| |
| |
| |
B. Sluimers
Ho Chi-minh
Toen in 1905 de mare van Japans overwinning op het Russische tsarenrijk door de gekoloniseerde landen van Azië ging als de aankondiging van de naderende verlossing uit de koloniale overheersing, was Nguyen ai Quoc, zoon van de gouverneur van Nghe An, een jongen van dertien jaar. Hij kwam voort uit een geslacht van Annamitische mandarijnen, die zich na de overweldiging van Annam en Tonkin door de Fransen hadden teruggetrokken op hun landgoederen in het binnenland, weigerend zich te laten incorporeren in het bestuur van de nieuw gevestigde Franse kolonie, mokkend tegen de barbaren, die hun land waren binnengedrongen, mokkend ook tegen het serviele hof van Hué.
Materiële nood en dwangmaatregelen van de koloniale administratie in de hoofdstad van de Delta, Hanoi, leidden er echter op de duur toe, dat de meesten hun lijdelijk verzet opgaven en zich zo goed en zo kwaad als het ging schikten in de rol hun onder het nieuwe bestel toebedeeld: hun traditioneel gezag dienstbaar te maken aan de pacificatie van het land ten bate van de Franse overheersers.
Nguyen ai Quoc's vader was gouverneur van een gebied, dat bij de Fransen al gauw bekend stond als la province rebelle, omdat het de natuurlijke wijkplaats was voor opstandelingen uit Zuid-China, wier verzet tegen het bewind van Pekings satrapen was mislukt. Deze opstandelingen vormden als regel een wonderlijke mengeling van hongerende boeren, ontevreden soldaten en opstandige burgers, in verzet tegen de meedogenloze methoden van uitzuiging der bevolking door plaatselijke of regionale gezagsdragers. Het voortdurend contact met en ook wel de voortdurende strijd tegen deze elementen lieten niet na hun invloed uit te oefenen op aard en wezen van de grotendeels in bergachtige, afgelegen gebieden wonende bevolking.
| |
| |
Nguyen ai Quoc's vader was naar de traditie van de Annamitische mandarijnen klassiek Chinees gevormd en stond alleen daardoor reeds in voortdurende oppositie tegenover de Fransen, die in het krachtige Annamitisch-Chinese cultuurbewustzijn de grootste weerstand onderkenden tegen wat zij plachten te noemen hun mission civilisatrice in het koloniale rijk, dat zij bezig waren te vestigen aan de grenzen van China.
Het hoeft onder deze omstandigheden geenszins te verwonderen, dat in Annam en Tonkin gefrustreerde mandarijnen de eerste dragers werden van de denkbeelden, waaruit na verloop van tijd het moderne Annamitische nationalisme zou groeien. Zoals in het voormalige Nederland-Indië prijahikringen (aristocraten) het initiatief namen tot de vorming van organisaties, welke de voorlopers waren van de politieke en sociale volksbeweging, - men denke slechts aan Boedie Oetomo - zo ontstonden ook in Indo-China kort na de Russisch-Japanse oorlog verenigingen van Annamieten en Tonkinezen, die moed putten uit het door de Japanners geleverde bewijs, dat de barbaren uit het Westen niet onoverwinnelijk waren. Uit veelvuldige contacten met voorlopers van de Chinese revolutionairen van 1911 leerden zij de les, dat de traditionele Chinese cultuur niet het laatste woord was in de menselijke ontwikkeling en eerder kon worden beschouwd als de grootste hinderpaal op de weg naar vooruitgang en werkelijke vrijwording. De behoefte om kennis te nemen van de geestelijke en technische vooruitgang van het Westen en zich de verworvenheden van dat gehate Westen eigen te maken ter verwezenlijking van nationale doeleinden zette zich vast in het bewustzijn van talrijke vooraanstaande Annamieten en Tonkinezen op wie de smaad der koloniale onderdrukking als een zware last drukte.
Het kan als de natuurlijkste zaak van de wereld worden beschouwd, dat in de province rebelle, waar Nguyen ai Quoc's vader het bewind voerde, tussen de organisaties, welke op een nieuwe oriëntatie aanstuurden en de daar opererende Chinese opstandelingen-groepen contacten ontstonden en wellicht op bepaalde ter- | |
| |
reinen zelfs een zekere samenwerking. Hoe dit ook zij, Nguyen ai Quoc's vader werd beschuldigd van steun aan opstandelingen, zijn dochter van het ‘stelen’ van wapenen en zijn zoon, Nguyen ai Quoc's broer dus, van het schuilhouden van opstandelingen.
