Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 27
(2009)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |
Bien étonnés de se tronver ensemble - of toch niet? Potgieter en Sint-NicolaasEugenie BoerEverhardus Johannes Potgieter (1808-1978) was een internationaal georiënteerd man. Niet alleen Europese landen en hun literatuur interesseerden hem, ook voor Amerika had hij een grote bewondering. Zo heeft zijn welbekende Jan, Jannetje en hun jongste kind (1841) het Sketchbook van Washington Irving als inspiratiebron. Daar ter plekke is Potgieter zelf nooit geweest, wel wordt in de bibliotheek van de New York Historical Society een boekje bewaard dat er door toedoen van Potgieter is gekomen: Jan Schenkmans Sint Nikolaas en zijn knecht, uit ongeveer 1860. Hoe kwam dat daar, en waarom?
In september van dit jaar 2009 werd de herdenking gevierd van de oprichting van de Compagnie Nieuw Nederland. Prins Willem Alexander en Maxima reisden ervoor naar New York. In 1609 voer Henry Hudson in opdracht van de voc de latere Hudson-rivier op. Zijn doel was geweest via de Noordpool een doortocht te vinden naar Oost-Indië. Dat mislukte, de reis stokte op het eiland Manhattan, het hart van het huidige New York. Maar Nederland was voor een aantal decennia een kolonie rijker. De stad New York herbergt sinds 1804 de New York Historical Society, tegenwoordig gevestigd aan het Central Park. De bibliotheek van de Society werd in 1865 verrijkt met een Nederlands kinderboekje, Sint Nikolaas en zijn knecht, uit circa 1860, tien jaar eerder in eerste druk verschenen, en geschreven door de Amsterdamse ex-onderwijzer Jan Schenkman (1806-1863). Zijn uitgever, de eveneens Amsterdamse G. Theod. Bom, voorzag de zestien versjes van evenzovele kleurrijke, paginagrote platen. En daarmee was een bestseller geboren (afb.1). | |
Een invloedrijk kinderboekjeHet boekje is een lust voor het oog en daaraan dankt het een deel van zijn succes. Het is het eerste kinderprentenboek over Sint-Nicolaas dat eenvoudigweg het doen en laten van de goedheiligman weergeeft: hoe hij per stoomboot uit Spanje arriveert met zijn zwarte knecht, hoe hij zijn inkopen doet en hoe hij bij kinderen op bezoek komt, bestraffend of mild, al naargelang hun gedrag. Dergelijke boekuitgaven waren tot die tijd onbekend. In de eerste helft van de negentiende eeuw kwam Sint-Nicolaas zelf nauwelijks aan bod in het kinderboek. Er werd wel óver hem gesproken, en er was een enkele gravure - meestal in zwart/wit -, maar eigenlijk ging het vooral om het kind zelf, het kind in zijn zwakke en onvolmaakte staat. Net zoals in het gedicht ‘De pruimeboom’ met de beroemde eerste regel ‘Jantje zag eens pruimen hangen’, uit Proeve van kleine gedigten voor kinderen (1778) van Hiëronymus van Alphen, werd het kind vooral beschouwd als kneedbare was, waarin deugden als ijver, gehoorzaamheid en godsvrucht | |
[pagina 47]
| |
1 ‘Aankomst van Sint-Nicolaas’. Afbeelding uit de derde druk van Jan Schenkmans Sint Nikolaas en zijn knecht, circa 1860, het exemplaar dat door E.J. Potgieter geschonken is aan de New York Historical Society.
ingeprent konden worden. Op betoonde deugd (in het geval van Jantje: gehoorzaam zijn en nietplukken) volgt de beloning van de rechtvaardige vader (het schudden aan de boom zodat Jantje alsnog de begeerde pruimen krijgt). In dezelfde trant behandelt een Sint-Nicolaasgedichtje uit 1800 het onderwerp ‘ontevredenheid’. Broertje ziet dat de koek die zusje Koos heeft gekregen, groter is dan de zijne, hij klaagt en moeder antwoordt: Die door wangunst wordt gedreeven,
Anderen haar geluk benijd;
Schoon hem minder wordt gegeeven,
Spot met de Voorzienigheid!
