Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 28
(2010)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |
Een ‘Fries om utens’
| |
De eerste opzet van een compilatiewerkDes vormde ik van mijne ontworpene groote geschiedenis, eene schets, welke ik aan den Prins | |
[pagina 39]
| |
van Plaisance [Ch. Lebrun, de gouverneur-generaal namens Napoleon, kb] zond, in de hoop van aldaar aanmoediging en hulp te vinden; maar (...) eindelijk ter audientie gegaan, verstond ik, dat mijne onderneming veel te groot van omvang voorkwam, ik in dezelve onmogelijk scheen te zullen kunnen slagen, en mij dus met geene ondersteuning vleijen mogt; en de toebereidselen van napoleon, tot zijnen russisschen oorlog, leerden mij welhaast, dat hij zijn geld veel te noodig hebben moest, om mij daarmede eenigszins te willen voorthelpen. Intussen vond ik in maaskamps toenmalig magazijn eene nagelnieuwe en zeer groote kaart van het Keizerrijk, in al deszelfs toenmalige uitgestrektheid, en het even nieuw Manuel de Geographie van depping, ii voll.Ga naar eind7 Maar Bruining vond een kleinschalig alternatief in ‘het ontwerp van eene Description de l'Empire François, in een tamelijk boekdeeltje in groot 12o voor de scholen des ganschen rijks, die daarvan nog onvoorzien waren’. Als ik daarmede het eerste gereed was, kon dat werkje van Lubek af tot Rome verkocht worden, zonder dat iemand hetzelve mogt nadrukken. Ik kon daardoor bij den Franschen Minister voor het onderwijs even bekend worden, als door mijn Handboek voor de hervormden bij den Minister van Eeredienst, en het kon mij ter aanstelling bij eenig Lyceum zeer dienstig zijn. Ik kon tevens de Fransche jeugd met Holland, en wat verder in het Noorden lag, bekend maken, en dit genoegzaam op den voorgrond brengen, door met de beschrijving der dusgenoemde hoofdsteden aan te vangen, en Amsterdam op Rome en Parijs te laten volgen, en dan tot het verdere Holland enz. over te gaan, eer ik mij Zuidwaarts henen wendde, de gezamentlijke Departementen doorkruiste, en met de Zuidelijkste eindigde; maar ik werd van die onderneming door eene andere afgeroepen, welke uit mijn keus van eene woning op het Rapenburg voortsproot, en onmiddellijk voordeel beloofde.Ga naar eind8Het is niet duidelijk wat hij met dit laatste bedoelt, Gerbrand Bruining, litho door zijn zoon Tieleman Cato Bruining (1807-1877). Prentenkabinet Leiden.
want omstreeks deze tijd, dus redelijk snel na de inlijving van het Koninkrijk Holland bij het Franse Keizerrijk, heeft Bruining zich daadwerkelijk gezet tot het samenstellen van La Patrie, ou description de l'Empire François, een leerzaam werkje voor de jeugd. Een exemplaar van dit boek heb ik aangetroffen in de huisbibliotheek van Fogelsangh State in Veenklooster (Fr.).Ga naar eind9 Het telt xiv en 260 bladzijden, dus gemiddeld twee bladzijden per departement, en is verkrijgbaar te ‘Leyde, chez l'Auteur, Sect. iii No.308’. Andere exemplaren van dit boek blijken aanwezig te zijn in de Leidse Universiteitsbibliotheek - dat ligt voor de hand - en in die van Utrecht, waar Bruining lid was van de ‘Société Savante’. De Koninklijke Bibliotheek bezit het niet, de verspreiding zal na 1813 minimaal geweest zijn. | |
Friese trotsBruining zag zijn werk als van belang voor een jongere generatie: ‘ils chériront leur patrie, à mesure que cet écrit la leur fera connoître’, schrijft hij zelfbewust. En natuurlijk komt in zijn inleiding | |
[pagina 40]
| |
tot de beschrijving van het Département de La Frise zijn Friese trots naar boven: Le Département de la Frise porte encore aujourd' hui le même nom, qu'il portoit déjà il y a vingt siècles. Les ancêtres des 175.400 habitants se firent alors respecter aux Romains. Et leur bravoure, et leur langue, la soeur aînée de celle des Anglo-Saxons, se sont d'autant moins perdues, que ce Département, entouré de trois côtés par la mer, a eu recours à sa situation, pour rendre toute invasion très difficile. Spécialement il ne se soumit jamais au droit féodal, sous lequel toute l'Europe se fléchitGa naar voetnoot(*). Et les Frisons croisent encore aujourd'hui la mer, à proportion de leur nombre, infiniment plus que ne le font leurs voisins d'au-delà du Zuderzee.Ga naar eind10 Het boek begint inderdaad met de departementen, waarin de drie ‘Hoofdsteden des Rijks’ liggen: Parijs, Rome en Amsterdam. Dat verschaft Bruining de gelegenheid om al gauw met de beschrijving van de Nederlandse departementen te beginnen en dus vrij snel de belangstelling van de Nederlandse jeugd te trekken. Het werk moet de grondslag vormen voor een door Bruining te schrijven geschiedwerk, want, zoals hij schrijft in zijn Préface: Les besoins et les souhaits des peuples réunis sous le sceptre du plus puissant des Monarques nous semblent demander la réunion de leurs Histoires respectives. C'est pourquoi nous nous sommes proposés, de refondre les Annales diverses des François anciens et nouveaux en un seul ouvrage, qui offrira à chacun d'eux l'histoire de sa ci-devant patrie, liée à celle de l'ancienne patrie de tous ses compatriotes actuels, comme sa ci-devant patrie est liée elle-même à la leur.Een zekere ambivalentie komt echter naar voren als Bruining later in zijn Herinneringen schrijft: ‘dat de Titelblad van La Patrie.
