadich wesen
Begeer ick tot alder stont.
Jacques ick v wel bedancke
Heb ick daer inne misdaen
My dunckt voor Godt ick niet en wancke
Ga naar voetnoot2)
Want na mijn eedt moest ick voortgaen.
Dunct v desen handel vromen
Ga naar voetnoot3)
Voor Godt en der menschen schaer
Den tijt sal noch wel comen
Dat ghijt sult worden ghewaer.
Hy sandt my in de Stoue
Ga naar voetnoot4)
Beyt (sprack hy) men sal v meer
Te Leeuwerden van onsen geloue
Ondersoecken, en van v leer.
Als ick daer sat geuangen
Quam binnen mijn Huysurou
Doen worde my also bange
Als ick sach haer droefheyt en rou.
Den Duerweerder met herthede
Stont tegen en stiet haer van my
Veel waren daer die weenden mede
En baden, och laetse comen by.
Ten mocht niet lange dueren
Sy was beuaen met kindt
Als ick haer sach aldus trueren
Sprack ick: Och gaet thuys mijn bemindt.
Ga naar margenoot+ Troost
v nv inden Heere
Om Godts woort ben ick geuaen
Ten sal v niet zijn tot oneere
| |
[pagina 611]
| |
Ga naar margenoot† Want ick
hebbe niemant misdaen.
Sy antwoorde my: Die Heere
Stercke v inder waerheyt
Strijt vromelijck tot zijnder eere
Ga naar margenoot† Die Croone is v bereyt.
Och mocht ick by v steruen
Dat waer my een groote vruecht
En by v tleuen beeruen
Mijn hert sou zijn verhuecht.
Och Suster wtuercoren
En hebt doch geen verdriet
Al moet ick nv wat treden voren
Ga naar margenoot*
Den wille des Heeren geschiet.
Den Duerweerder mocht niet lijden
Ras gaet van hier, heeft hy vermont
Ick seyde: Och laet God betijden
Met ons noch een cleyne stont.
Daer worden wy gescheyden
Van een met groote droefheyt
Die Heere die wil ons bereyden
Blijschap inder eewicheyt.
Jacques heeft dit gesongen
Daer hy lach geuangen swaer
Geweldich is hy door gedrongen
Ga naar voetnoot1)
Ga naar margenoot‡ En rust nv
onder den Altaer.
|
|