God weet best wat ieder man,
Allernuttigst wezen kan.Ga naar eind1
2 Handgeschreven opdracht in Potgieters exemplaar van Sint Nikolaas en zijn knecht: ‘To the New York Historical Society from E.J. Potgieter of Amsterdam by S. Alofson. December 1, 1865.’
is de inhoud vooral gebaseerd op de fantasie: het kind mag meeleven met de vele activiteiten van de Goedheiligman. De nadrukkelijk opvoedende aanwezigheid van de ouders heeft plaatsgemaakt voor een bescheiden belerende vinger van de goedheiligman. Het boekje sloeg in als een bom. Herdrukken en imitaties volgden en na korte tijd leek het of het met Sint-Nicolaas nooit anders geweest was dan zoals Schenkman het de lezer voorstelde. | |
Potgieter en Sint-NicolaasDat dit boekje in New York wordt bewaard, is op zich een leuk gegeven, maar een handgeschreven opdracht voorin maakt het pas echt interessant. In potlood staat daar genoteerd: ‘To the New York Historical Society from E.J. Potgieter of Amsterdam by S. Alofsen. December 1, 1865.’ (afb.2). De Nederlandse literator E.J. Potgieter heeft het boekje dus aan de Society geschonken door bemiddeling van een zekere S. Alofsen. Het noemen van de naam Potgieter mag voor nu even voldoende zijn, maar wie was Alofsen (of Alofson, zoals zijn naam ook wel gespeld wordt)? Enige naspeuring leverde al snel meer gegevens op. Net als Potgieter was Alofson lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. In het Verslag van de Handelingen der Maatschappij gedurende het jaar 1867-1868 staat vermeld: | |
[pagina 48]
| |
De zes geleerden uit den vreemde, aan wie het lidmaatschap was aangeboden, hebben zich alle door die onderscheiding vereerd gevoeld; bovendien heeft een hunner, de heer S. Alofson, te New-Yersey-City in Noord-Amerika, een nieuw bewijs van zijn belangstelling in de studie van onze vaderlandsche wetenschappen gegeven door eene milde gift aan onze Maatschappij aan te bieden, overtuigd dat de beoefening van de taal en geschiedenis van zijn moederland op die wijze zeer goed gebaat zou worden.Ga naar eind2
Salomon Alofson (1808-1876) was Nederlander van geboorte. In Nederland is hij ook gestorven, maar van de tussenliggende jaren heeft hij er vijftig in Amerika gewoond. Geïnteresseerd in geschiedenis, was hij in Amerika lid van diverse historische genootschappen, onder meer van de New York Historical Society. Omdat Alofson in deze zaak slechts intermediair was, zullen wij het, wat hem betreft, hierbij laten. Maar dan nu Potgieter, de auctor intellectualis, en al eerder dan Alofson lid van de Maatschappij. Toen Potgieter op de vergadering van 25 juni 1841 benoemd werd als lid van de Maatschappij, was hij - 33 jaar oud - al een gewaardeerd criticus en schrijver, die ijverde voor de verhoging van de kwaliteit van de Nederlandse letterkunde. Bijna 25 jaar later stuurt hij een Nederlands kinderboekje de oceaan over. Wat heeft Potgieter voorgehad met zijn daad? Vastgesteld mag worden dat het boekje goed op zijn plaats is in de bibliotheek van de New York Historical Society. De Society geldt als het geheugen van New York sinds ze in 1804 werd opgericht met het uitgesproken doel de geschiedenis van de stad vast te leggen. Aandacht voor de geschiedenis van New York betekent ook aandacht voor de Nederlandse oorsprong. In uitbreidende zin is belangstelling voor Nederlandse eigenaardigheden en tradities dus niet zo verwonderlijk. Maar wat waren Potgieters diepere drijfveren bij de gift? In New York was in die tijd het personage van Santa Claus al enkele decennia in ontwikkeling. Santa Claus - de naam zegt het al - is een derivaat van Sint-Nicolaas, maar de ontwikkelingen in New York volgden bepaald niet het Nederlandse voorbeeld. Was Potgieters gift dus wel zo neutraal informatief als we misschien aanvankelijk zouden denken? Wilde hij misschien bijsturen? | |
De waardering voor Sint-Nicolaas in het midden van de negentiende eeuwWe zijn tegenwoordig snel geneigd het Sint-Nicolaasfeest als een ‘klein’ onderwerp te beschouwen, maar was het dat wel voor Potgieter? En ook: was het dat wel voor zijn tijdgenoten? Het springt bij nadere beschouwing in het oog dat tal van gerespecteerde auteurs midden negentiende eeuw, ieder met een eigen invalshoek, aandacht besteedden aan dit feest. Dit is des te opmerkelijker omdat de auteurs protestants waren terwijl het feest toch een nadrukkelijk roomse herkomst heeft. Maar de protestantse heren - dominees zelfs vaak - zagen heel goed de aardigheid en het belang van het feest in. Het bevorderde de huiselijkheid en het was didactisch goed inzetbaar. Het element surprise zorgde voor de nodige humor. Maar bovendien kon de goedheiligman gepresenteerd worden als voorbeeld voor sociale betrokkenheid en vrijgevigheid, iets dat in de dagen van toen goed van pas kwam. Zo schreef Jonathan (J.P. Hasebroek) in 1839 zijn verhaal ‘Sint-Nicolaas’, een verhaal vol menselijk mededogen en zorg voor de armen. Hasebroek stuurde het als bijdrage voor De Gids naar Potgieter, die er zeer verguld mee was.Ga naar eind3 Mogelijk herkende hij iets van zichzelf, als de vrijgezel die hij nu eenmaal was, in de eerste zinnen van het stuk: Een oude vrijer heeft weinig feestdagen in zijn leven. Hij is een gedwongen egoïst, die zich zelven tot het middelpunt van al zijn vreugd en leed maakt. Hij mist de zaligheid zich van nabij in het geluk van anderen te verlustigen.