Men mag gerust aannemen, dat in deze jaren, dus tussen zijn veertiende en achttiende jaar, de kiem is gelegd voor zijn revolutionaire instelling. In 1911, nadat zijn vader, zijn zuster en zijn broer tot langjarige gevangenisstraffen waren veroordeeld, monsterde Nguyen ai Quoc als hutbediende op een Franse vrachtboot en zette de Annamitische mandarijnenzoon koers naar het Westen. Het heeft vier en dertig jaar geduurd eer hij in zijn vaderland terugkeerde om er als hoofd van de revolutionaire regering leiding te geven aan een van de bloedigste revoluties, die het moderne Azië heeft gekend. Hij bezocht verschillende Afrikaanse havens, de Verenigde Staten, Portugal en Duitsland. Bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog bevond hij zich te Londen, waar hij als bediende werkzaam was in het Carlton restaurant.
Was het zucht tot avontuur van een twee en twintig-jarige jongeman of reeds het besef, dat oefening in de wapenhandel een nuttige voorbereiding was voor de vervulling ener reeds uitgestippelde zaak, die Nguyen ai Quoc bewoog pogingen te doen om als vrijwilliger dienst te nemen bij de Britse strijdkrachten? Wij weten het niet, maar wel is het bekend, dat hij werd afgewezen en kort daarop de kille Britse hoofdstad verliet om zich in Parijs te vestigen, waar zich in die tijd reeds talrijke Viëtnamezen bevonden. Hun aantal nam tijdens de oorlog sterk toe, omdat het Franse ‘moederland’ bij zijn strijd tot behoud van de nationale onafhankelijkheid de hulp nodig had van vele tienduizenden soldaten en arbeiders uit het gekolonialiseerde Indo-China. De bereisde maar ongeschoolde Annamiet, die alleen maar handig met het tekenstift kan omgaan, vindt er emplooi als retoucheur van foto's. Maar zijn baantje wordt al gauw bijzaak. Hier tussen zijn landgenoten in den vreemde wordt hij zich duidelijk bewust van zijn levenstaak: het geeste- | |
| |
lijk voorbereiden van zijn landgenoten voor de toekomstige nationale bevrijdingsstrijd. Hier op Franse grond is hij, de mandarijnenzoon, de gelijke van de zonen der koelies en arme boeren uit zijn vaderland. Het gezag, dat hij zich verwerft onder de zich in het koude Frankrijk verloren wanende desa-mensen uit het tropische Viëtnam is behalve op zijn Westerse ervaring en zijn grote liefde voor het land van oorsprong, vooral ook gebaseerd op zijn mandarijnen afkomst. Hier is het onder de oorlogslasten zuchtende Frankrijk wordt ‘Monsieur Ferdinand’, zoals hij al gauw wordt genoemd, zich bewust van de onzinnigheid van de situatie, dat Frankrijk zijn geknechte proletariërs uit de koloniën inzet ter verdediging van de eigen vrijheid. Viëtnamese boeren uit hun tropenland weggehaald om in de bevroren grond van Noord-Frankrijk loopgraven te delven, die hun graven worden. Jonge
Annamieten en Tonkinezen geronseld op de rijstvelden van het Viëtnamese land en in de achterbuurten van de Viëtnamese steden, die de fabrieken bevolken, waar Frankrijk de wapens smeedt om de vrijheid te verdedigen, die het in de koloniën met voeten treedt. Kan men zich meer en beter beïnvloedbaar materiaal indenken voor een goedgeleide anti-kolonialistische propaganda? Hier groeit bij de jonge mandarijnenzoon het diepe saamhorigheidsbesef met de brede lagen van het Viëtnamese volk, hier ontwikkelt zich het onbehagen met de koloniale verhoudingen tot een bewust anti-kolonialisme, dat een geestelijke basis vindt in het militante socialisme en in de opvattingen van de radicale Ligue des Droits de l'Homme. Uit de fragiele jongen, die in 1911 als Annamitisch hutbediende op een Franse vrachtboot zijn vaderland verliet, was in 1918 een doelbewuste strijder tegen het internationale kolonialisme gegroeid.
