De Nieuwe Oost-Indische rooseboom
(1784)–Anoniem Nieuwe Oost-Indische rooseboom, De– Auteursrechtvrij
[pagina 32]
| |
Stem: Myn hert is voor altyd voorzeid1.
HOe zoet is ’t daar de vriendschap woont,
Zy is opregt van aard:
Zy word met Mirth en Palm gekroond,
Haar Glans is pryzens waard
Zy spoort het al tot blydschap aan,
Wie kan haar invloed wederstaan,
Geen mensch, geen mensch, geen mensch.
2.
De vriendschap neemt de harten in,
Nooit heeftze een stuurs gelaat
Zy is de Zusters van de min,
Sy schouwt de twist en haat;
Zy is altyd vergenoegt van geest,
Men roemt haar op dit vrolyk feest,
Met zang, met zang, met zang.
3.
De vriendschap mind gezelligheid,
Men vind haer nooit alleen,
Zy zelfs heeft deezen dis bereid;
Zy bragt ons hier by een,
Elk roept dan uit met hart en mond,
’k Verzoek u vriendschap in het rond,
In ’t rond, in ’t rond, in ’t rond.
| |
[pagina 33]
| |
4.
Wel zoet gezelschap dat met vlyt,
Opregte vriendschap eerd,
Wy wenschen dat nooit twist en nyd
Dees zoete vriendschap keert;
Maar dat door vaster band ons hert,
Vereenigt en ontscheidbaar werd,
Hoezee! Hoezee! Hoezee.
5.
Men vat dan fris den Beeker aan:
En klinkt te saam in ’t rond,
Ten spyt van die ons wederstaan;
Wy haaten valschen grond,
Ja spotten met alle dwinglandy,
En juigen onvermoeit aan ’t Y,
Met vreugd, met vreugd, met vreugd.
6.
Elk neemt het glaasje in de hand,
En bied zyn vriendschap aan
Men schenkt het vol tot aan de rand,
’t Mag op de vriendschap staan,
Wy drinken het op de vriendschap uit,
Dat niets de gulle vriendschap stuit,
Geen ding, geen ding, geen ding.
7.
Dat raakt ons hert dat doet ons goed,
Wy doen dat nog een reis;
Wat is de gulle vriendschap zoet,
Dat elk met ons haar prys,
Zy is het voedsel van de deugd
Die ons gestadig ’t hert verheugt
Zo bly, zoo bly, zoo bly.
8.
Nog eens tot slot dan kan ’t bestaan,
Driemaal is de regte trand,
| |
[pagina 34]
| |
Eer wy van deese dis afgaen,
Bied elk nog eens de hand,
Men roept elkander toe in ’t rond,
Leeft lang gelukkig en gesond,
Veel heyl, veel heyl, veel heyl.
|
|