In 1849 maakte De Génestet furore met zijn lange verhalende gedicht ‘De Sint-Nikolaasavond’, dat ook door Potgieter met plezier gelezen werd. Plagerijen op het feest van Sint-Nicolaas, een goede afloop, en als klap op de vuurpijl een gelukkige verbintenis tussen een vrijer en een vrijster, precies zoals dat al enkele eeuwen tot de tradities rond Sint-Nicolaas behoorde. In 1865/1866 verscheen de omvangrijke roman | |
[pagina 49]
| |
De lotgevallen van Klaasje Zevenster van Jacob van Lennep. De hoofdpersoon van het verhaal, het meisje Klaasje, dankte haar voornaam aan Sinterklaas. Op vijf december was zij, als baby, als surprise bezorgd bij een groepje Leidse studenten. De doos van de banketbakker, die er zo onschuldig had uitgezien, bevatte tot hun verrassing niet het bestelde letterbanket maar een zoet slapend meisje. Ook Potgieter liet zich niet onbetuigd, al was het lange en zorgvuldig gecomponeerde Sint-Nicolaasgedicht dat hij in 1866 schreef, in principe niet voor de openbaarheid bedoeld. Hij maakte het voor Gideon, het zoontje van zijn literaire kompaan en vriend Conrad Busken Huet. Al springen Potgieters aardige, zachte kanten in zijn werk niet zo naar voren, hij had ze wel. Een daarvan was zijn meermalen beleden liefde voor het feest van Sint-Nicolaas. Misschien had die liefde te maken met het oer-Hollandse karakter ervan, of met de mogelijkheid tot moralisering, maar zeker hield die ook verband met zijn eigen gemankeerde vaderschap. In de kleine Gideon kon hij een deel van die behoefte aan kinderliefde realiseren. ‘Ieder mensch moet die [liefde, eb] voor alle kinderen, voor geheel het opbloeijend geslacht in zijnen boezem koesteren’. Want ‘dan zelfs, wanneer gij nimmer een kind het uwe zoudt mogen noemen, veredel uw gemoed, door het zacht gevoel van vaderlijke liefde.’Ga naar eind4 Huet, als vader van de kleine Gideon, had die liefde gezien en geproefd. Kinderen trokken hem aan om ‘de eerste opwelling van gemoed en karakter’, daarna om ‘de eerste spranken vernuft’. Aldus verwoordde Busken Huet het in zijn Persoonlijke Herinneringen.Ga naar eind5 In december 1866 schonk Potgieter de toen zesjarige Gideon een blikken speelgoedkoetsje - de flying Dutchman geheten - en een paard van papier-maché. Daarbij ging een doorwrocht gedicht van niet minder dan 438 regels in een keur van versvoeten en wisselende rijmschema's: ‘Speelgoed-Phantasie’. Gideon had in die tijd de vurige wens koetsier te worden en op dat thema borduurde Potgieter met veel fantasie voort: ‘Stap, Gideon!’- en statig schreed het voort
Dat moedig ros, door kleine hand gedwongen,
‘Draaf, Gideon!’ - er werd muziek gehoord,
Harmonisch als die vlugge vier daar sprongen,
‘Ren Gideon!’ en als een bliksemschicht
Verdween de flying Dutchman uit 't gezigt.
