De oude klerejood.
Op een aangenaame Wys.
1.
Wat helpt 't schreeuwen ik kan 't niet
Ik schreeuw me de keel aan stik,
En nog voor kain pofit an massematten,
Mayn Soortje die denkt van daag van te
Og nebies vur kain ane schofele diener,
Voor es gessibes voorwaar ik treer.
2.
Wat was voor deeze 't ja lang geleeden,
Toen was 't een betere tyd,
Want 'k dirf geen moos allewyl meer
Want woe raakt men de vodde weer
Voor vodde en prille dirveze vragen,
De Birregers handen met geld,
't Te sosel om na de Sint Tenes te dragen,
Adonom heleveyn u was zyn weld.
3.
Lest was 't. maar mogt 't me nouw eens
Toen riep me een Khekemeid,
Hier Mousje keyk khoop je die Kleere,
Die de jiffrouw heeft afgeleid,
Ik khogtse verdiende wat zel ik je zehgen,
By myn leebe de Sabbes waar tof,
'k Zel het alle daage maar overleggen,
'k Had gylik met Jok of Sclof.
4.
Tog de Menschen staan nu zo gochem te
De Gooi werd een halve Jood,
Man kan se niet gochem als voor deze,
Ik verdien allewyl kain Brood,
En wat kan men nog het meesten verdrieten,
Lest had ik een koopje op speer,
Daar komt me zo een Goi zo ain....
En gooit me daar buiten de deer.
5.
En dan moetje nog in de buurte verdragen,
Als een Goi roept je na roep wat ouws,
Of gooit je met Fillis of staat je te plagen,
Of scheld je uit voor een Smous,
Ei lest kwam my dit ook te gebeeren,
Maar ik geef na de Jonge een schop,
En raak ik hem, wat moet me zweeren,
Tog ten minste zoo'n gat in zyn kop.
6.
Wat helpt 't om zich daar aan te kreken,
Ich bin gain valderappis tog,
Of ze hinter me ippes beis von me spreken
Alter Abroom die leebt immers tog,
Vou schwylem da las ich mir alles zagen,
Und ich mag mir gaar nikts eraus,
Of ze inter main reken bees von mir sagen,
Of daar ze mir schelde fir ein Smous,
7.
'k Wou dat 'er nou maar zoo'n kligje gebeerde,
Als lest de Man sloeg de Vrouw,
Ik weet niet ze hadde wat met en ander
Daar hy 't niet me hebben wouw,
Wat was daar een rizie men riep my na
Ik kogt daar de gantsche Boel,
Wat gaat 't my aan als ik maar kan winnen,
'k had gheilik met Leizer Smoel.
8.
Khom na de Sint Tenis 'k wil ainmaal
Ob ich aug gheilik bekom,
Un verhandeld wi fer met winst aan de
Zo kom ich schimeravond ter haam,
Was sol ich main Soortje und zi mir den
Ich giber het mooz in di Jad,
Dan wil ich mir ain Kughel in de oven lassen
Voor Sabbes ich laaf wie ain rat,
EYNDE.
|
|