Een zamenspraak,
tusschen een Jonge Dochter van 80. Jaar en een Oude Vryer van 20. Jaaren.
Op een bekende Wys,
1.
Komt vrieden luistert na dees klugt
Wat ik u zal zingen gaan,
het is een zaak vol van genugt,
Dus blijft een weinig staan,
door dat een oude zottin,
En schoon dit zij was hoog bejaard,
Wou zij nog zijn gepaard.
2.
dit lieve Schepzel had geen tanden,
Of Kies meer in haar mond,
Zij nam een Jonkman bij de handen,
En sprak maak mijn gezond,
Genees mijn van mijn minne pijn.
Ik kan niet langer alleenig zijn,
Ach, neem mijn tog maar tot u vrouw
3.
De Jonkman zei ik heb geen plijzier,
Ik heb liever een jong Venus dier,
Als zulk eene oude Vrouw,
Ik kroop er nooit aan in de kouw,
Neen, neen zij hij ik min u nooit.
4.
Veel beter zult gij zijn gediend,
En niet geplaagd zijn van een Kind,
Dat dag en nagten schreid,
Bij mijn zo slaapt gij heel gerust.
Eeten en drinken wat gij lust,
En daar en boven zo veel geld,
En alles maar wel geteld.
5
Och neen Oud Besje houd u stil,
Als men maar zamen werken wil,
Dan werkt het geen naberouw,
Want 't is voor een man geen schand,
Te trekden aan de Wiegeband,
Maar het gebrom van een Oud Wijf.
Is een lastig tijdverdrijf,
6.
Adieu dan Jonkman voor 't lest,
Trouwd nu een Jonge Meid,
dan raakt gij in 't Kindre nest,
En bent uw vrijheid kwijt,
Trouwd maar een jonge voor de pret
Word uw twee hoorens opgezet,
dan zult gij zeggen als 't u rouwd,
had ik de oude Vrouw getrouwd.
EYNDE.
|
|