In een begeleidend briefje schreef Potgieter aan Busken Huet en zijn vrouw: ‘Lieve Vrienden! Gideon heeft mij verleden winter gevraagd, eens een versje voor hem te maken. Ik beloofde maar half, en nog was het onvoorzigtig. Het kind te doen spreken, ik laat het aan gelukkiger over. Maar uitstel mogt toch niet geheel afstel worden, en zie Sint-Nikolaas bragt den volgenden inval.’Ga naar eind6 Het gedicht is door vader Conrad in 1875, met nog drie andere gedichten, gebonden in een speciale uitgave: Eens dichters vriendschap. Gédéon Busken Huet op zijn 15den verjaardag door zijne Ouders aangeboden, tot eene gedachtenis aan zijnen en hunnen onvergetelijken Vriend en Weldoener E.J. Potgieter, geboren 27 Junij 1808. Gestorven 3 Februarij 1875. Het feest van Sint-Nicolaas raakte zeker ook de snaar van Potgieters nationalistische gevoelens. Al uit de zeventiende eeuw dateren beschrijvingen van de viering, in het geheim bij katholiek gebleven huisgezinnen maar evengoed - en eveneens in het geheim - bij veel protestanten. Kinderen zongen voor de haard hun liedjes, schoenen werden gezet en 's nachts bracht de Sint ongezien zijn geschenken. De overheid, daartoe opgejut door predikanten, deed er alles aan die bijgelovige praktijken te verbieden, maar tevergeefs. Het plezier in die verfoeilijke feestdag waardoor ‘de superstitiën in de harten der jeugd onderhouden worden met groote onkosten en schade der ingezetenen’ was sterker dan welke leer ook.Ga naar eind7 | |
Een Duitse bedreiging van het feest van Sint-NicolaasDe negentiende-eeuwse Potgieter (afb.3), van protestantse huize, had geen enkel probleem met de viering van een feest dat toch ooit ontstaan was ter ere van een roomse heilige. Integendeel. We kunnen ondermeer aan zijn geste ten opzichte van Potgieters zoon Gideon zien met hoeveel plezier hij eraan deelnam. Het feest was voor hem een intrinsiek en positief gewaardeerd onderdeel van de Nederlandse cultuur geworden. Met afgrijzen zag hij dan ook dat het vanuit het oosten bedreigd werd. In het naburige Duitsland had het kerstfeest | |
[pagina 50]
| |
3 Portret van Everhardus Johannes Potgieter (1808-1875) door H.A. van Trigt (DBNL).
zich ontwikkeld tot een verleidelijk feestelijke aangelegenheid met de schittering van kaarsen, de versierde boom en een stortvloed van geschenken namens het Christkind. Deze pracht zou de oude Nederlandse Sint-Nicolaasviering op 5 of 6 december wel eens kunnen verdringen. Potgieter was niet de enige die dit vreesde. Tal van teksten uit kranten en tijdschriften in die tijd getuigen ervan: moest een goed Nederlandse gewoonte het afleggen tegen een feest van buiten waaraan bovendien de geur van heidendom kleefde? Potgieter roert het onderwerp aan in een brief aan Busken Huet, toen die in 1863 met zijn gezin in Duitsland verbleef, ongetwijfeld te midden van een overvloed aan kerstversiering. Met enig venijn, maar ook met een zekere angst én hoop op ontkenning, schrijft hij; ‘Is Gideon niet in de wolken geweest over die Christ-Baüme? Of heeft hij - ik hoop het voor den Hollandschen jongen - te fijnen zin voor kleur om vrede te hebben met dien bonten poespas... ?’Ga naar eind8 De geschiedenis heeft ons geleerd dat de versierde bomen weliswaar hun intrede hebben gedaan in ons land, maar dat daarmee het sinterklaasfeest geen geweld is aangedaan. Integendeel, juist in de tijd dat Potgieter deze brief aan Busken Huet schreef, groeide en bloeide het Sint-Nicolaasfeest in Nederland als nooit te voren. En dat was te danken aan het boekje dat Potgieter aan Alofson had meegegeven: Jan Schenk mans Sint Nikolaas en zijn knecht. Zó beeldend en fantasierijk was het geschreven dat het niet lang duurde of de beschreven scènes werden nagespeeld: De vindingrijke burgervader maakte van karton een mijter, en, met behulp van de gastvrouw en Suze, ook een kleed en mantel, alles volmaakt naar het model, daarvan in het boekje van Schenkman gegeven, zoodat de kinderen, die de versjes van dat boekje alle van buiten kenden, en de prentjes natuurlijk duizendmalen hadden bewonderd, niet konden twijfelen of ‘ginds stond de Bisschop voor de opene deur’.Ga naar eind9 | |