Hij was te Parijs in nauw contact gekomen met Indiërs, Koreanen en Arabieren, die evenals hij, Parijs, de vrijste stad ter wereld, hadden uitgekozen als werkterrein voor hun anti-koloniale werkzaamheid. Tesamen met hen verrichtte hij de pioniersarbeid, die nauwelijks een kwart eeuw later het koloniale stelsel zou
| |
| |
doen ineenstorten. Hij vroeg de aandacht van de Fransen voor het onrecht zijn volk aangedaan in artikelen in Le Populaire en in L'Humanité, hij redigeerde een blad, Le Paria, van zijn hand verscheen een boek, waarin hij het Franse kolonialisme aanklaagde. Hij was het, die het Manifest opstelde, waarin hij de groten der toenmalige wereld, President Wilson, Lloyd George en Clemenceau, ter vredesconferentie bijeen, wees op de rechten van het Viëtnamese volk op vrijheid. Hij baseerde de aanspraken van zijn volk op de algemene menselijke rechten en op de offers, die Viëtnamezen hadden gebracht voor de zaak van de Europese vrijheid. In de historie van de Parijse vredesconferentie zal men te vergeefs zoeken naar gegevens over dit Manifest. In de centra van de wereldpolitiek had men toen, goed veertig jaar geleden, nog nauwelijks aandacht voor de rechten van koloniale volken. Rechten op vrijheid hadden toen alleen nog maar de blanken.
Is het wonder, dat onder die omstandigheden de roepstem, die uit Moskou klonk, weerklank vond bij hen, die strijden wilden voor de vrijheid van hun gekolonialiseerde Aziatische landgenoten? Nguyen ai Quoc, Nguyen de patriot, verstond de roepstem maar al te goed. Hij begreep heel spoedig, dat van de Europese sociaal-democratische partijen wenig hulp te verwachten was in de strijd, die zijn volk zou moeten voeren om zich vrij te maken van de Franse koloniale overheersing. Op het in 1920 te Tours gehouden congres der Franse Socialistische Partij, waarvan hij een actief lid was geworden, sloot hij zich aan bij Marcel Cachin, de stichter van de Franse Communistische Partij. Zo behoorde hij tot de eersten in Frankrijk, die deel uitmaakten van de Derde Internationale in welker opbouw hij een zo belangrijke rol zou gaan spelen.
In 1923 gaat hij als afgevaardigde van de Franse Communistische Partij naar een boerencongres in Moskou. Daar had men ook toen al een fijne neus voor krachten, die bruikbaar zouden zijn voor het bereiken van de doeleinden van het internationale communisme. Aan de Lenin-Universiteit kreeg hij een belang- | |
| |
rijke taak bij de opleiding voor het propagandistenwerk van Viëtnamese jongeren. Hier legde hij de grondslag voor het scheppen van het kader der in de toekomst (1930) op te richten Viëtnamese Communistische Partij. Maar Moskou had nog andere taken voor hem in petto. In 1924, toen Borodin naar China ging om te onderhandelen over Russisch-Chinese samenwerking met de grondlegger van het moderne China, Sun Yat-sen, ging Nguyen ai Quoc mee als secretaris en tolk voor het Chinees. Met Borodin, Chiang Kai-shek en Chou En-lai had hij een belangrijk aandeel in de totstandkoming van de Whampoa militaire academie, de kweekplaats van zovele militaire leiders, die in de loop van de Aziatische revoluties der laatste decennia een belangrijke rol zouden spelen. Ook talrijke Viëtnamese jongeren vonden daar hun eerste scholing in de revolutionaire militaire strategie.
Het conflict tussen Chiang Kai-shek en Borodin bij de aanvang van de ‘Opmars naar het Noorden’ betekende voorlopig het einde van Nguyen ai Quoc's werkzaamheid in het eigenlijke China. Hij werd aangewezen als leider van de Zuidelijke Afdeling van de Derde Innternationale, die haar werkterrein had in het zuidelijke deel van het Aziatische continent en in de archipels ten zuiden daarvan. Zijn arbeid in de daarop volgende jaren onttrok zich grotendeels aan de openbaarheid. Wel is het bekend, dat hij en zijn naaste medewerkers een groot aandeel hebben gehad in allerlei opstandige bewegingen in Viëtnam, India en ook in het toenmalige Nederlands-Indië. Op verzoek van de Franse autoriteiten werd Nguyen ai Quoc te Hong Kong gearresteerd. In het leven van de beroepsrevolutionair, die hij geworden was, betekenen een paar jaren in de gevangenis niet veel. Hoogstens een rustperiode in een uitermate nerveus bestaan. Weer hoort men een tijdlang niets van hem en hij schijnt verdwenen van de aardbodem. Waarschijnlijk heeft hij in die tijd voornamelijk in de Sovjet Unie en in Jenan gewoond.