Hollanders geen eigen vaderland meer hadden, dit had nauwelijks iemand sterker gegrieft, dan juist mij, die met eene vrouw en zeven hulpelooze kinderen, om niet in de bitterste ellende te versmoren, de wereld in had moeten trekken, en mij nu, door de uitgave van een nuttig leerboekje voor bijzondere rekening, op eene eerlijke wijze zocht te redden’.Ga naar eind11 Het blijft alles compilatiewerk en in La Patrie valt de compilator door de mand als hij verzuimt het Departement Tarn-et-Garonne te vermelden: het werd pas in 1806 door Napoleon gecreëerd en zal wellicht nog niet in de door de schrijver geraadpleegde standaardwerken zijn voorgekomen. | |
Aan aanmoediging geen gebrekAdriaan van den Ende, toen ‘inspecteur-generaal van de keizerlijke universiteit te Leiden’ stemde ermee in dat het werk, waarmee Bruining in 1811, direct na zijn vestiging in Leiden, begonnen was - nog vol vertrouwen in een goede afloop van de Russische veldtocht - aan hem werd opgedragen.Ga naar eind12 ‘Niemand waarmede ik in aanraking kwam scheen eenigen ommekeer te beloven’ en er scheen ‘tot zeer laat in 1812, daaromtrent in de publieke denkwijze geene de minste verandering te ontstaan’.Ga naar eind13 Ook in de eerste maanden van 1813 voorzag Bruining nog geen verandering. ‘Ja ik dacht nog steeds, dat mijne | |
[pagina 41]
| |
vermelde werkjes mij een wezenlijk voordeel zouden kunnen opleveren; en zulks dachten vast ook eenigen der edelen, die mij uit Leyden en van elders de middelen verschaften, om die werkjes voor mijne rekening te doen drukken. Want hiertoe was ik op mij zelven onmagtig’.Ga naar eind14 De drukker was de toen in Klokstraat 14 gevestigde, voornamelijk literaire drukker en uitgever Herdingh.Ga naar eind15 Van het geld waarmee Bruining in Leiden was aangekomen, was in mei 1813 niets meer over, en ‘ik had negen gezonde monden te voeden’. In overleg met B. van Rees, Remonstrants predikant te Leiden, vormde hij ‘een aantal actien van f 10, -, welker houders elk een exemplaar der beide werkjesGa naar eind16 op best papier nemen, en de grootste helft van hun voorschot (...) uit den verkoop der verdere exemplaren terug bekomen zouden’. ‘Midden onder die bemoeijing arbeidde ik aan de voltooijing van mijne opstellen ten aanzien van inhoud en stijl, en aan een genoegzaam zindelijk kopiëren van dezelve voor de censuur te Parijs, aan welke zij moesten worden toegezonden’.Ga naar eind17 ‘Ik voor mij’, schrijft Bruining nog in juni 1813, ‘kon niet anders, dan mijne werkjes ter perse leggen, na dat ik ze welhaast met weinige doorgeschrapte plaatsen, maar hier en daar een nuttig kruisje, terug bekomen had. (...) De werkjes werden gelijktijdig gedrukt, dat nogal spoedig voortging; maar voorts moesten er bij de twee honderd exemplaren van elk werkje ingenaaid worden; en het werd November, eer ik met alles gereed kon zijn. In een tamelijk groote kist pakte ik van elk werkje tachtig exemplaren voor den Parijschen boekhandelaar le normant, die ze op de Fransche wijze, na gedane annonces, per post had aangenomen te vertieren’. Bruining ontving een op 19 november gedateerde brief uit Parijs, waaruit bleek, ‘dat mijne gefrankeerde kist, met deszelfs voor mij gewigtigen inhoud’ was aangekomen.Ga naar eind18 | |