Het echte gevaar loert elders en heet Santa ClausDe Duitse kerstviering was dus geen echt gevaar gebleken, maar elders wachtte een grotere dreiging zijn kans af: de Amerikaanse sinterklaasviering aan de vooravond van Kerstmis, met in de hoofdrol de figuur van Santa Claus. Sint-Nicolaas zou zich in Amerika ontwikkelen tot een dikbuikige lolbroek, en dat tragisch genoeg met New York als startpunt, de stad waarin Potgieters boekje terecht was gekomen. Misschien was zijn gift aan de New York Historical Society dus meer dan een aardigheidje ter informatie? Misschien was het wel een bewuste poging het juiste voorbeeld te laten zien in de hoop de misgroei om te buigen. Potgieter hield van Amerika; hij zag het land als de ideale gemeenschap van vrije burgers. Zo daadkrachtig en vol initiatief, zo wilde hij de Nederlanders ook wel. In 1841 schreef hij zijn gedicht ‘Aan New York’, waarin hij onder meer benadrukte dat zeker niet vergeten mocht worden - ook in Amerika niet - dat het de Hollanders waren die New York hadden gesticht. Hij kende, zoals gezegd, het werk van de New Yorkse schrijver Washington Irving en ongetwijfeld heeft hij ook diens A History of New York (1809) gelezen, waarin op ludieke humoristische wijze de komst van de Hollanders wordt beschreven. In dat boek wordt meerdere keren gewag gemaakt van de Nederlandse Sint, maar, eerlijk is eerlijk, zonder dat de auteur zich goed geïnformeerd had over het hoe en waarom. A History of New York maakte van Sint-Nicolaas een bekende figuur maar dwong de heilige wel in een vrije val. Wat Potgieter ook voor ogen heeft gestaan, voor | |
[pagina 51]
| |
correctie op het Amerikaanse Sint-beeld was het in 1865 al te laat. Slechts een enkele keer is de goedheiligman in Amerika in prent als een bisschop voorgesteld. Maar al snel ging de Amerikaanse fantasie haar eigen weg. Men maakte van St. Nicholas aanvankelijk een klein mannetje - hoe zou hij anders de schoorsteen in kunnen? Het paard werd vervangen door een rendierslee; dat was makkelijk in de New Yorkse koude winters. Ook zijn kleding werd aangepast aan het daar heersende klimaat. Steeds groter, jovialer en dikbuikiger werd hij, - maar dan is Potgieter al overleden - totdat hij dankzij de illustrator Haddon Sundblom zijn huidige uiterlijk kreeg. Zo - als Santa Claus of korter nog: Santa - veroverde hij in de twintigste eeuw de wereld, samen met het merk Coca Cola, in opdracht waarvan Sundblom dertig jaar lang de reclamebeelden verzorgde. | |
Santa Claus versus Sint-NicolaasSanta Claus is louter pret, hij is gul met zijn lach en met cadeaus zonder dat daar iets tegenover hoeft te staan. Onze Sint-Nicolaas geeft nog steeds onder voorwaarden, al zal uiteindelijk niemand met lege handen achterblijven. In het boekje van Schenkman waarschuwt de Sint geheel volgens oudere tradities de stoute kinderen, zet hij rijke kinderen aan tot edelmoedigheid tegenover de armen, spoort hij kinderen aan goed hun lessen te leren, stelt hij dat een boek krijgen beter is dan snoepgoed (afb.4). Goedburgerlijk moralisme, een streven naar verbetering, met op de achtergrond - hoe wezensvreemd in feite ook voor een protestant - een voorbeeldige bisschop, dàt alles was Potgieter op het lijf geschreven.
4 ‘Sint-Nicolaas houdt boek’. Afbeelding uit Jan Schenkmans Sint Nikolaas en zijn knecht, circa 1860.
In Nederland heeft Santa Claus, of, in een wat neutralere term, de Kerstman, ook zijn weg gevonden, maar van verdringing van Sint-Nicolaas lijkt het toch niet te komen. Gelukkig maar; het zou de ironie ten top zijn als Sint-Nicolaas in eigen land door zijn Amerikaanse perversie verjaagd zou worden. Potgieter zond het goede voorbeeld de oceaan over, de Amerikaanse ontwikkelingen heeft hij echter niet meer bij kunnen sturen. Maar dat hij, conform de geest van zijn tijd, Sint-Nicolaas een warm hart toedroeg, moge duidelijk zijn. |
|