In 1940-1941, kort nadat de Franse Vichy-regering Noord-Viëtnam in handen heeft gespeeld van de Japanners, duikt hij weer op in Zuid-China, waar hij
| |
| |
onder welwillend toezicht van de heerser van Chungking, Chiang Kai-shek, de leiding op zich neemt van de duizenden Viëtnamezen, die de wijk hebben genomen naar de provincies Joenan, Kwang-si en Kwan-toeng. Hij heeft in die tussentijd zijn oude naam afgelegd en een nieuwe aangenomen: Ho Chi-minh, bij die schittert’. Hier aan de grenzen van zijn Annamitisch vaderland zet hij zich aan de taak alle Viëtnamezen, communisten en anti-communisten, Budhisten en Christenen, armen en rijken, geleerden en ongeletterden, te verenigen voor de vervulling van één enkele opdracht: het Viëtnamese land te bevrijden van de Franse overheersers en de Japanse Fascisten. Hij sticht de organisatie, welke de voor Westerse oren wel heel uitzonderlijk klinkende naam draagt van Viëtnam doe Dong Minh hoi (de Liga voor de bevrijding en onafhankelijkheid van Viëtnam). Met bijna onvoorstelbaar geduld en volharding weet deze liga zich in de loop van enkele jaren meester te maken van vrijwel alle organisaties op het platteland zowel als in de steden. Vakverenigingen, boerenbonden, vrouwenclubs, jeugdverenigingen, kamers van koophandel en alles wat er verder aan organisaties bestaat in het door de Japanners bezette land. Het verzet van het Viëtnamese volk tegen de Japanse indringers berust geheel bij de Viëtminh, zoals de organisatie spoedig wordt genoemd. Zij vormt een onaantastbare macht in de staat, ongrijpbaar voor de Japanners zowel als voor de Franse schijnbestuurders. Zij heft belastingen en velt vonnissen, zij organiseert en desorganiseert het economische leven. Zij maakt in grote delen van Viëtnam het leven der Japanners tot een hel. Zij weet ook te bewerkstelligen, dat toen op 9 maart 1945 de Japanners het laatste restant van het Franse schijngezag opruimden met de bedoeling om een ‘onafhankelijk’ Annamitisch keizerrijk te stichten, geen enkele Viëtnamees van gezag zich beschikbaar
stelt voor een functie in de regering van de scherts-keizer Bao Dai. Reeds toen erkende zeker Noord-Viëtnam slechts één gezag, dat van Ho Chi-minh.
Kort nadat de Japanse regering voor de geallieerden
| |
| |
heeft gecapituleerd doet Ho Chi-minh zijn intocht in Hanoi. Geen man en geen vrouw in heel Indo-China had een hand uitgestoken ter verdediging van het puppetbewind van Bao Dai. De dandy-achtige nietsnut van Hué werd aan het hoofd van de regering van zijn land vervangen door een man, die vier en dertig jaren buiten Indo-China had rondgezworven, waarvan hij meer dan dertig jaren had besteed aan revolutionaire arbeid. Een man, die toen hij tot president gekozen was, terecht zeggen kon: ze hebben me gekozen omdat ik niets bezit, geen huis, geen geld, geen gezin en geen andere kleren, dan die welke in aan heb. Daar stond hij dan in zijn grauwe tot boven toegeknoopte slobberjas, met grauwe broek en een paar afgedragen schoenen, op een inderhaast opgericht podium, aan de grens van de artisanwijk en de ruime vlakte voor het Lac. Met duizenden waren zij samengestroomd om hem te zien en te horen, de legendarische figuur, die tientallen jaren het symbool was geweest van Viëtnamese vrijheidswil. Onwennig nog in zijn nieuwe rol van hoogste regeerder van zijn volk. Uiterlijk had hij met zijn sluike sik, zijn smal gezicht en vermagerde figuur, meer weg van een wat excentriek tekenleraar uit een Frans provinciestadje, dan van een man, die tientallen van jaren van fanatieke revolutionaire strijd achter zich had. Hoe zou hij zich gedragen, nu de tijd van conspiratie en werken in het geheim voorbij was, en zijn volk van hem staatsmanskunst en leiding bij de nationale opbouw verwachtte?