Letterlijk: niet bij de pakken neerzittenOver het lot van het boekje horen we verder niets meer, en Bruining gaat onder nieuwe omstandigheden op zoek naar een nieuw emplooi voor zijn schrijverij: Gelukkig werd Neerlands tegenwoordige Koning tenzelfden dage, toen Hoogstdezelve te Schevening aan wal stapte, te Amsterdam als Soeverein uitgeroepen. Straks deed eene, door het gansche land henen weergalmende volkskreet de oude Statenvergaderingen hare opgestokene doodshoofden wederom in de graven nederbuigen, waarin haar eeuwig gesammel haar in den aanvang van 1795 had neergestort, en waaruit hare schimmen naderhand wel verschenen, doch met geen vleesch en beenderen omtogen werden, en buiten staat bleven, om de verkeerdheden van het Staats- en Stadhouderlijk bestuur te hernieuwen, en al haar wezenlijk bedrijf in de handen van een Hollandschen Raadpensionaris zamen te brengen.Ga naar eind19 Bruining zag - terecht of ten onrechte - de vrijheid voor de ingezetenen ook in het nieuwe bestel gewaarborgd. Zijn afkeer richtte zich juist op de oude regentenheerschappij, waartegen hij als patriot met overtuiging gevochten had. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat de nieuw ontstane situatie hem inspireerde ‘tot het spoedige zamenstel van eene Beschrijving en geschiedenis van het Prinsdom Oranje en deszelfs Vorsten, (...) waaraan ik in den loop van het jaar reeds ernstig had gedacht’.Ga naar eind20 Hij nam daartoe contact op met De Stassart, die na onderprefect van het departement Vaucluse te zijn geweest, in 1811 prefect van de Monden van de Maas was geworden, en die, ‘zelf een werkzaam geletterde, voor letterminnaars zeer genaakbaar was’.Ga naar eind21 Hij had in de Almanach de l'Arrondissement d'Orange pour 1810, een geïllustreerd artikel over de oudheden van Orange geschreven. Bruining wilde de platen daarvan voor zijn werk gebruiken, maar zij bleven in het bezit van de uitgever van de almanak. Desondanks verscheen Bruinings boek in 1814. De gebeurtenissen volgden elkaar op en Bruining bleef ze volgen: in februari 1814 publiceerde hij nog een dichtstukje met ‘Prosaïsche ophelderingen’, getiteld ‘Hereeniging van het Belgische en reeds vereende Nederland onder het glorierijke Oranjehuis’.Ga naar eind22 ‘Voor zichzelf kon Bruining de verschillende keuzes in zijn leven best verantwoorden’, schrijft E. Koolhaas-Grosfeld, die hem bovendien ‘met aan | |
[pagina 42]
| |
zekerheid grenzende waarschijnlijkheid’ aanwijst als auteur van de in drie delen in de jaren 1806-1812 bij de boek- en prenthandelaar Maaskamp verschenen Reis door Holland.Ga naar eind23 Bruining woonde in Leiden aanvankelijk ‘op het Rapenburg bij de Doelestraat’, het titelblad van La Patrie geeft Sectie III, no 308 als adres, en tijdens de ongeregeldheden eind 1813 bij het vertrek van de Fransen woonde hij ‘op de Hooge Woerd’.Ga naar eind24 Hij greep, schrijft hij, ‘allerlei letterwerk aan, om mijn talrijk gezin, onder een driemalig kostbaar en lastig verhuizen in vijftien maanden tijds, staande te houden. De laatste verhuizing bragt mij in de Leydsche boekerij van thysius, waar ik sinds Mei 1817 eene vrije inwoning genoten heb, en voor menig Historisch en Geographisch werk vele onontbeerlijke bouwstof vond’.Ga naar eind25 Ook als custos en bibliothecaris leef Bruining publiceren. Wat is er met de rest van de oplage van La Patrie gebeurd? Heeft Bruining de niet gebrocheerde vellen wellicht meegegeven aan de visboer om zijn waar in te verpakken en zijn zij de weg gegaan van de ‘geestesvonken’ van de student uit de vertelling van Andersen?Ga naar eind26 |
|