Een Nieuw Lied(1840-1843)–Anoniem Nieuw lied, Een– Auteursrechtvrij Vorige [pagina 7] [p. 7] Een Nieuw Lied. Op een aangename wijs. 1.[regelnummer] Ach kon ik eens de lucht aanschouwen, Daar is geen vogel snel op aard, Klop dan het hart wie mij aanhooren, Daar is geen weerga op deez' aard, Ach had ik vlerken zoo was ik vrij, Dan vloog ik aan mijn liefjes zij. bis. 2.[regelnummer] Maar in het kwellen en in mijn smarten, Staan ik hier nu gansch alleen, Maar wat gevoel ik in mijn harte, Ik bleek u naar u woonplaats heen, Ik wou zoo graag eens hand aan hand, Voor al eeuwig u trouwe pand, bis. 3.[regelnummer] Ik Ik wou zoo graag al met u leven, Al was mijn hutje nog zoo klein, Zie daarom wil ik u alles geven, Om maar eeuwig bij u te zijn, met ons hartje schoutelijk, met ons hart is Koningrijk, bis. [pagina 8] [p. 8] 4.[regelnummer] Schamelend hutjen grijs van dagen, Half beroofd van dekkend riet, Half gesloopt door bitter klagen, Ach zie toch in mijn woning niet, maar ach behoeften doet wel zeer, maar uwe missing pijnigt meer. Klanken die mijn ziel bekoorden, Vallen als de bladeren heen, Roosjes die ons pad omboorden, Vallen daar verdorrend heen, maar ach wie troost mijn in 't verdriet, En ik verlaat Eliza niet. Keten van verwisselingen, Onherveilbaar echt en zwaar, Panden door haar schakelingen, mij met Eliza aan elkaar, Of ik treurend zing ja dag en nacht, Vaart wel Eliza rust toch zacht. Gedrukt bij P. de LANGE, te Deventer. Vorige