Het kan niet ontkend worden, dat zijn eerste redevoeringen in Hanoi direct getuigden van een grote realistische zin. Wie verwacht mocht hebben, dat hij uiting zou geven aan zijn gevoelens van diepgewortelde haat tegen de Franse overheersers van weleer, werd direct teleurgesteld. Het waren woorden van verzoening aan het adres der Fransen die hij sprak, getuigenis van bereidheid om met Frankrijk samen te werken in het waarachtige belang van Viëtnam en Frankrijk beiden. Weinigen in Hanoi doorgrondden in die dagen waarom Frankrijks felste bestrijder uit de voorafgaande periode, nu, op het moment van zegepraal, duidelijk
| |
| |
toenadering zocht tot de vijand van weleer.
In de Moskouse en Jenanse politieke en diplomatieke school had hij geleerd politieke situaties met een realistische blik te beschouwen. In Zuid-China had hij volop gelegenheid gehad kennis te nemen van de opvattingen en doelstellingen van de Kuo Min-tang van Chiang Kai-shek en zijn aanhang. Hij wist, dat aan Kuo Min-tang troepen de opdracht zou worden gegeven de Japanners in Noord-Viëtnam te ontwapenen. Hij besefte het dodelijke gevaar, dat zijn land liep om straks te worden opgeslokt door de Kuo Min-tang republiek van China. En hij besefte ook, dat cultuurverwantschap, welke tussen Viëtnam en China bestaat, China wellicht in staat zou kunnen stellen, dat te doen, wat Frankrijk nooit was gelukt: Viëtnam politiek en cultureel in te lijven. Om dat te voorkomen had hij machtige bondgenoten nodig en de enige bondgenoot, die daarvoor in aanmerking kwam, was Frankrijk, dat hij lokken wilde door vèr gaande toezeggingen van samenwerking. Het laat zich begrijpen, dat velen van zijn medewerkers uit die eerste dagen weinig begrip toonden voor zijn helder inzicht in de situatie. Aan Franse kant was er oorspronkelijk dat inzicht wel. We denken aan Sainthény, een man, die evenals Ho Chi-minh zelf van Zuid-China uit, had deelgenomen aan de strijd tegen de Japanners, en die begreep, dat alleen een vrij Viëtnam nog iets zou kunnen betekenen voor Frankrijk, een Chinees Viëtnam zou voor Frankrijk in ieder geval geheel verloren gaan.
Wanneer Ho Chi-minh ooit gehoopt mocht hebben, dat op de jaren van revolutionaire ondermijningsarbeid, voor hem een periode van vredelievende opbouw zou volgen, dan is hij daarin wel zeer teleurgesteld. De jaren, welke op 1945 volgden, waren wellicht de zwaarste uit heel zijn moeilijk leven. Zijn politiek ten opzichte van Frankrijk werd één grote mislukking. In Parijs en in de koloniale kringen, die een zeer grote invloed hadden op de Franse politiek, gaf men er de voorkeur aan te trachten het koloniale bewind te herstellen. De voorlopige overeenkomst, op het laatste moment gesloten tussen Moutet en Ho Chi-minh, toen
| |
| |
de Parijse conferentie eigenlijk al was mislukt, werd door de Franse militairen en hun koloniale aanhang gesaboteerd. Ho Chi-minh verloor veel van zijn gezag in eigen kring - Vo Nguyen-giap had zich van het begin af aan met kracht tegen het voor Frankrijk zo gunstige Moutet-Ho verdrag gezet, omdat het van de waarachtige onafhankelijkheid van Viëtnam, dat lid zou worden van de Indo-Chinese Federatie in het verband der Franse Unie, niet zo heel veel overliet. Maar zelfs in de jaren van heftige strijd kon Ho zich niet geheel los maken van zijn vrees voor China en steeds wéér deed hij pogingen om met Frankrijk tot een accoord te komen. De ommekeer kwam voor hem eerst, toen het bewind in Nanking plaats maakte voor de volksrepublikeinse regering van Peking. Deze grote wijziging in China ging gepaard met steeds fellere aanvallen van Frankrijk op het vrije Viëtnam. Ten slotte moest Ho wel op zijn noordelijke bondgenoten gaan steunen en China was tot steun met graagte bereid. De ontknoping van het Franse koloniale drama in Achter-Indië kwam met de catastrophe van Dien Bien-phu. Genève volgde met de verdeling van Viëtnam in een noordelijke en een zuidelijke republiek.
