Een nieuw lied Of de klaagende dochter(ca. 1810)–Anoniem Nieuw lied Of de klaagende dochter, Een– Auteursrechtvrij Vorige Een nieuw lied. Op een aangenaame Wys: 1 Arm en Nedrig is myn Hutje, Maar de rust en eenigheid, Woond 'er in, en by elks voetstap, Tekend ons te Vredenheid. Laat de liefde by ons woonen, Die ons niet dan bloemen bied, Noodlot ik beny zelfs Vorsten, Ook hun kroon nog glorie niet. 2 Als myn wyfje my aan 't Harte, Vrolyk als een Engel rust, En zig wiegend in myn arme, Nu eens scherst dan streelt dan kust, Als ter zeide van myn Hutje, 't Zilver beekje ruischend vlied, En de Maan ons dan beluisterd, God hoe dankt u dan myn lied. 3 Met een kus doet zy me ontwaaken Reeds by de eerste morgen straal, Juigt het blyde Zonligt tegen, Zit met my aan 't ogtendmaal, Spoed haar dan van dartle Kinderen, Naar den arbyd bly van Ziel, Spint het Vlas dat ik haar houden, Op haar vaardig snorrend wiel. 4 Zy is altyd bly en lustig, Als zy iets teders my verteld, ô! wat is die Man gelukkig, Die zig nooit aan rykdom kweld, Arm en nedrig is myn Hutje, Want de Vreede woond 'er in, God geeft my altyd die Vreede, Dat ik vergenoegdheid min. EYNDE. Vorige