Een nieuw lied op de zeven hooftzonden, en op ieder zonden haar exempel, zeer stigtig voor de jonkheid om te lezen, zynde een spiegel om de zouden te vlieden
(ca. 1787)–Anoniem Nieuw lied op de zeven hooftzonden, Een– Auteursrechtvrijen op ieder zonden haar exempel, zeer stigtig voor de jonkheid om te lezen, zynde een spiegel om de zouden te vlieden
[pagina 1]
| |
Stem: O: Holland schoon.
K Omt Vrieden luystert na dit Lied
Dat ik u zal verkonden;
al lijd men somtijds wat verdriet,
Het komt door onse sonden:
De hoovaerdy is zoo gemeen,
dit kan bespeuren ieder een,
dat ieder na behagen
de schoonste pragt wil dragen.
den Hemel quam vol gemoet,
door Lucifer geresen;
En hy wou stellen synen stoel,
Om God gelijk te wezen;
Maer door den Engel Michael,
werd Lucifer maer al zo snel,
Uit 's Hemels Troon geslagen,
Door eeuwig tot zijn plagen.
de gierigheid is eene band,
die ons ziel doet bederven;
Zy moeten na den helschen brand,
die in sonden sterven;
daer menig mensch is mee besmet;
den grooten God die alles weet,
Wat gy doet in u leven,
dat wort ons klaer beschreven.
dit blijkt wel aen den rijken Vrek,
In zijn wellustig leven;
Las[a]rus moest nemen zijn vertrek,
Sonder wat broot te geven,
dat heeft de gierigheid gedaen
Lasarus heeft Gods troost ontfaen,
den rijken Vrek begraven,
In de hel by de helsche Slaven.
de onkuysheid is de regte baen,
om eeuwiglyk te blake,
daer menig mensch mee is belaen,
En Gods gebod versaken:
Men denkt wel op de dertelheyd,
Verquist onnuttig schoonen tijd,
By nagten en by dagen;
Ons Ziel de last moet dragen.
Gomorra is door haer plaisier:
met armen en rijken,
gestraft door God met vlammen vier:
Sodoma van gelyke:
Maer Lot die bleef aen God getrouw,
Met zyn twee kinders en Huysvrouw
daer zoo veel menschen bleven,
Behielen zy 't leven.
Wat baert de gramschap al verdriet?
die daer mee is bevangen;
den mensch en kent zijn zelven niet:
Naer 't quaet is zijn verlangen;
Al was 't zijn Vader of zijn Vrint,
Zijn Moeder of zijn eyge kint,
Om zijn gramschap te wreeken,
Hy souze 't hert afsteken.
En heeft Cain niet door een gram gemoed,
Zynen grooten God vergeten?
Met een kakebeen als verwoed,
Zijn broeder dood gesmeeten;
Wier voor dat hy moest vlugtig zyn,
Voor het gesigt van Gods aenschijn,
door bossen ende hagen,
dit siet men alle dagen:
den Haet en Nijt God zere mishaegt
Zoo ieder kan bemerken:
die men in 't hert verborgen draegt;
Het zyn godloose werken
Is dan uw ziel daer mee belast:
dit stuk u tot een leering past,
Voor oud of jong van jaren;
wilt tog u ziel bewaren
Want siet de schoone Absalon,
denkt daer op allegader:
door Haer en nijt een strijd begon:
Tegen zijn eygen Vader;
Maer hy bleef dood in het gevaer,
aen een boom hangen met zijn haer
En van Joab doorstecken;
david liet traenen leeken.
Wat doet den dronk in bier of wijn?
Lekkere soysen smaken;
de gulsigheyt doet met herten pijn,
de kost de keel uyt braken
Soo zynder veel na bed gegaen:
En weer vergeten op te staen;
En door de dood verslonden
Eylaes in hare sonden.
de Traegheyd valt den mensch wel zwaer,
Zy hebben hert nog sinnen
Een uur dunkt haer een Iaer:
Voor die zyn brood moet winnen;
Maer die syn neerstighed betoont;
En God bemind: die word beloond:
en by God seer gepresen
Als ieder wel kan leesen.
| |
[pagina 2]
| |
Want een knegt men vint 'er meer
die was te leuy te slaven:
die een pond geld van zijnen Heer
In de aerde gong graven;
Maer dezen Heer die dat wel wist
Smeet hem in de gevankenis:
geboeyd aen handen en voeten
Hy moest op de aerde boeten.
Oorlof vrienden voor het lest:
Wilt tog de sonden mijden;
de Hovaerdy en gierigheyd
Onkuysheyd steld ter zijden,
de gramschap en gulsigheyd
de Haet en Nijt ende Traegheit
En stort voor god gebeden
dan krijgen wy de zegen.
|
|