Men kan zich niet onttrekken aan de indruk, dat Ho Chi-minh in de laatste jaren van de strijd een groot deel van zijn populariteit heeft moeten afstaan aan zijn twee voornaamste medewerkers, generaal Vo Nguyen-giap en zijn bekwame minister van Buitenlandse Zaken, Pham Van-dong.
In het Zuiden vond hij een bekwame tegenspeler in Ngo Dinh-diem, evenals Ho Chi-minh, een Annamitisch mandarijn. Het zijn twee merkwaardige figuren, deze leiders van het onafhankelijk geworden Viëtnamese volk. De ene gegaan door de harde leerschool van het Moskouse communisme, de andere een zoon van de Katholieke kerk. Beiden sterk dogmatisch ingesteld, krachtige persoonlijkheden, bereid aan hun opvattingen niet alleen hun eigen leven, maar ook dat van hun landgenoten op te offeren.
Ho heeft het grote voordeel van zijn legendarische reputatie in de jaren van strijd voor de onafhankelijk- | |
| |
heid gevestigd, een reputatie, die hem ook nu nog in grote delen van Zuid-Viëtnam talloze aanhangers doet behouden, speciaal onder de arme boeren.
Ngo Dinh-diem daarentegen is de aristocraat, die alleen vertrouwen heeft in de kleine élite van zijn volk.
Gemeen hebben zij beiden verder slechts hun gebrek aan vertrouwen in de methoden van de Westerse democratie voor hun volk.
Wanneer men over de resultaten van Ho's bewind in de jaren na 1954 wil oordelen, mag men niet vergeten, dat de Fransen, toen zij uit het Noorden wegtrokken, alles wat los en vast was hebben meegevoerd. Geen fabriek is er blijven staan, zelfs de electrische centrales werden ontmanteld. Een groot deel der intellectuelen heeft met de Fransen Noord-Viëtnam verlaten om zijn heil te zoeken in Zuid-Viëtnam.
De methoden onder Ho Chi-minh toegepast om op korte termijn de bijna geheel agrarisch ingestelde samenleving naar communistisch model om te bouwen hebben herhaaldelijk tot verzet geleid. Het industrialisatie-proces stuitte op ernstige tegenstand en de agrarische hervormingen werden vaak onoordeelkundig doorgevoerd. Zeker is er hulp en steun gekomen van de communistische zusternaties, van China en van de Sovjet Unie, maar Noord-Viëtnam heeft moeten ondervinden, dat bij de steunverlening ook aan communistische kant wel eens voorrang wordt verleend aan gebieden die men door steunverlening er van tracht terug te houden ‘de verkeerde kant’ op te gaan. Daar hoeft men in Noord-Viëtnam niet bang voor te zijn. Want Ho Chi-minh en de zijnen, behoren tot de trouwste aanhangers van de communistische beginselen. In dit opzicht heeft Ho niets van zijn gezag verloren. Zijn Moskouse scholing doet hem in de ideologische strijd tussen Peking en Moskou partijkiezen voor de opvattingen van het Kremlin. Wij zouden niet gaarne beweren, dat daarbij een zekere onbestemde vrees voor de kolos van het Noorden, niet onderbewust een rol speelt.
Wanneer we Ho Chi-minhs leven overzien - hij is nu 69 jaar - dan ontkomen we niet aan de indruk, dat
| |
| |
een zo groot deel van zijn lichamelijke en geestelijke energie is opgeteerd tijdens het revolutionaire werk, dat aan de bevrijding van zijn volk voorafging, dat hij, toen dat doel eenmaal was bereikt, de nationale opbouw grotendeels heeft moeten overlaten aan zijn medewerkers. Hij heeft zeker ook nu nog een belangrijke invloed, maar toch meer als de wijze oude man, dan als de actieve leider van zijn volk. Een volk van knechtschap tot onafhankelijkheid te voeren is toch waarachtig als levenstaak genoeg. Slechts weinigen is het gegeven daarna nog een tweede taak te volbrengen.
'n Motto
‘De meester: Na regen komt zonneschijn.
De kinderen: Hoera!
De meester: Na zonneschijn komt?...
De kinderen: Regen!’
E. du Perron
|
|