Het nieuwe gevondene Makrollitje ofte Clioos hernieude cyter
(1678)–Anoniem Nieuwe gevondene Makrollitje ofte Clioos hernieude cyter, Het– Auteursrechtvrij
[pagina 55]
| |
Voys: Heeft den Hemel my beschooren.
SChoone Philis, wie kan dragen?
Het gestrael van u gesicht?
En uw soete Minne-vlagen
Sonder niet te zijn verplicht?
Lichten die de Goden dwingen,
En wat macht heeft op der aerdt,
‘k Voel mijn hert door die bespringen,
Als ick denck aen soo veel waerd’.
Soo ick u gelaet bestrale,
‘k Vind’ daer in een deftigheydt,
Hoor ick u re’en verhale,
’t Is of Pallas voor mijn pleyt:
Sien ick aen u fiere lichten,
Venus vind’ ick u in schijn,
Het gesach van Juno schichten,
Moet voor u met al haer trijn.
Wie sagh oyt volmaeckter leden,
Van een Mensch hier in dit Dal?
‘k Voel mijn hert door die bestreden,
En u deught verwint het al:
Soo ick eens mijn hert mocht uyten,
Ghy zijt seker van de Goon,
En een van Minervaes spruyten,
Dies te groot voor my tot loon.
Mocht ick al mijn leven slaven,
Dat ten dienst van die Goddin,
En naer haer geboden draven,
Sonder nochtans het gewin,
Van soo veele waerdigheden,
Te genieten tot mijn lot:
Beter kon ick niet besteden
Mijn tijdt, als in haer gebodt.
Maeckt my luckigh mijn Goddinne,
Met t’ voldoen van dees mijn wensch,
Laet my toe dat ick u minne,
Waer door dat ick streck een Mensch,
Soo geluckigh als op aerde
Ymant oyt hier heeft geleeft:
Hoewel niet van soo veel waerde,
Maer uyt gunst u Dienaer geeft.
|
|